| |
| |
| |
Aantekeningen
5-2-66
ik tot Carool
Daar was Anakreon veel te groot voor en te intelligent, om niet ook van meisjes te houden. Die beperking zat (zit) niet in die man.
| |
21-1-68
Ook 'n slecht teken in deze (zwakke) tijd is dat er zo weinig jongenskoren meer zijn. - dat Monteverdi niet door jongenskoren gezongen wordt. Dat komt later wel weer, maar ondertussen is 't nu knudde.
| |
20-3-68
Die dingen die wij half-blind, tastend, doen hebben waarschijnlijk meer met de ‘wilsvrijheid’ te maken dan de dingen die wij vrij en helderbewust doen.
Het zou trouwens gek zijn als wij, bij zulk een elementair psychisch en filosofisch onderwerp, het eens zonder paradox konden stellen.
| |
2-5-68
Als vogels uitdrukking willen geven aan de beantwoording van een contact dat je met hun zoekt, pikken ze naar de grond alsof ze daar iets te eten vonden.
De voordracht van vogels, van hun gezang, is zo bewonderenswaardig. Als ze eind juni of half juli een frase misschien 10.000
| |
| |
keer gezongen hebben, doen ze het nog alsof het een nieuwe vondst is. (zanglijster, merel)
| |
8-6-68
In Johannes 15 maakt Christus het heel duidelijk hoe hij bedoelt: ‘vraagt en ge zult verkrijgen’, (nl. als je in Hem blijft en Hij in jou. Dit gebeurt als je het gebod van de Vader opvolgt. Dit gebod is: bemin elkaar zoals ik jullie bemind heb.
| |
15-6-68
ig: ig zal de rèkening (krant) 'ns betaale as pa kump smöreges.
krantejong: geer sjlupt te lang.
ig: ig wèrk te hel.
krantejong: in bed zeker.
| |
16-6-68
grijze oude mannetjes-merel klimt steeds door struik-boom naar nest in dakgoot, met de snavel vol wormen en insecten om z'n jongen te voeren.
Een vrouwtje zie ik nooit.
Kaal onder de vleugel, verfomfaaide staart, een constant afhangende linkervleugel. Vliegen zie ik hem nooit meer, maar het is een echte loopvogel geworden. Hij hupt zeer snel en rent soms in draf.
‘als je jonge kat met een jonge rat opgroeit is het roofinstinct eruit, dan gaan ze samen spelen, we hebben het zelf gezien voor ons op de straat’ (Amsterdammer over ratten).
| |
Operatie Janmaat
Ik ben bezig met een gettover-haal dat op de Bahama-eilanden
| |
| |
speelt, over de boorama-teur Janmaat. Hij was daar eigenlijk de op-perrebel, maar toch met een oudehe-rengezicht. Op een regiere-petitie van ‘De Gasu-nie’ leerde ik hem kennen.
ca-férel, ven-kelknol, helge-le, zeemi-licien, toetre-ding, dominospel, kruimele-pigonen, sabota-gedaden, pa-tentas, soptemperatuur, (weg)dekre-paraties, kame-tui, schaare-tui, massashow(regisseur), popi-dolen,
Er zullen geen onjuistheden in de Bijbel staan, maar het wordt in een soort van sprookjesstijl, kindertaal, primitieve, elementaire taal verteld, zodat de eenvoudigste het nog begrijpen kan (en de ontwikkelde er moeite mee krijgt, omdat die op die taal niet ingesteld is). Maar toch lijkt het mij wel eens dat er - naar de geest van het verhaal - een tegenstrijdigheid in het paradijsverhaal zit: Adam was ‘zeer goed’, maar hij bleek niet goed.
| |
29-6-68
We moeten van dat wurgende idee dat God al-goed is, af. In de Bijbel wordt God ook niet als al-goed voorgesteld. Eerder als een het zeer goed bedoelende maar tamelijk geborneerde eigenzinnige figuur. Christus heeft de Vader eens volmaakt genoemd, maar Christus' woorden in de tijd gesproken (= als mens), maken ook niet de indruk volmaakt onaanvechtbaar te zijn in concreto. Hij betrachtte in Zijn spreken eerder een geïmproviseerde nonchalance dan een ‘precisie in het absolute’. De H. Schrift is waarschijnlijk ook maar een poging tot verheldering en onderricht; waarschijnlijk de beste poging die mogelijk was, en daarom inderdaad ‘onovertrefbaar waar’.
| |
| |
| |
16-7-68
Gek verschijnsel, (verontrustend?) Ik merkte dat ik laatst i.p.v. ‘huur van huis’ ‘huis van huur’ had geschreven en dit niet gemerkt had. En zojuist schreef ik '97 i.p.v. '67!
| |
26-7-68
Uit brief aan Carool: Het verrast mij nog steeds meer dat veel filosofische problemen of probleempjes gewoon door goed te luisteren naar de taal (naar de begripsinhouden) bevredigend (mij althans) kunnen opgelost worden. Je loopt gewoon aan de hand van moeder Taal mee. Of met andere woorden: je hebt de dingen al gezegd vóór je ze begrepen hebt. Wat voor mij alsnog een raadselachtige geschiedenis is: waar haalt die Taal dat vandaan, die kennis.
| |
3-8-68
An sich: dus het gelijke (de gelijke veelheid) als identiek beschouwend, is er geen wet en dus geen causaliteit. An sich geben ...de dingen dus, in ieder geval, niet wetmatig, want er is geen wet; spontaan of mysterieus kan men dus zeggen: onbegrijpelijk. Maar misschien toch wetmatig, al kennen wij de wet niet; volgens hun zijn: hun handeling (wilsbesluit) is hun zijn op dat moment. Dat zal dan wel vrijheid zijn. We kunnen in die vrijheid geloven. Nl. dat de Schepper, an sich, de dingen (of alleen de mens) de vrijheid gelaten heeft te reageren (= te worden) volgens hun eigen spontaniteit.
De vrije wil is m.i. een levensmysterie, je kunt hem niet bewijzen, je kunt er wel in geloven. Je kunt ook niet bewijzen dat hij er niet is.
| |
| |
| |
7-8-68
God en lijden schepping
(leiden schepping door lijden schepping)
Niet alle lijden alleen een gevolg van schuld van mensheid. Ook lijden als ‘beproeving’, niet in de zin van ‘Onderzoeking’ maar in de zin van ‘last’, ‘kruis’.
Voor dát wat God met (voor) ons wil bereiken is er geen ander systeem denkbaar. Dát is de ἀναγκη, waar God aan onderworpen is. Ook God kan geen vierkante cirkel maken. Díe echtheid, díe immuniteit, díe innerlijke veiligheid, díe volledigheid van geluk, díe geslaagdheid van bestaan, díe ontwikkenling en kennis die niet alleen het positieve (het geluk) maar ook het negatieve (het lijden) ervaren heeft, is a priori, begripsmatig, gekoppeld aan de overwinning van lijden en dood. Vandaar dat God het lijden in de schepping niet geschuwd heeft; in tegendeel, gezocht heeft. Maar dan is er ook het princiep: schuld, waardoor (eveneens a priori, noodzakelijk) lijden wordt veroorzaakt. En dóór de schuld is het lijden ontstaan (hoewel ik daar niet zeker van ben; misschien was er vóór de zondeval al een zeker lijden: ik denk het eigenlijk wel: de gretigheid waarmee Adam en Eva op de voorstellen van de slang ingingen toont wel aan dat hun geluk verre van volmaakt was. Door de schuld ontstond het lijden maar wellicht niet alléén door de schuld). Nu heb ik van die ‘schuld’ niet de gangbare voorstelling. Het is nl. moeilijk te aanvaarden dat Adam en Eva anders kónden. Zij waren kennelijk te zwak, te onervaren, te onvoorbereid, om met succes weerstand te bieden aan de slang. Het móést zo wel lopen. En dat was voor God geen bezwaar, Hij zocht immers dat radicale procédé waarin lijden een rol ging spelen.
Dat God Adam en Eva er opzettelijk in liet luizen, excuus
| |
| |
voor de zeer onformele uitdrukking, om hun daarna verschrikkelijk met verbanning uit het paradijs te kunnen treffen, is ook niet aanvaardbaar. God was boos toen Hij hun onder handen nam over hun zonde.
Maar nu neem ik aan dat hun zonde veel kleiner was dan men uit de strenge bestraffende toon van God zou opmaken. God dééd nl. voornamelijk alsof Hij boos was. Zoals een vader of moeder hun kind waarvan ze ontdekken dat het tussen de rails van een spoorbaan heeft gespeeld, héél boos zullen toespreken, véél bozer dan het kind in zijn of haar onschuld verdient. De dreumes zal echter niet helemaal onschuldig geweest zijn. Vroeger zal hij al eens door zijn ouders in woorden gewaarschuwd zijn. Maar omdat het kind het gevaar niet werkelijk ként, is toch de schuld van het kind, klein. Toch krijgt het een zware straf, door dat vreselijke standje. De ouders zijn geëmotioneerd, het kind wordt hard aangepakt, niet zozeer om de schuld van dat kind, dat bijna nihil is, maar om het kind de objectieve ergheid van zijn daad in te prenten. De ouders zijn boos om de ergheid van de eventuele noodlottige gevolgen, en deze confrontatie in de geest van de ouders met die vreselijke mogelijke gevolgen, moet het kind op dat moment dragen, voor zijn bestwil. Het kind wordt op dat moment gestraft voor daden die het nog niet begaan heeft, en hopelijk nooit zál begaan.
Zo werd de eerste mens en de hele mensheid en wordt de mens telkens weer gestraft voor nóg erger daden die denkbaar zijn maar die hij nog niet begaan heeft en waarvan hij zich zo snel mogelijk helemaal moet afkeren.
Ik zie de straf Gods (het lijden) dus voornamelijk in zijn functie van afschrikkende werking.
Is God dus onrechtvaardig, door strenger te straffen dan eigen- | |
| |
lijk de schuld verdient? Nee, want het strafþrinciep van ‘afschrikkende werking’ is niet immoreel, integendeel juist andersom.
Daarbij kan men overwegen of niet reeds het kleinste splintertje schuld in zaken die de verhouding tussen God en mens betreffen niet reeds een, in onze voorstelling, enorme straf rechtvaardigt. Maar hier ga ik met op in, want zo zie ik het niet.
Die schuld, dat kleine beetje schuld, telkens van de mens (men zou telkens kunnen spreken van zéér verzachtende omstandigheden, bij welk vergrijp ook, omdat telkens door gebrek aan werkelijk inzicht van de mens de zonde onvermijdelijk is, maar wellicht vaak niet met vólle instemming geschiedt), is - moet men aannemen, wil men nog over ‘schuld’ spreken, wat toch wel moet, want God was ‘boos’ en Hij ‘rekent’ zonde ‘aan’ - niet causaal gedetermineerd. Hoe dat mogelijk is, dat er iets niet causaal-gedetermineerds plaats kan vinden, daarover zegt mijn hypothese van zondestraf om zo'n afschrikwekkende werking niets. Dat blijft een niet doorgrond levensmysterie, ook in deze beschouwingswijze. Maar toch heeft beschouwingswijze in dit verband het voordeel dat het de werkelijke schuld, die het gevolg is van een vrije (niet gedetermineerde) daad telkens tot een zeer kleine, misschien wel oneindig kleine, uitzondering op de algemene wet van de causaliteit reduceert; waardoor zulk een schuld, zulk een uitzondering toch aan logische en ook psychologische aanvaardbaarheid wint, zou ik zeggen. Nl. omdat de afwijking van de causaliteit dan in feite existentieel onmerkbaar (en daar moet ik dan drie strepen onder zetten) wordt.
De mensheid moet het langzaam door schade en schande leren, hierin geholpen door duidelijke, ja ‘overdreven duidelijke’ (= straffen die telkens feitelijk te zwaar waren) maar op korte
| |
| |
termijn betrekkelijk machteloze signalen; niet echter geholpen door een overwegend element van verlichting (inzicht, blik op konsekwenties) en vaste besturing (hoewel deze elementen er ook in zitten).
Dat zelfleren schijnt uiteindelijk tot de mooiste resultaten te leiden, neem ik dan maar (met droefheid, omdat het volgens de mankè van het bestaanbare nu eenmaal niet anders ís).
| |
20-8-68
Wat kan je allemaal niet in een blik leggen! Héél veel dingen tegelijk, waarvoor heel wat zinnen nodig zouden zijn om het te zeggen. De blik is misschien een symbool van ‘begrijp mij’, ‘begrijp het beste in mij’, ‘begrijp het gecompliceerde in mij’ -: niet in mij, want dat waaraan ik denk is buiten mij, maar: ‘ik verwacht en weet dat je het allemaal ook weet (ook zo ziet).’ Een blik die dus inhoudt: ‘dat allemaal’.
Het belangrijkste van de wijnen is de geur. Want bijna alle wijnen die ik gedronken heb stonken. ‘Want’: het schone is zeldzaam. Ook het goede (een goede wijn) is zeldzaam. Maar eigenlijk bedoel ik: als een wijn geen goede geur heeft, is het geen goede wijn.
proberen (uit The Diary of a Nobody): bij elkaar op schoot zitten en dan een cirkel vormen zodat iedereen zit.
| |
5-9-68
Mijn bezwaren (ze zijn er nu eenmaal, en al zo lang...) tegen God zoals ik Hem ken uit de bijbel en de kath. leer.
1. | God is niet lief. Hij is misschien wel goed, maar Hij is niet lief, niet ‘aardig’. (Christus ook eigenlijk niet.) |
| |
| |
2. | God is een dictator. Hij verlangt dat je voor Hem kruipt. Je moet je helemaal voor hem vernederen, anders zal Hij je wel vernederen. |
3. | God laat de mensen lijden, maar hij heeft nooit duidelijk uitgelegd waaróm de mensen moeten lijden (straf? vergel. Joh. 9:3). |
4. | God toont zich niet. Hij blijft maar steeds achter het masker dat ons geloof van Hem vormt. Dat is niet vriendschappelijk, zich steeds verborgen te houden. God houdt alles in het halfduister. Reeds in het paradijs. |
5. | Het gezegde van Christus dat Hij niet gekomen is om te oordelen geldt slechts voor de luttele tijd van Zijn leven op aarde, of voor de luttele tijd van ons leven op aarde. Daarna wordt Christus tóch de rechter, beloner en veroordelaar. |
6. | Het grootste, meest essentiële bezwaar: God heeft de schepping gebrekkig gemaakt. Hij schept de mens zwak, onbetrouwbaar in het goede, en dondert en bant wanneer deze zwakheid al heel gauw (zondeval in paradijs) aan het licht komt. |
7. | God beschermt niet absoluut. |
Al deze 7 punten maken dat de leer van de bijbel intrinsieke tegenstrijdigheden heeft. Kon men er maar om huilen. Het enige verstandige woord over deze zaken heb ik gelezen bij Dostojewski, in ‘De zachtmoedige’: We moeten niet vergeten dat we gevloekten vervloekten gestraften uitgewezenen (ik herinner mij het woord niet meer precies) zijn.
| |
9-9-68
Het is merkwaardig dat in een tijd van persoonlijke nood deze aanklacht tegen God plotseling verstomt. Laat God dan niet ‘aardig’ zijn, Hij is toch de enige die helpt. De enige die een
| |
| |
soort van eigenzinnige maar betrouwbare hulp biedt. Het menselijk verstand is in tijden van nood ineens niet meer toegankelijk voor ‘luxe-problemen’ als die van ‘bezwaren tegen God’. Ineens beseft men weer zijn eigen onzekerheid, de onveiligheid, de kwetsbaarheid van zijn hele bestaan. Als het ‘je goed gaat’, als er geen concrete bedreigingen zijn, geef je je gemakkelijk over aan kritiek, aan onvrede met God. Zo'n tijd is wat dát betreft een gunstige, productieve tijd! Maar misschien is het besef van urgente onzekerheid (onveiligheid) wel een juister standpunt. (Deze onveiligheid kan door allerlei accidentele oorzaken worden opgeroepen.)
Dan zou men er dus toe moeten komen aan te nemen dat de vragen die opwellen in tijden van (schijn-) veiligheid en luxe (vragen van kritiek op God) niet gesteld mogen worden omdat ze onjuist zijn en wel daarom onjuist zijn omdat ze uitgaan van een niet werkelijk bestaande menselijke ‘zekerheid’ of toestand van veiligheid. Inderdaad (zie voorgaande): de ‘vervloekte’ die praatjes heeft, de zondige die zich - alsof hij een objectief oordelaar was - verheft, de onwetende die pretendeert te weten. Dat zou dus de oplossing van de hele moeilijkheid van het niet-vrede hebben met God kunnen zijn: weten dat je die vragen van kritiek niet stellen moogt, omdat ze een menselijke situatie van koele objectieve rationele kracht en recht van oordeel veronderstellen, terwijl in feite (wat dus niet altijd beseft wordt) de mens zich helemaal niet op zo'n ‘veilig’ ‘onbekommerd’ niveau bevindt. In feite is hij maar heel klein en heeft helemaal geen recht (meer) om van ‘recht’ te spreken. Onaangename wederwaardigheden kunnen hem weer in die juistere geesteshouding brengen (al zou het misschien beter zijn wanneer werkelijk inzicht hem daartoe zou brengen).
Misschien is dat ook de verklaring van het feit dat heel goede
| |
| |
eenvoudige mensen (die dus wel degelijk goede raden of verklaringen zouden moeten kunnen geven) meestal helemaal geen antwoord hebben op dergelijke vragen van kritiek op God en Schepping. Ze begrijpen die vragen eenvoudig niet omdat ze voor hun uit een heel onwerkelijke veronderstelling voortkom men. (de veronderstelling van ‘recht’, ‘veiligheid’ en ‘oordeel’.) Het zijn voor hun problemen met een contradictio in terminis (‘vierkante cirkels’).
(want anders waren die problemen al lang opgelost door ‘heel goede eenvoudige mensen’ want daar zijn er toch ongetwijfeld wel een aantal van op de wereld.)
| |
10-9-68
Ik moet mij er dus aan proberen te wennen die vragen niet meer te stellen, want: als men ze niet stelt (als men dus in een situatie leeft dat men geen behoefte heeft deze vragen te stellen), kent men God beter. In zulke tijden - door zulk een houding - staat men juister, ontvankelijker, harmonischer (wat de nu eenmaal nog-niet-hemelse situatie betreft) tegenover God.
| |
13-9-68
Wij kunnen nooit kritiek op de Schepper hebben, want dat oordeel waarmee wij Hem beoordelen hebben wij bij gratie van Hem.
| |
14-9-68
Job accepteerde het begrip beproeving niet, de beproeving van de rechtvaardige. Dat was zijn onvolmaaktheid, zijn onrechtvaardigheid in zekere zin.
Is het wonder, als men het boek van Job leest, dat men God en de duivel soms niet uit elkaar kan houden?
| |
| |
| |
15-9-68
Wij moeten beter zijn dan ‘God’. Wij moeten beter zijn dan dat onvolmaakte, ja min of meer duivelachtige beeld dat wij van God hebben.
| |
17-9-68
Het opvallendste van de Limburgers is op den duur hun opvallende onbeschaafdheid, een soort van ongeciviliseerdheid die eerder uit domheid dan uit een nare inborst voorkomt. Maar de doorsnee Nederlander is niet anders, eigenlijk (de Amsterdammer!) De Limburgers zijn wat dat betreft echte Nederlanders, zo kan men het stellen.
| |
30-10-68
De tijden waarin je je het onveiligst voelt zijn veel veiliger dan de tijden waarin je je veilig voelt, (dát zijn de onveilige tijden; door je eigen roekeloosheid of onvoorzichtigheid) en toch gaat het niet altíjd op. Het ligt misschien toch aan iets anders. (Gods wil?)
| |
12-11-68
God is wèl lief, want Hij helpt steeds wanneer je je nederig tot Hem wendt. Maar dit nederig zijn lukt je alleen in, of kort na, tíjden van nood.
Communiezang 9-11-68: wat je in het gebed vraagt, geloof dat je dat al gekregen hebt, en je zult het krijgen.
Wij moeten met alles tevreden zijn wat wij van hun krijgen omdat ze (P.J.G.) zozeer mooi zijn. Zo is het met God ook, denk ik.
| |
| |
| |
4-12-68
‘Mijn rijk is niet van deze wereld’. Gelukkig dat Christus dit eens duidelijk gezegd heeft. Wij leven in het niet-Godsrijk. Wij zijn voor een groot deel het ongeschapene, het zondige duivelachtige ‘niets’. God schept daarin; Hij wil daarin verandering brengen. ‘Adam’ - het eerste beetje geschapene - was ‘zeer goed en zal ‘zeer goed’ blijven, wellicht zelfs ‘geheel goed’ worden, (de ‘uitverkorenen’.) Adam faalde weliswaar reeds spoedig, maar dat kwam doordat hij nog zoveel ongeschapens (slecht's) in zich had. Het is hem (en Eva) toen duidelijk gemaakt dat de mens als geheel nog zeer tekortschoot. God was boos op Adam en Eva, omdat God uiteraard steeds vijandig tegenover het ‘niets’ (het slechte)staat. Dat slechte kwam bij de zondeval eens duidelijk om de hoek: Het goede in Adam is het geschapene. Als God zei dat Adam ‘zeer goed’ was bedoelde Hij datgene wat Hij geschapen had en dat is niet de gehele Adam (of wereld) want daar zit nog veel niet-geschapens in.
| |
11-92-68
Ik wil van het Christelijke geloof af. Ik kan, na al die intense langdurige pogingen om de tegenstrijdigheden met elkaar in overeenstemming te brengen (Genesis o.a.), deze tegenstrijdigheden niet langer aanvaarden als een soort van ‘openbaring’. Het enige dat blijvend en tenminste echt schijnt, is je eigen ik. Je eigen verdriet, pijn, onzekerheid, ervaringen.
Ik heb er genoeg van, van het Christelijke geloof.
Ja, dat zeg ik nú, de 19e dec.; morgen krabbel ik misschien - waarschijnlijk - weer terug.
Omdat ik een religieus-denkend type ben, zal ik het zonder godsdienst wel niet stellen. Ik wil mij dan meer inpassen in de leer-waar ik overigens nauwelijks iets van weet - van Ormoesd
| |
| |
en Ariman. De Botisjava heeft (?) daarin ook een plaats. De leer van de strijd tussen een Goede en een kwade God, lijkt mij eigenlijk voor de hand liggend. Dat ‘credo quia absurdum’ is eigenlijk iets ziekelijks. Het ziekelijke is verdrietig en leidt tot meer verdriet. Avesta.
Het gaat tenslotte maar om het (mijn) Gods-beeld. Ormoesd en De Vader (of de Christelijke God) zijn geen twee verschillende Goden! Er is maar één Ormoesd. Het gaat er maar om een zuiverder Gods-beeld te vormen. Het Gods-beeld van de Christelijke massa (en theologen en geestelijken!) voldoet mij niet. Ik heb lang genoeg geprobeerd er mee uit te komen, maar het is iets tegenstrijdigs en daarom verwerpelijk als drager van een theorie of religie, ook al zit er nog zoveel goeds - zelfs specifiek-goeds, dát wat je in een ander geloof niet eens zo geprononceerd vindt - in.
Mysteries zijn goed, kunnen juist zijn; tegenstrijdigheden zijn verkeerd.
Dat kat-en-muis spel van het Christelijk geloof breekt me toch eindelijk op.
Ik bedoel: ik wil niet meer op die manier in een God geloven. Misschien bid ik het Onze Vader nog wel, of veel zinnen eruit. Maar dan tot Ormoesd. Niet tot een reeds Al-goede, Al-machtige God.
Dus dan probeer ik een Manicheeër te worden. (Mani werd, evenals Christus gekruisigd). En ik was altijd zo sterk tegen ketterij.
| |
| |
Augustinus was ook enige jaren Manicheeër.
Later, toen hij weer Christen werd, heeft hij zich misschien wijsgemaakt dat hij iets van de Christelijke leer (Genesis bv.) begreep.
Misschien is het zo dat juist de oudheid - het lange bestaan - van het Christendom pleit tegen zijn waarheid, want de miserabele onwaarachtige inkonsekwentie van de mens koestert misschien zo'n geloof (Genesis).
Zou je dan niet gelukkiger zijn? als je niet krijgt wat je graag wil, maar je hebt ook niet gekropen? [onleesbaar]
| |
19-12-68
Stop in ieder geval het kruipachtig gebed. 'n God als 'n dictator wil ik niet hebben; ik zou ook niet kunnen of mogen geloven in zijn hulp.
We kunnen wel vervloekten zijn (zoals Dostojewski zegt), maar een vervloekte hoeft nog niet te kruipen als voor 'n tiran.
| |
20-12-68
Maar dan moet je het kruipen ook durven opgeven en dan maar niet krijgen, of
riskeren dat je niet krijgt wat je wil hebben.
| |
21-12-68
Ik wil toch terug naar het katholieke geloof. Maar dan voortaan zonder kruipen en zonder gebedsmagie. De reden dat ik het Christelijk geloof toch het beste vind is dat uit Christus' leer in ieder geval blijkt dat Hij de verbetering van de mens van binnen uit wil. Dat is voor mij het meest typische van het Chris- | |
| |
tendom en de Christelijke leer lijkt mij daardoor toch het echtste. Het Boeddisme zal die gedachte ook wel hebben, maar het Boeddisme is nóg meer dan het Christendom een absolute verachter van het tijdelijke leven (‘leven is lijden’, door verlangen; verlangen dus doden). Ja, het Christendom (Paulus) heeft dat zeer zeker ook wel. Ja. Maar om het zo deprimerend en ontmoedigend voor te stellen als Kierkegaard dat doet, lijkt mij ook niet nodig. Ik wil in ieder geval niet ‘kruipen’ (waar Kierkegaard geen bezwaar tegen heeft, tegen kruipen). Een tiran zal God toch wel niet zijn. Hij zal je een behoorlijk stuk verlichting geven en vrijheid laten, al lees je dat inderdaad niet uit de Bijbel. Maar de Bijbel aanvaard ik niet meer voetstoots. Ik blijf erbij dat God in de Bijbel gebrekkig wordt geschilderd: eigenlijk toch: de Boeman, de geborneerde oude man die ongeveer alle aardigheid zachtheid vriendelijkheid mist. Als God niet vriendelijk en aardig voor mij wordt, zal ik Hem trouwens toch nooit kunnen beminnen; dan is de hemel toch niet voor mij. Ik moet maar eens proberen wat meer af te wachten wat God met mij doet (hoewel je de levenservaringen nooit met enige zekerheid zo kunt interpreteren). Ik heb als zijn schepsel recht op een behoorlijke behandeling, dat is een gedachte die er bij mij toch niet uit te krijgen is. Hij moet maar bereiken - als Hij dat zo graag wil - dat ik Hem bemin. Men moet beter maar afwachten. (Zoals Willem Wouters eens zei: ‘ik heb geen geloof maar wel
vertrouwen, en jij hebt wel geloof maar geen vertrouwen.)
En om dat in praktijk te brengen: dat afwachten, moet ik inderdaad - zoals zo vaak gezegd wordt - er minder over denken, gewoon er niet aan willen denken. Dus andere dingen doen. Denk maar: het is gelukkiger niet te kruipen en te tobben, en dan maar niet te krijgen wat je graag wil, dan door kruipen en te
| |
| |
veel smeken een afgodsbeeld van een tiran (God) in je ziel te onderhouden.
Wacht eerst maar tot God je meer verlicht, bv. omtrent zonde en schuld.
Want dat voortdurend denken over God is, net als ‘kruipen’, ook een ziekelijke verslaving, gebondenheid. Een neurose. Begin eens om er niet meer aan toe te geven. Afwachten. Als God fatsoenlijk is (en anders is Hij geen God) zal Hij je wel helpen. Hij zal de initiatieven wel gaan nemen. Mijn gezoek (‘zoekt en ge zult vinden’ (!) - in de Bijbel staat heel wat van twee kanten, iets met z'n tegenspraak op een andere plaats) zit Hem misschien daar bij juist in de weg.
Gek, die crisis die gisteren het hoogst was, is vandaag plotseling geweken. Of dat blijvend zal zijn weet ik natuurlijk niet.
| |
23-12-68
Jaren geleden heb ik eens op de muur geschreven: De vrije wil kan alleen maar zijn de vrijheid van iets dat er nog niet is. Hier houdt ons begrip op.
Inderdaad het laatste woord dat men over dit onderwerp kan zeggen.
Zoals de duivel Adam en Eva voor God bedorven heeft en hun van Hem afgesloten heeft, zo - min of meer komt het mij zo voor - hebben de ouders van die kinderen hun van mij afgekeerd. Moet ik dat nu die kinderen kwalijk nemen? Ja en nee. Karakter blijkt er niet in te zitten. Maar slécht zijn ze, misschien, niet. Er kan zich misschien nog iets goeds, achteraf, in hun ontwikkelen.
| |
| |
Ik neem het zelfs de ouders niet ‘kwalijk’, ik neem de duivel zijn slechtheid niet kwalijk. Ik neem alleen God alles kwalijk. Maar dat is natuurlijk fout. Omdat ik het mysterie van de vrije wil en van individuele verantwoordelijkheid in mijn hart niet aanvaard. Het was beter als ik dat wél deed, denk ik.
| |
24-12-68
Wat voor mensen als schoftenstreken gelden (‘de Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen’ - Job; ergernis; doden; erin laten lopen; in de steek laten), wordt God niet aangerekend. Omdat men gelooft dat het bij God slechts tijdelijk zo schijnt maar het niet is. Inderdaad, het is waar wat Kierkegaard zegt: men moet geloven tegen het verstand in.
Waarom God daar meer waarde aan hecht dan aan het rationele, is nog een raadsel op de koop toe.
| |
28-12-68
Vertrouw maar niet te veel op God. Zeker niet wat het aardse leven aangaat. Kijk maar naar degenen die zelfmoord plegen. God laat je dat begaan. Hij redt je niet. Je kunt Hem als middel gebruiken, maar Hij doet het niet voor je. Je hebt je leven zelf te leven. Hij staat alleen met je in contact door middel van het ‘geloof’. Als je je geloof tot een realiteit (voor jou) kunt opvoeren, dan wordt Hij (min of meer) een realiteit voor je, maar dat moet je zelf bewerkstelligen. Anders moet je het maar zonder een God doen.
| |
29-12-68
Spanning (tijdelijk, neem ik aan) geweken. In Heerlen in avondmis (zondag ½6) te communie geweest. Bleef het zo maar.
| |
| |
Zet het beminnen van God als een onmiddellijk doel uit je hoofd. De liefde tot God is een einddoel. Als je dát hebt, dan heb je het. Het gaat er nu om Hem te erkennen, je trots op te geven, dus ja, iets tegenover Hem te presteren dat heel dicht bij kruipen komt maar dat toch niet is. Je te schikken, je eigen momentele inzicht prijs te geven. Later kan er dan misschien iets als dankbaarheid ontstaan (wat nog geen liefde is, maar daar enigszins op lijkt).
| |
31-12-68
Dostojewski zegt dat wij niet moeten vergeten dat wij ‘vervloekten’ zijn. Maar misschien is ‘misdadigers die getuchtigd worden’ nog beter gezegd. Hele erge criminelen worden overal ter wereld verstoken van genot, getuchtigd, gevangen gehouden en bars en ruw behandeld. Dat vloeit voort uit wat zij bedreven hebben: iets heel gemeens.
Dat zijn wij blijkbaar. (Zonder dat wij het beseffen.)
Als men vreselijk boos op God is, zou dat altijd voortspruiten uit (verblinde) zelfrechtvaardiging; Dat zou ik eens een psycholoog moeten vragen (Rita?).
| |
2-1-69
Ik heb altijd zo'n moeite gehad met de zin uit het Onze Vader: ‘En leid ons niet in bekoring’, omdat ik dan altijd dacht dat het inhield: ‘En doe ons niet iets ongelukkigs aan’, of ‘En breng ons niet in moeilijkheden’. Kan men dan van God aannemen dat Hij ons opzettelijk in moeilijkheden brengt, dat Hij ons iets ongelukkigs aandoet, dacht ik dan. Maar nu zie ik - gelukkig in, wat een grote verlichting is - dat deze zin uit het Onze Vader van strekking niet bepaald verschilt van andere zinnen
| |
| |
waarin ons geleerd wordt iets te vragen, bv.: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ of ‘Verlos ons van het kwade’. God leert ons daarom te vragen, maar dat betekent niet dat Hij dat dagelijks brood altijd geeft, of ons steeds verlost van het kwade. Integendeel, als Hij ons altijd ons dagelijks brood gaf en ons altijd verloste van het kwade, zouden wij daarom niet behoeven te bidden. Hij laat ons soms hongeren (op lichamelijk en ook op geestelijk gebied), Hij zendt soms zelfs het kwade (Job; de slang in het paradijs) en Hij leidt ons soms wel in bekoring (hoe vaak niet!)
Deze dingen zijn - moeten wij aannemen - niet ‘kwaad’ in absolute zin, maar wel in tijdelijke, betrekkelijke, zin. Hij laat soms hongeren, geeft geen dagelijks brood en leidt wel in bekoring.
Maar Hij leert ons toch bidden dat Hij dat niet moge doen. Wij verdienen het misschien wel dat Hij het doet; Hij doet daarmee niets dat strijdt met Zijn goddelijkheid. Maar Hij leert ons te vragen dat Hij mild moge zijn: niet veeleisend, niet zozeer de moeilijke weg eisend, ons met zachtheid te behandelen en tòch goed en doeltreffend.
Zo vat ik het tenminste op. Die zin ‘leid ons niet in bekoring’ is tenminste niet meer een zin die er absurd uitspringt. En dat vind ik veel gewonnen.
Nog ter verduidelijking: ik vatte die zin op als inhoudend: ‘wees a.u.b. geen duivel’; men hoeft God toch niet te vragen geen duivel te zijn... En toch betekent het misschien wel iets in die zin: ‘wees niet slecht voor ons’; ‘kwel ons niet’. Zoals geen brood geven ook een kwellen is.
Die kwelling schijnen wij eigenlijk waard te zijn (zie Dostojewski aantekening 31-12-68).
| |
| |
God schijnt in ieder geval op de een of andere manier (of op meer dan een manier) het recht te hebben ons kwelling (leed) te bezorgen, zonder dat dat in strijd is met Zijn rechtvaardigheid of goedheid. Hij staat ons echter toe door smekingen dit leed te voorkomen. En ik geloof ook - uit ervaring - dat Hij dit gebed vaak verhoort. Gebeden om concrete dingen wenst Hij wel te verhoren. Gebeden die ook niet te veel - te veel ineens - omvatten.
Het betekent allemaal: maak het ons niet moeilijk, hoewel U daar het recht toe hebt.
Het ‘onze vader’ is een typisch gebed voor na de zondeval. Adam was God toch niet telkens om ‘dagelijks brood’ etc. aan 't vragen. Dat was toch vanzelfsprekend dat God dat aan Zijn schepsel gaf.
| |
5-1-69
Misschien kan men toch over ἀναγκη’ ‘spreken, nl. als ‘bestaanbaarheid’, ‘denkbaarheid’, ‘logica’. Dan is God daar ook aan gebonden. Zo kan bv. God aan een schepsel niet Zijn volledige, allesomvattende leiding en bescherming bieden en toch aan dat schepsel een geheel eigen initiatief en verantwoordelijkheid geven. Jammer dat Hij dat niet kan. Hij kan blijkbaar wèl een schepsel ‘vrijheid’ (keuze tussen goed en kwaad) geven en toch alle touwtjes wat betreft het ontstaan (schepping) van dat schepsel in handen hebben gehad. Dit lijkt ook tegen de logica. Toch heeft God - volgens het Geloof - hier een aan mensen ongekende weg gevolgd.
| |
5-1-69
Ik probeer het nu toch weer zo te zien dat men God onvoorwaardelijk moet volgen. Op grond van de beperkte aanwijzin- | |
| |
gen dat God het goede is en leert. Dus toch: kruipen. Gehoorzamen, buigen, ook wanneer het tegen het verstand in gaat (Kierkegaard). Job kroop lichamelijk op zijn mesthoop. Abraham kroop geestelijk toen hij zijn zoon Isaak ging doden. Kruipen voor God is niet onterend omdat God de waarheid heeft. Maar moeilijk is het wel.
Kruipen is tegen je zin, tegen je eergevoel in, tegen zware verstandelijke argumenten in, je eigen inzicht waardeloos achten; afstand doen van elk argument, alleen het argument dat God het alleen weet opvolgen.
Je onderwerpen omdat er niets anders op zit. (dus omdat je je vrede en je eer toch niet redden kan door Gods wil niet op te volgen.)
| |
7-1-69
Ik hoorde van een kennis van Nico en Fried (‘... weg’) dat Arabieren echte theedrinkers waren, tenminste sommige Arabische (woestijn)volken. Dat stemt hoopvol!
| |
10-1-69
Gedetermineerdheid en vrijheid is te verbinden. Wanneer men stelt: ‘ik ben nu niets anders dan het verleden’, dan ben ik volledig onvrij, maar wanneer men stelt: ‘het verleden is nu: ik’, dan ben ik vrij. Ik bedoel: wanneer men het zo ziet dat het verleden je ‘tweede ik’ is, dat pas betekenis krijgt door je ‘eerste ik’ van nu. Ik bedoel: ik ben dat verleden, ik ben dat verleden in zijn huidige culminatie, zijn huidige bewustwording en activiteit.
Ik zeg en zie het natuurlijk nog niet duidelijk. 11-1-69
| |
| |
| |
14-1-69
Het gaat om het gehele ‘blok’, het hele ‘wezen’: ‘de mensheid’ (ja: ‘de schepping’). Wij moeten ons bewust worden dat wij (het individu) onderdelen zijn. Daarom lijkt het ook vaak alsof God zich niet met het individu bemoeit. Dat doet Hij toch wel, maar in het grote geheel. Als het voor het geheel goed komt, komt het voor elk onderdeel goed, tenslotte. Dat het fout gegaan is, moeten wij op rekening van de ‘val’, de schuld van de mens blijven beschouwen (ook al begrijpen we dat niet).
| |
17-1-69
Een enkel woord in de Bijbel zegt niets. Bv. ‘Gij zult niet doden’, en denk dan aan Samson, de Filistijnen, David en Goliath! Toch staat er; ‘Gij zult niet doden’. Maar David, etc., doodde tòch.
Paulus: ‘je moet niet altijd bidden’. Christus, in de storm en het scheepje: ‘kleingelovigen...’
En zo zijn er bijzonder veel tegenstrijdige woorden in de Bijbel. ‘Oordeelt niet’ ...Op een andere plaats staat dat wij rechtvaardig moeten oordelen.
‘Ik ben niet de vrede maar het zwaard komen brengen’. Elders spreekt Christus (en zeker Paulus etc.) over Zijn vrede.
Is de oplossing dat Christus bedoelt dat je elk geval op zich moet beschouwen?: ‘Wie zal niet zijn kalf op sabbath uit de sloot halen’. M.a.w.: dat het doel de middelen heiligt (wanneer het doel goed is en het middel niet buiten proportie). God zelf heeft steeds alle ‘wetten’ overtreden om Zijn doel te bereiken. Hij heeft al Zijn schepselen gedood (tot de dood veroordeeld), Hij heeft allerlei rampspoed toegelaten of toegezonden om het goede doel te bereiken. (Job, Abraham, al Zijn martelaren,
| |
| |
Christus' kruisdood). Uit Christus' kruisdood blijkt wel dat God zich volkomen stelt op het standpunt dat het doel de middelen heiligt.
| |
26-1-69
We leven onder de dictatuur van de gemiddelde mens, (dit is altijd nog beter dan onder de dictatuur van een uitzonderlijk mens met bepaalde criminele eigenschappen).
Voor de ‘gemiddelde mens’ zelf is het natuurlijk erg prettig onder de dictatuur van de gemiddelde mens te leven, hoewel het toch waarschijnlijk geen ‘voorrecht’ te noemen is.
| |
29-1-69
in Vara radio: teckelhandelaar: je moet ze zo opvoeden dat ze de dingen zo doen en laten als je wil dat ze doen als ze groot zijn. opvoeding. Hij zei: ze zijn zó leuk als ze jong zijn. Net als kinderen. Maar toch moet je ze opvoeden.
‘voor mij is de teckel de liefste hond’.
De H. Tjemkens teckelkenner ‘Dodo’ Tuitje Horn.
| |
31-1-69
houden van = niet willen missen. Al dat afmaken en opruimen van wat ‘ongelukkig’ is, is egoïsme: men ‘helpt uit zijn lijden’ omdat dat lijden hindert; niet de lijdende, maar degene die het moet aanzien.
| |
9-2-69
Dat de gevolgen van de verbanning uit het Paradijs, en de vervloeking (Genesis 3.17), integraal doorgaan is iets wat uit de aard van de zondeval en de verbanning en vervloeking voortvloeit. God zal niet verbannen en tegelijk weer niét verbannen.
| |
| |
De sleep van concrete narigheid is dus iets niet van God maar van de zonden van de mens. Dat God die narigheid toelaat en met consequentie zich laat afwikkelen, is wèl iets van God. En ook dat Hij vaak (zoals ik aanneem) ingrijpt. Het miserabele karakter van het bestaan vloeit voort uit de zonde, het feit dat God dit miserabele laat bestaan en er wat mee dóét (behalve wat het miserabele gevolg van de zonde reeds op zichzelf betekent, nl. aftakeling, onttakeling van de zondige mens), komt van Gód. De kleine, smerige kleingeestige elementen in die narigheid, zijn dus gevolg van Adams daad, geen ontwerpen Gods. Want dat kleine geniepige moet men in het grote verlossingsplan van God als onderdeeltjes bezien, waardoor ze een andere functie en een ander karakter krijgen.
(zo probeert men maar er iets van te begrijpen.)
| |
10-2-69
In de bus van half 5 ma uit Heerlen die kleine 8? met dat zeer vrome gezichtje met die donkere grote ogen, die er in de Heek (of Klimmen) uitgaat. Was vriendelijk tegen mij. Ik lachte hem toen hij uitstapte bewonderend toe. Hij besefte dat zag ik aan het vormen van zijn mond. En die nog kleinere met zijn moeder, die er in Valkenburg uitgingen. Steeds maar kijken naar mij. Of hij wel de enige was. Ze willen altijd onmiddellijk de enige, de voornaamste, zijn. O wat gaat er onbewust veel in die leeftijd al om. De kleinste Van Soest was zeer knap, maar koud. Hij is een Josje S., dunkt me. Graag ‘hebben’, ‘krijgen’, maar onafhankelijk en niet te winnen. Niet echt te winnen.
| |
13-2-69
(verjaardag J.S. 10) Als men het pantheïstisch beziet is het
| |
| |
eigenlijk wel iets moois: samen met God streven naar de overwinning van het goede in ons (in God en in ons mensen).
pianokwartet in S? klein van Mozart.
Kon ik best hebben. Mozart heeft in ieder geval een enorme stijl, herkenbaarheid. Dat is veel. Ja ik geloof dat het stuk mooi was.
| |
14-2-69
's nachts
ik voel mij dat alles al eens gezegd is. Dat alles al eens gezegd is, misschien voelde ik dat
| |
14-2-69
titel van mijn volgende boek: Mijn benul.
benul is het eerste besef van expressie. Het is eerlijk.
|
|