Een ander heeft goed lachen
Kleine jongens die boodschappen moeten doen. Daar kan ik altijd zo om lachen. Als ik daaraan denk, dan schiet ik gewoon in een lach. Die grote tas. Die ze op moeten houden omdat hij anders aan de grond komt. Dat lijstje dat ze natuurlijk bij zich hebben, wat zou er anders van terecht komen! Het geld in een papier gedraaid of - beter, lijkt me - per boekje. De ernst waarmee ze hun tocht aanvaarden en afleggen, als was het een woestijnexpeditie. Het langzaam maar zekere tempo van de tocht. Zeer langzaam en vrij zeker. En hun volmaakte ongeïnteresseerdheid in het eigenlijke doel waarvoor ze uitgestuurd worden. Want geen cel van hun hersens houdt zich momenteel met ‘taak’ en ‘plicht’ bezig of met iets anders dan wat heel speciaal het hunne is. Waar boodschappen niet bij horen. Afgezien van het snoepje dat misschien verstrekt wordt. Nee, het is werkelijk een soort woestijntocht, waarbij de gedachten volop de rustige tijd hebben alle richtingen op te gaan. Want een jongen is niet waar hij is, dat ziet men heel goed aan zijn gezicht. Hij kan zich onderweg bezig houden met op de buik languit en langdurig op ijzeren riooldeksels te liggen luisteren naar het klateren van het water eronder. Wat ie allemaal denkt als ie loopt met zijn boodschappentas, weet ik ook niet. (Waarschijnlijk op de terugweg herhaaldelijk dat het zwaar is, op de heenweg kan hij de tas over zijn hoofd hebben en door de mazen kijken.) Welke vriendjes en een enkel vriendinnetje hem door het hoofd spelen, beelden uit een verhaal over neef Diederik Duck of Ivanhoe, speelplannen voor de namiddag, de