| |
49. Het passiespel
Een groepje amerikaanse zakenlieden, op doorreis in de stad gestrand en meelopend in de processie die de stadsrand reeds bereikt had en koers zette naar een groene bebloemde heuvel of vuilnisbelt, kon zijn ogen en oren niet geloven. Vergeefs hadden ze hun folders geraadpleegd, die geen speciale godsdienstige 1 mei-aktiviteiten meldden voor de stad. Het publiek, waarvan ze de taal niet verstonden, had hen evenmin kunnen inlichten. Ze vermoedden dat het hier ging om een uit overoude tijden stammend en springlevend gebleven dramatisering van het passiegebeuren, waarvoor ze - ofschoon niet katoliek - als amerikanen uiteraard eerbied en belangstelling
| |
| |
hadden. Alleen de datum waarop het spel werd uitgevoerd was een beetje vreemd, maar, wie weet, misschien ging het om een soort generale repetitie. Zich verbazend over de hartstochtelijkheid, de natuurgetrouwheid van het, blijkbaar naar de aard der bevolking, half komisch half dramatisch opgevatte gebeuren, liepen ze mee in de stoet, waarin zij als enigen zich niet onkenbaar gemaakt hadden maar normale, wat al te zeer verzadigde, iets te ronde en te kinderlijk gebleven gezichten droegen, die ze slechts min of meer verstopten achter zonnebrillen en fototoestellen, welke de merkwaardigste personages en voorvallen in kleur vastlegden op hun filmpjes.
Ze hadden vooral belangstelling voor het naakte roodbesmeurde ongelijksoortige drietal dat met onnavolgbaar natuurgetrouw waggelende bewegingen de kruisboom voortzeulde over het sterk stijgende smalle en ongeplaveide pad dat naar de heuvelbult leidde. Zoveel als door de drukte en de zwiepende, beslist niet ingehouden geselslagen mogelijk was omzwermden ze de kruisdragers, maakten, vlug neerknielend, close ups van de ongelooflijke blauwdoorstrengde buik van de vrouw, die de middelste positie innam en eruitzag of ze op het punt stond te bevallen.
Hoe ze het voor elkaar gekregen hadden was een raadsel maar de buik was volmaakt echt, even echt als het bevuilde gezicht van de vrouw en haar spierwitte tot op haar billen hangende haar, waar allerlei uit de menigte tevoorschijn schietende handen met kracht aan trokken. Met zoveel kracht, om precies te zijn, dat de vrouw de tranen uit de grote gesperde blauwe ogen sprongen en haar mond in een door het lawaai onhoorbaar schreeuwen zich openspalkte. In een ongelooflijk knappe kreatie akteerde ze bijna te bezwijken onder het gewicht van het boomlange en -dikke kruis, waaraan ze, evenals haar medespelers, met touwen was vastgesjord. Hun kamera's beschermend tegen stoten en schokken, telkens als even een gat viel in de menigte hun kans waarnemend, richtend en afdrukkend, bleven de toeristen het drietal omzwermen.
‘One moment please!’ riepen ze.
Het akteertalent van de op een indiaan lijkende man deed niet voor dat van de vrouw onder, ofschoon het, naar zijn rol, geheel anders van aard was. De man, broodmager, met door
| |
| |
zijn bruine huid bijna heenstekende ribben en puntige botten, hield zijn ogen stijf gesloten. Hij leek te bidden of in trance. Ook hij werd aan zijn haar, twee over de grond slepende vlechten, getrokken. Er werd op getrapt zelfs. Maar hij deed zijn ogen niet open. Zijn mond bleef gesloten ofschoon het zweet uit al zijn poriën stroomde en hem glinsteren deed alsof hij ingesmeerd was met olie. Zijn gezicht drukte een magnifieke duldzaamheid uit, die geheel paste bij de rol die door hem vertolkt werd.
Het minst opvallend wellicht nog was de kleine jongen, de achterste van het drietal, die hoewel zichtbaar lijdend onder het gewicht van de op zijn rug drukkende boomstam, welke allerlei inskripties en figuren bevatte, vrank en vrij om zich heenkeek, als niet geheel doordrongen van de rol die hij speelde en die voor alles ernst en soberheid vergde. Zij die de grime van het kruisdragers verzorgd hadden, hadden een duidelijke gelijkenis aangebracht tussen het gezicht van de jongen en dat van de vrouw vóór hem, waaruit de toeristen opmaakten dat hij haar zoon moest voorstellen. Ze meenden te begrijpen dat de kruisdragers op zinnebeeldige wijze de verschillende stadia uit het leven van de verlosser verbeeldden: als ongeboren kind in de moederschoot van de maagd, als opgroeiende timmermanszoon, als man van smart en tenslotte in gekruisigde staat, een opvatting die op even scherpe als simpele wijze verwezenlijkt was. Zelfs de onaandachtigheid van de jongen, die op zijn leeftijd nog niet tot wezenlijk begrip van zijn taak kon gekomen zijn, werd daardoor verklaard en zinvol gemaakt in het Spel, dat begrijpelijkerwijs niet geheel de bijbelse voorstelling van zaken volgde. Men was tenslotte in een katoliek land.
De toeristen, niet geheel gespeend van eruditie, waren ervan op de hoogte hoe allerlei bijbelse gebeurtenissen bij dramatisering door het gelovige volk opgesierd werden vaak, vervormd en gewijzigd tot een eenheid bereikt was die niet meer enkel de gelovigen in engere zin maar die zelfs de ongelovigen onder het volk aansprak, waaraan ze allen gelijkelijk het gevoel hadden deel te hebben. Die nieuwe eenheid, door de naïeve volksziel spontaan tot stand gebracht in de loop der tijden, bevatte evengoed als kristelijke allerlei van oorsprong heidense elementen, plaatselijke geschiedenis, resten van vroege pria- | |
| |
pische mysteriën, toverij, vruchtbaarheidsriten, die alle ongedwongen samengingen. Ook deze bestanddelen waren in redelijke mate vertegenwoordigd in het Spel.
Als tegenhanger van het onder de kruisboom door het stof sukkelende trio fungeerde een hoogverheven, boven de processie uitgerezen kwartet dat niet minder merkwaardig genoemd kon worden dan de drie dragers. Het kwartet scheen de leiding te hebben over de stoet en de richting die hij nam te bepalen. Het stelde, in een afzichtelijkheid waaraan kosten noch moeite gespaard waren, de priesters en magistraatspersonen voor die Kristus' dood gewild hadden. De door sympatie voor de lijdende godheid gevormde traditie wilde dat zij in bijna niets nog op mensen leken. Ze waren dieren, monsterlijk, heftig van gebaren, vastkakig, met geplette lippen als munten, met lege ooggaten, waanzinnig, volstrekt duivels van inborst en daarom ook met van een bijna op de lachspieren werkend effektbejag ten tonele gevoerd. Renaissanceinvloeden op de kruisigingsceremonie hadden ervoor gezorgd dat, in boosaardige zinspeling op toestanden aan het pauselijk hof, de verloederde geestelijkheid van die dagen, geheel vooraan in een soort karikatuur van een kakstoel, een kolossale in zijn vet gekookte monnik troonde.
Zo vet was hij dat hij zijn armen, stompjes meer, bijna niet kon optillen. Op de vetbult waarmee de schertstroon was volgepropt hing, door een onzichtbare draad vastgehouden, een paars gevlekte kop die in plaats van die van een mens de attributen van een vogel vertoonde: een scherpe uit zijn kraaglobben stekende snavel en de keellellen van een verschoten haan. Door zijn kleuren, afgezien van de paarse vlekken in hoofdzaak wit en zwart, werd een zekere gelijkenis bereikt met een pinguin.
Als nummer twee in de moordenaarshiërarchie moest waarschijnlijk een levensgrote rechtopstaande muis beschouwd worden, die met een lange zweep de stoet dirigeerde en zich met graagte naar de kamera's toekeerde. De rest van het platform waarop hij zich in wankel evenwicht hield werd in beslag genomen door een rood en ranzig wratzwijn, met afstaande oorlappen en een twee vingers hoog voorhoofd, dat een als een furie te keer gaand, in een verschoten purperen mantel gehuld vrouwspersoon omklemde en de botten leek te willen breken.
| |
| |
Zozeer werden de toeristen meegesleept door wat om hen heen plaats vond, door de rituele kruisdraging waarin het licht ontvlambaar volk op vele manieren gestalte gaf aan zijn teatrale betrokkenheid bij het lijdensgebeuren, dat ze hun kamera's toen het pad begon te stijgen over hun rug hingen en, zwetend en hijgend, de armen ineensloegen en pal achter de kruisdragers mee begonnen te hossen in de onafzienbare processie, die achter hen in een smalle zilveren stroom de stad verliet, een stuk vlak veld overstak en achter hen aan steeg. Langzaam en snel reeds het gevoel krijgend werkelijk deel te hebben aan het gebeuren, praktiserend onderdeel te zijn van de stoet, zongen de amerikanen, voorzover chronische ademnood hen dat toestond, uit volle borst allerlei oude liedjes, waar niemand op lette, die niemand hoorde, maar die hun plezier nog vergrootten.
Het ging vrij steil naar boven. Van een weg was geen sprake meer. Het pad bestond nog alleen uit door walsen ten dele platgereden steenbrokken die het gaan sterk bemoeilijkten. Op een gegeven ogenblik moest de stoet zelfs stilhouden doordat de zwartharige kruisdrager door zijn knieën zakte en roerloos liggen bleef, het hoofd voorover op de stenen. Withemden sprongen om de dragersgroep heen, ranselden de gevallen man uit alle macht, bespuwden hem en probeerden hem overeind te trekken. De dikbuikige vrouw en de kleine jongen waren getweeën niet in staat de kruisboom te houden. Ook zij zakten door hun knieën. De stoet kwam tot staan. Oorverdovend geschreeuw en getier. Gevechten braken uit omdat men wilde zien wat er gebeurde. Men drong op, sloeg met vuisten op elkaar in.
Het toeristengroepje, vrezend dat in de verwarring de op de grond liggende dragers wel eens onder de voet zouden kunnen worden gelopen, en die niet geheel doorzagen tot op welke hoogte het incident tot het Spel behoorde, sloegen de handen ineen en drongen op naar de kruisboom.
‘We 'll carry that cross, let's go!’ schreeuwden ze joviaal naar de dragers en de menigte om hen heen.
‘Schiet op, lamzakken’ riep een schrille piepstem, ‘vlug wat!’ De touwen werden doorgesneden, klauwen rukten de dragers naar achter. De niets kwaads vermoedende amerikanen kre- | |
| |
gen onmiddellijk de volle laag. Van alle kanten op hen neerkomende geselslagen rukten hun kleren aan flarden. Ze schreeuwden:
‘Easy boys, easy now!’
Het had geen effekt. Zwetend, bloedend, stikkend van de hitte, zeulden ze het kruis de laatste honderd meter, naar de brokkelige top van de heuvel, een overwoekerde klassieke puinhoop die vol gaten en barsten zat die door onkruid welig overgroeid en gemaskeerd werden. Waarin hun voeten plotseling wegschoten. De gesels raakten hen waar ze konden. De withemden sloegen met graagte op het verse vlees in.
‘We're Americans! Don't beat us, goddamn it!’ brulden de toeristen, bevangen van woede en verbijstering, de uitputting al gauw nabij.
‘Kruist hem!’ donderde het volk als een zee.
Het wratzwijn steeg van zijn plato en waadde met de vuisten zich ruim baan slaand op de nieuwbakken dragers toe.
‘Joe Amerika?!’ brulde hij, hen met één klauw de kamera's van de schouder rukkend en ze kapotslaand tegen de onder groen verborgen stenen.
‘Yes, yes, Americans, tourists’ taterde het gezelschap, niets anders verwachtend of het wratzwijn had een door de vermommingen bij voorbaat gemaskeerde aanslag op hun geldbezit in de zin.
‘Amerika, atoombomp, good!’ brieste het wratzwijn, bulderend van het lachen hen op de schouders beukend. De amerikanen begrepen dat ze moesten meelachen. Ze maakten ervan wat naar omstandigheden mogelijk was.
‘Whamm!’ deden ze een kosmische eksplosie na.
Het wratzwijn vond het een kostelijke grap en sloeg de meest vooraanstaande reizigers met volle kracht in het gezicht. De amerikanen verbaasden zich. Tegen de straightness van dit naar ze merkten in het geheel niet door kunstgrepen dermate toegetakelde zwijn viel de hunne volslagen in het niet. Ze hadden niet verwacht dat het oude Europa verzuimd had zijn laatste krachtpatsers van dit type in stalen kratten naar de andere kant van de dieperik te sturen.
‘De Boom planten!’ brulde de krachtpatser. Een troepje in zwarte vuile kleren gestoken, slechts provisorisch gemaskerde
| |
| |
arbeiders, dat naderbijgekomen was, scheen medelijden met hen te hebben. Ze hadden schoppen bij zich en begonnen daarmee, onder verachtelijk gegrom van de krachtpatser, behendig brokken steen weg te wentelen. In een minimum van tijd hadden ze een put van een meter diep gevormd, waarna ze de amerikanen wenkten hen te helpen met het overeindzetten van de boom. De krachtpatser bulderde weer, duidelijk van woede nu. De arbeiders pakten elkaar vast en maakten felle gebaren, schudden met het hoofd, spuugden bruine straaltjes tabakssap uit die ten dele op de amerikanen terechtkwamen.
De muis, in zijn hand een klauwhamer, was inmiddels ook van het plato gesprongen, de roodgemantelde vrouw met zich meesleurend, die gilde of ze gekeeld werd. De menigte drong achteruit, maakte ruimte, een brede kring waarbinnen zich de drie eks-dragers wanhopig te weer stelden tegen stokslagen en neerregenende rotte vruchten en ander vuil, steengruis ook, waarbinnen verder de muis en enige witgehemde helpers de vrouw de mantel probeerden uit te trekken.
Ze verzette zich uit alle macht, het speeksel vloog haar uit de scheve tandeloze mond. Ze sloeg een kromme klauw uit in de huid van haar aanvallers, die geruststellend en sussend op haar inspraken, met de andere klemde ze de mantel om haar keel dicht. Toen ze haar bij de haren grepen schoten die los. Ze slingerden de pruik weg en sloegen het kaalhoofdige wrak tegen de grond. Knepen haar de strot dicht. Rukten haar de mantel af. ‘Maagdmoeder kaal, dan de satan ook!’ raasde het wratzwijn, een mes rondzwaaiend, zich neerwerpend naast de gekromde gedaante van de man met de vlechten. Met een paar halen sneed hij ze af. Tussen de massale lijven der snel verwilderende stampvoetende, stenen tegen elkaar slaande menigte dook een enorme porseleinen kamerpot op, vastgehouden door een withemd en met kracht omgekiept over het hoofd van de roerloze man.
‘Zo wordt de Wortel bemest’ brulde het wratzwijn. Besmeurd met vuil, overkorst door rode bloedverf, de poep langs zijn wangen druipend, kwam de naakte man overeind. Onherkenbaar geworden, doodse gebaren makend, om zich heen tastend als een blindeman.
Het zwijn pakte de muis de mantel af die hij triomfantelijk in
| |
| |
de hoogte gehouden had, en wierp hem de wezenloze man om de schouders, knoopte de punten onder zijn keel bij elkaar en liet zich hijgend op zijn knieën zakken. Het volk volgde zijn voorbeeld. De toeristen en de arbeiders, dicht bijeen, aarzelden. Het werd stil over de heuvel.
‘Zegen ons Ranonkel’ beval het zwijn met daverende neusstem.
‘Zegen ons Ranonkel’ donderde het volk in golven.
‘Bescherm ons Ranonkel’ tierde het zwijn.
‘Bescherm ons Ranonkel’ joelde het duizendkoppige volk.
De amerikanen zakten nu ook op hun knieën, het regende slagen op hun hoofden. Verbijsterd prevelde ze het onzevader. De bolbuikige vrouw begon te gillen, haar buik schokte en vertoonde slinkende en zwellende onrustbarende opbultingen. Ze zat op haar hurken, vastgehouden door de kleine jongen die zijn ogen gesloten had en trilde als een espenblad. Telkens steeg haar geschrei op tussen de menigte.
Withemden grepen de man met de mantel vast, anderen sloegen de grijpklauwen van de vroegere eigenares van het vod opzij. Hij werd op het kruis gesmakt waar hij reeds, symbolisch, vastgespijkerd lag. De muis hief de hamer. De ogen der amerikanen begonnen te tranen van het ingespannen kijken. Was dit nog spel?
De muis hield een bosje meer dan vingerlange draadnagels in zijn ene hand. In de andere had hij de hamer. Een paar withemden drukten armen en benen van de gemantelde man tegen het hout. De muis kwam dichterbij, sluipend. Spuugde venijnig in zijn handen en pinde de eerste spijker door de naar boven gekeerde handpalm van zijn slachtoffer. Eén arm reeds vastgespijkerd rukte de man zich los uit de greep van zijn overweldigers en fladderde als een vleugellamme vogel op boven de kruisboom. Toen lag hij reeds weer en sloeg de muis opnieuw toe. Plaatste een volgende spijker tussen de voetspieren en -beenderen en mepte de nagel er tot aan de kop toe in.
Het volk lag nog steeds geknield.
Het was stil geworden op het geruis van de wind na over de puinheuvel.
In de stilte vielen de hamerslagen en klonk het luide gegil van de vrouw, die haar weeën kreeg. Het bloed sijpelde de gekruisigde man uit handen en voeten, bedroop in dikke aders
| |
| |
het afgodisch bebeeldhouwde met stukjes gekleurd glas ingelegde hout, dat door de withemden aan het hoofdeind opgetild werd en in de kuil geplaatst. Voeten en handen rolden losliggende stenen aan en zetten de boom daarmee klem.
Het volk kwam overeind en omgolfde het hoog boven hen uitstekend kruis met daaraan de spichtige zo goed als zwarthuidige, met bloed, verf en vuil overdekte kristusachtige in zijn openhangende rode lappemantel. Ofschoon hij leefde bleef zijn mond gesloten. Zijn gezicht trok samen als een kloppende spier. Eroverheen vielen de slappe geelbruine rankevingers van wat reeds eerder opgespannen was en een zinspelende armzalige plantelijke kroon vormde.
Toen begonnen de eerste stenen rond te vliegen, die de mantel aan flarden rukten en het volk verjoegen in wijdere ronde. De gekruisigde boog het hoofd opzij en bleef tot het neerzakte in een volmaakt klassiek-kristelijke machteloze houding hangen.
Het gooien minderde langzaamaan. De vrouw schreeuwde nog steeds.
‘She needs a doctor’ zeiden de amerikanen onzeker, hun ogen nog steeds amper gelovend. Iemand stak de trompet. Vaandels verduisterden de lucht.
‘Consummatum est!’ gaggelde geheel eigener beweging opeens luidkeels, het oog ten hemel geslagen, vanaf zijn kakstoel de pinguin in monnikskleren.
Het volk juichte. Hun schop over de schouder, snel omkijkend af en toe, verlieten de arbeiders haastig de heuveltop.
‘Voor mijn was ie de Wortel’ zei er een.
‘Onzin, hysterie, die is allang dood. Ik heb hem het laatst gezien. Toen was het al bijna niks meer, jammer’ zei een ander, de voorman.
Hij spuwde een bruine keutel van tussen zijn rose spleetlippen. Aan de voet van de boom baarde de zwangere vrouw haar kind. Terwijl ze ophield met haar gehuil schoof het tussen haar bemorste benen naar voren. De kleine jongen, geknield, het gezicht stijf van ontzetting en aandacht, drukte zo hard hij kon op haar buik, die zienderogen leger werd, inviel, hol werd, zich ontspande.
‘Hier dat duivelsjong’ brulde het zwijn, door het dolle heen, de nog wezenloze in vocht en vliezen gewikkelde zuigeling op- | |
| |
pakkend bij de beentjes. Hem uit alle macht rondzwaaiend sloeg hij hem tegen de onderkant van de kruisboom te pletter en schopte de kleine jongen van zich af die hem als een razend geworden klein wild dier aanviel.
De kleine jongen rolde tussen de amerikanen, als een talisman, keek hulpeloos met zijn lichte ogen naar hen omhoog.
De amerikanen verwijderden zich, zo onopvallend mogelijk. Iedereen wilde hen op de schouders slaan, iets tegen ze zeggen. ‘Hoera voor Amerika!’ werd geroepen, ‘hiephiephoera!’ Ze waren op slag populair geworden. De amerikanen zagen nog hoe het volk de kakstoel-met-inhoud op de schouders nam en hoe het zwijn de wild tegenspartelende ontmantelde heks op de stenen legde en zich aan haar vaststak. Krimpend van pijn kwam hij onder daverend applaus van het volk overeind en piste een harde bloedige straal vocht tegen het kruis aan. Hij leek te lijden aan een geheime en slopende ziekte. Van pijn viel hij op de grond en rukte muilenvol onkruid uit.
De muis klopte hem geruststellend op de rug en stak de klauwhamer in zijn kleren.
Het volk sleepte reeds stukken hout en overtollige kledingstukken bijeen aan de voet van de boom.
De kleine jongen onzichtbaar tussen zich in ruimden de toeristen het veld.
|
|