bij de linkerarm dan maar rechterarm is geworden), of dat ik - op een vloerspiegel staande - een zijdelingse salto heb gemaakt.
Dit is niet wat met weerspiegeling werkelijk overeenkomt. De spiegel heeft mij in beide gevallen moleculair-vlakje-naast moleculair-vlakje omgekeerd; niet mijn gestalte in zijn geheel, ofschoon het mij wel zo toeschijnt. Door die foutieve inleving in het spiegelbeeld wordt dan mijn linkerarm ‘mijn’ rechterarm in het spiegelbeeld.
Nu ja, allà, het lijkt dan toch inderdaad of ik daar achter die wandspiegel sta, met verwisselde linker' en rechterarm. Dát doet die spiegel dan toch maar, zij het in schijn. En die wandspiegel maakt níet van mijn hoofd mijn voeten, ook niet in schijn. Boven laat hij boven, en onder onder (de wandspiegel). Ja, dat is dus omdat spiegels richtingen die evenwijdig lopen met het spiegelend vlak, niet omkeren, zelfs niet schijnbaar. Onze linkerhand behoudt dezelfde richting in het spiegelbeeld, maar wordt (door onze verwarring van beeld en werkelijkheid, onze vermenselijkingsdrift, die wil dat het beeld ons ‘aankijkt’ en toch identiek blijft met ons zelf) de rechterhand van ons spiegelbeeld. ‘Een’ linkerhand (de onze, de echte) is ‘een’ rechterhand (van een beeld) geworden.
Een linkerarm is altijd, voor jezelf of voor een beeld, een linkerarm. En een rechterarm is altijd een rechterarm, hoe je je (resp. het beeld zich) ook wendt. Maar een hoofd is niet steeds het bovenste lichaamsdeel. Als je op je kop staat, is het je onderste lichaamsdeel.
Bij een vertikale spiegel vindt er een schijnbare ‘omkering en bloc’ plaats om je vertikale as. Daarom blijft, in het beeld, wat boven is boven (hoofd), maar krijgt het beeld dan je linkerarm rechts. Bij een horizontale spiegel vindt er een omkering (even-