van dissel en bijl traptreden uithakte, razend op de hardheid en de splinterzucht van de gesteenten.
De pastoorsvogel, in een niet meer van hem wijkende vreugderoes, snavelde onafgebroken lofzangen naar omhoog, naar de pieken en kartelingen van het daar als door een reus afgebroken reikhalzende steengevaarte, dat lager, in een onophoudelijke zichzelf knedende en vervormende beweging, steeds duidelijker zwarte gaten uitspaarde die onmiskenbaar boogvensters waren.
Het bos om de oprijzende gekorven zuil begon aan een trage maar gestadig neerwaarts wentelende beweging. De spierwitte tot rotsen geworden bomen, tientallen meters hoger reikend nog dan de rudimentaire kerk die opgroeide uit de schoot van de aarde, zonken in, werden met elkaar kompakt, zodat een wijd stuk witte lucht vrijkwam, slechts nog op ontoereikende wijze overkapt door wanhopig van alle kanten over elkaar naar beneden tuimelende schuimheuvels.
Wat bos geheten had stortte paniekloos in, onder grillige bijna kookhete regenbuien van speeksels en vochtbellen, die beneden tot glinsterende ronde kiezels stolden. Loste op. Viel samen met de steenkolos, die voortdurend aangroeide, uitdijde, opklom, daarbij gebruik makend van het ter beschikking gestelde dat als kaarsvet in dikke ribbels langs zijn flanken droop, in trappen en terrassen hard werd aan zijn voet.
In een straal van een halve kilometer om de onwrikbaar ten hemel wijzende gigantische, als in een droom uit aarde en vegetatie opgerezen, uit een berg gehouwen katedraalknoest, een klomp vuilwitte kalk, bleef geen boom over. Wat niet door de onderaards uitgedachte tempel gebruikt was, zich daarmee niet vermengd en verbroederd had, lag als ongelijk ruïneuze rotspartijen daaromheen, niet hoger reikend dan de dijen van de reus, die nog steeds groeide, zich in ondenkbare smalte samentrok en al in een spits uitliep zo scherp als een naald, bezet met glinsterende ornamentiek van in steen gevat lover dat helder afstak tegen de peilloze spierwitte windloze lucht.
Op de merkwaardigerwijs hier en daar nog begroeide heuveldaken om de katedraal heen - op enige afstand waarvan, gescheiden door een diep in het terrein ingezonken veld van bolronde kiezels, versteende neerslag, een fors langwerpig rots-