rolluiken te bonzen? Ik durf al in geen maanden meer nog gaan kijken... En zeker niet nu onze Ingel aan zee zit. En de Franne sluit zijn frituur tegenwoordig ook om één uur... Maar ik blijf hier niet wonen! Voor geen geld van de wereld...Vandaag of morgen steken ze de boel onder ons nog in brand.’
‘En heb jij niets gehoord?’ vroeg ik aan Deirdre, die buiten bij een stapel lege groente- en fruitkratten stond te schreien. Ze droeg een doorzichtige peignoir en haar rode haren hingen in een scherm voor haar gezicht. Omdat ze niet antwoordde, legde ik een hand op haar rug. ‘Sta hier niet te janken... Wat moeten de mensen wel denken? Allee, ga binnen...’ Tot mijn verwondering kwam er geen hatelijke repliek ditmaal, integendeel: gedwee liep ze naar de openstaande garage. Daar hing de geur van koffie. Wijnvlekje was in de keuken druk doende... ‘Krijg ik ook een kopje?’ vroeg ik.
‘Neen!’ zei Wijnvlekje bitsig. ‘Een trooster der bedrukten kunnen we hier missen als de pest... Ga jij maar hoereren met die stadse juf van het nieuwe bankfiliaal!’
‘Wel God allemachtig!’ ketterde ik. ‘Heb ik niet het recht om te gaan met wie ik wil?’
‘Zeker!’ siste ze. ‘Maar dan moet je hier niet komen liflaffen! Je hebt nog geen woord geschreven tegen “De Weerwolf 2000”... Al jouw medeleven is gewoon leedvermaak.’
‘Als ik jou was zou ik over... hoereren maar zwijgen!’ zei ik verontwaardigd. Hulpeloos haalde ik de schouders op in de richting van Deirdre, waarna ik met grote schreden naar buiten liep. Wat haperde er aan mij toch, dat ik me door die twee geregeld liet behandelen als de kop van Jut? Ik voelde me diep gekrenkt. De rest van de dag bracht ik door in Kouwenberg en Lovenhoek, om daar naar nieuwtjes te hengelen.
Zoals geplant werd mijn volgende ‘Figuur van de Week’ Wimjan Bonnarens. De senator echter had geen tijd om me te woord te staan. ‘Je kunt toch genoeg over mij schrijven!’ zei hij aan de telefoon. ‘En je bent nu één van de onzen... Iedereen van onze lijst zal je graag helpen!’
Over de back-ground van de Liberalen had mijn vader zaliger zich bijzonder vrolijk gemaakt. ‘Een raar fenomeen in Groot-Kranendonk,’ schreef hij, ‘vormden de Liberalen of Blauwen. Historische wortels had de partij er niet, tenzij - misschien, want de wegen van blauw bloed zijn ondoorgrondelijk - in de jonkherenfamilie Berthout de Craenendonck en in de baronnenfamilie Harotin de Muisdonck, én in enkele families (van een eertijds gerenommeerde brouwer, van een rentenier en van een paar