De heksenvlecht
(1987)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
IDe veer van een wintertaling in de sneeuw,
in de Kempense eeuwigheid zit een lek.
De stilte is de vlucht van een meeuw,
de grote leegte na de wintertrek.
Ik kan kiezen: het spoor van een haas,
van een ree, een vos, een konijn.
De zon is een trage schimmelkaas
op vilt en was en wit satijn.
Ik kies het spoor van een fazant,
loop hompelend door geelgrauw riet.
De sneeuw is oude Lierse kant.
De wind frazelt een gek sanskriet.
Ik volg het spoor tot aan de grasrand,
en dan - neen, vliegen kan ik niet.
| |
[pagina 109]
| |
[pagina 110]
| |
IIBlauwzwart dons in de sneeuw, wat veren,
een knalgele bek, een druppel bloed:
ik ben alleen om erbij te mediteren,
nu ik door de oude winter moet.
Elke dag weer moet ik dit verwerken:
een zanger langs de weg vermoord.
In de natuur zijn de doders de sterken,
ik heb nooit wat anders gehoord.
Wat blijft er over van de moord
op een droom dan wat pluimen,
een gedicht in de kiem gesmoord?
Als straks de winter de tijd moet ruimen,
hoor ik toch dezelfde merel zingen:
angstaanjagend mooie herinneringen.
| |
[pagina 111]
| |
IIIDe pijpestrootjes zijn van oker,
de vastgevroren fazant is rood.
Tot amulet geplet met een moker
hangt de zon om de hals van de dood.
De berken zijn de volbloedpaarden
van de wind. Bij een knoestige els
zitten kobolden wol te kaarden.
Het dorp draagt nu een wolvepels.
Nooit laat een mens zoveel sporen
na, nooit is hij zo tragisch alleen.
De tijd kristallizeert aan elke doren.
De witte wijven klagen steen en been
boven het ijs, schurende geluiden.
Diep in het slik slaap ik met de puiden.
|
|