Sooi de Bie was een oude Pulse voetbalglorie, een vedette van Lyra uit de tijd dat die klub nog in de toenmalige eredivisie speelde; het jaar voordien had hij - na het zoveelste dispuut met de andere bestuursleden van F.C. Pulle wellicht - een alternatieve, dissidente klub opgericht, die in het een of ander liefhebbersverbond uitkwam.
‘Waarom?’ vroeg ik, een beetje verveeld. Sedert ik een roman schreef over de ex-wielerkampioen Ward Sels, wordt iets dergelijks mij inderdaad om de haverklap gesuggereerd. ‘Vijf rode kaarten kregen de spelers van F.C. Petrus en Paulus vandaag!’ riep de jongen. ‘Dat is een rekord! De match werd geschorst...’
‘De patroonheiligen van het dorp zullen zich niet gevleid voelen,’ zei ik ontwijkend. Gelukkig kwam Jan in hoogsteigen persoon op dat ogenblik met onze mosselen aandragen. Toen hij bijna triomfantelijk de deksels van de potten lichtte, sloeg een overheerlijke walm ons in het gelaat. Mijn broer en ik schransten als nooit voordien. Zelfs de uieschijven en de selderijstengels moesten eraan geloven. Toen we bijna gelijktijdig onze handen droog wreven met papieren servetjes, zei mijn broer: ‘Bij mijn weten is Pulle hét dorp in de Kempen dat sedert de oorlog het minst veranderde.’
‘En toch is er ook veel gewijzigd,’ beweerde ik.
Hij bewoog weifelend het hoofd.
‘Neem nu deze plaats’, ging ik verder. ‘Ik herinner me nog dat hier “Café Sportwereld” was... Waar jij nu zit, was een muur waartegen plastic zegepalmen hingen. Daarachter was een rijwielherstelplaats. Er stonden enkele nieuwe fietsen voor het raam. De familie Corthout woonde hier...’
‘Dat waren kerels, nietwaar?’ zei mijn broer glunderend. ‘Ik vraag me af wat er van hen geworden is.’
‘Toen ik als elfjarige snotjongen in het Klein Seminarie van Hoogstraten terechtkwam,’ mijmerde ik, ‘wist niemand daar waar Pulle lag. Pas toen ik verteld had dat Pulle het geboortedorp was van de gebroeders Corthout, begon er bij de meesten iets te dagen.’