In een lege kamer een garendraadje
(1980)–Jacques Hamelink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
[pagina 87]
| |
In het domein van de artistieke expressie. Techniek bestaat alleen waar scheiding gemaakt wordt tussen een ik en hijzelf. Er is geen techniek.
Niet het Taoïsme. De Tao. En meteen zijn we uitgepraat.
De landkaart van de psychologie wijst vele wegen. Jij gaat jouw weggetje en dat is er maar één.
Er zijn dingen zegbaar waarvan je niet kunt aantonen dat je ze verstaan hebt. Minder bewijzen dan herinneringen.
Met Jos de Haes in een café in Brussel jaren geleden. Een paar schrijvers of intellectuelen of mensen die daarvoor doorgaan praatten dichtbij ons tafeltje over ‘liefde en dood’, ‘de diepe dingen’ zoals ze ze beliefden te noemen. Tenslotte zwegen ze. De Haes keek me aan en zei met een bedroefde glimlach: ‘daar kunnen wij ons niet mee meten’. Dezelfde avond bracht hij een paar regels van Hölderlin ter sprake waarvan de precieze tekst hem maar niet te binnen wilde schieten.
April und Mai und Julius sind ferne,
Ich bin nichts mehr, ich lebe nicht mehr gerne.
Hij sloeg met zijn vlakke hand zacht op het tafelblad. ‘Gebt me liggen.’ Dat klonk als ‘we zijn vrienden’ uit de mond van die magere nerveuze man die meer rozen dan gedichten gekweekt heeft. | |
[pagina 88]
| |
Ter voorkoming van misverstand: over traditie valt niet te praten als aan die 2000 christelijke jaren geen recht gedaan wordt, en als men weigert te erkennen wat de drijfkracht van die jaren was. Pondus meum amor meus; eo feror quocumque feror (Augustinus, Confessiones XIII-9).
Het is de moeite waard om alleen te zijn en de alleenspraak te beproeven, al was het enkel omdat anderen nooit alleen zijn en niet eens weten dat die spraak bestaat.
Wij kunnen niets maken - op z'n best namaken, op z'n slechtst kapotmaken.
Poëzie, de korf klapt open en de woorden vliegen op huis aan.
Het wohltemperierte gedicht. Bouw van de strofe, organisatie der onderdelen. Bewegingspatronen, frasering. Een poëzie die controleerbaar is op dat ene na, de pit waar alles om draait.
In het gedicht lok ik de duif. Terwijl ik het schrijf strijkt hij neer op het balkon. Ik jaag die koervogel weg. Hij stoort me in mijn concentratie. Het is me namelijk om de duif te doen.
Er is ook in poeticis een alleszins comfortabele verwarring en een helderheid die voor wie hem bereikt groot ongemak met zich meebrengt. | |
[pagina 89]
| |
De sprong waar Char het over heeft in zijn verzetsdagboek. Daar ligt mijn geestdrift. In die sprong, die een onbezonnen om niet te zeggen doldrieste onderneming is, leg ik al mijn ernst. Voor de rest, ik ben het met de eerste de beste voorbijganger eens dat we onszelf niet onnodig au serieux moeten nemen. Tussen die twee polen is de draad gespannen waarop ik dans.
Dat Camus, die toch geen tactische deal op het oog had, een samenspraak met het christendom wilde pleit niet bepaald voor hem. Er bestaat allang geen christendom meer, de slak is dood en verteerd. Alleen de lege kolossale schelp is overgebleven. Daar praat je niet mee, die houd je aan je oor. Dan: Augustinus, Thomas, Dante, Palestrina, Bach.
Baratynsky. Nu een paar lezers, in de toekomst een paar.
Adorno heeft op zijn manier gelijk, de poëzie is inmiddels onmogelijk geworden. Maar ze is. We begrijpen er niets van, we bestaan nog.
De duikerklok als oplossing. Daarin stik je ook door gebrek aan lucht, nog eerder dan in de bevuilde open lucht, naar aan te nemen valt. En wat voert een mens uit in zo'n toestel? Met wat voor gefröbel breng je daar je tijd door? Wie emigreert naar binnen is buiten verdwenen. | |
[pagina 90]
| |
Voor hen die hopen op degenen die hun keus nog niet gemaakt hebben: dat hebben ze wel al en het is de subcultuur van de TROS geworden, of die van de VPRO.
Of de aanleiding nijd is of nieuwsgierigheid, zij die het vuur uittrappen zullen zich aan de sintels niet meer warmen.
De roeier schiet niet hard op maar hij ziet tenminste waar hij vandaan komt.
De jaren zestig in Nederland, en in West-Europa: een papieren zak volgeblazen met lucht en dan pats.
In onze nieuwere lyriek veel gefladder, veel vleugellamme probeersels. Geen spoor van de ongebroken traditie die bijvoorbeeld de angelsaksische wereld bezit. Telkens het aanknopen bij een andere uitheemse stroming, bij een ander isme. Niets belangrijker dan de grond te bereiken na al dat verwezen geklapwiek. Geen experimenten, geen ‘spellingwijzigingen’. Zoeken naar mogelijkheden voor een continuïteit, naar grond waarop nu te staan en straks, voor anderen, verder te gaan valt.
Nacht. Urenlang gebladerd en gelezen in dichters die me bereiken via een taal die niet de hunne is en evenmin de mijne. Je krijgt een indruk van hun kwaliteiten, misschien. Is de poëzie beter geworden | |
[pagina 91]
| |
in de loop van de eeuwen, hoorde ik iemand zich afvragen. Beslist niet, ook niet slechter. Het is allemaal niets dan wat schuim tegen de rots tenslotte. Maar zo hartbrekend mooi vaak.
Sinds de Romantiek zitten we met het probleem: wat doen we met de man die het werk maakt, waar laten we hem? Gooien we hem er totaal uit? Brecht is de instructieve, volstrekt onromantische, onsymbolistische exceptie. In zijn lyriek staat zijn persoon, zijn ‘empirisch’ en tegelijk ‘poëtisch’ ik centraal als bij een Chinees of een zeventiende-eeuwer. Kwestie van perspectief. Wat willen we zien en waar moeten we daarvoor gaan staan.
Een jaar of tien geleden kwam ik Hölderlin alleen tegen in de gedaante van een pop waarop men zich oefende in het boksen. De laatste tijd zie ik hem om de andere dag met lof vermeld, als een vrije geest, een revolutionair zelfs. Wie van de vroegere boksers of huidige lofzeggers zou hem ondertussen gelezen hebben? Voor een paar mensen de voorsprong van de traagheid, ze herlezen H.
Tenslotte is poëzie geestkracht, dat klinkt vaag maar hoort duidelijk genoeg te zijn.
Als ik iets ging verkondigen vanaf een zeepkistje zou het het eind van het modernisme zijn. ‘Mensen, ga naar huis. Het is mooi geweest. Het werk kan weer gaan beginnen.’ | |
[pagina 92]
| |
Het wezen van het modernisme in de kunsten: het materialisme. Waar dat overwonnen wordt is het de kunst - en het leven - ondanks alles weer mogelijk enigermate ongedwongen te zijn. Ik zie het eind van de tunnel, maar misschien alleen omdat ik naar het licht verlang.
Bijna altijd als ik met mensen praat merk ik dat poëzie geen betekenis voor ze heeft. Ik heb het over hen die poëzie lezen.
Het leven heeft geen uithoeken, of liever dubbelgangers. In het leven is alles centrum. Het leven is, voor wie leeft, onoverschrijdbaar. Waar men het probeert te buiten te gaan houdt het eenvoudig op.
Steeds als de vraag naar de waarheid, niet de waarheid van de rekenkundig becijferbare zekerheid maar naar de waarheid als waarheid, blootkomt houden de letteren op. Daar beginnen de pijnlijke persoonlijke woorden.
Niets deugt waar niet over gepraat en wat niet verkocht wordt. Intussen wil ook de grasspriet zich overeindhouden.
Michaux is onderschat en zal dat wel blijven. Een sleutelfiguur. Het verbazende en unieke aan hem is de consequentheid waarmee hij zich opstelt tegenover het denken dat we westers noemen. Hij is anti. Hij weigert de geschiedenis, het enkelvoudige euro- | |
[pagina 93]
| |
pese model-ik. Komt dan ook, zonder dat iemand het recht heeft van slapheid te spreken, in de buurt van Oost-Azië, het boeddhisme uit.
Meteen bij het betreden van de school voor de poëzie vragen naar het lokaal waar de ontnuchteringscursus gegeven wordt.
Het is kinderlijk maar ik kijk na lezing altijd naar het eerste en het allerlaatste woord van een poëzieboek om te zien ‘of het klopt’. Totdusver geen onregelmatigheden ontdekt. Uit die twee woorden vloeit het boek voort, rijst het beeld van alle gedichten samen op. Vereiste, enige verbeeldingskracht. Daar maakte de dichter ook gebruik van toen hij de gedichten schreef.
De grootste onder de kunstenaars doet het met het minste vertoon van materiaalgebruik, naar oppervlakkige observatie leert. Hij is onder andere een grootmeester in het verbergen van wat er bij de pocher of de knoeier doorlopend als een verzameling uitdragersspullen uitziet.
Niet het gedicht als ding. Het gedicht dat op een nadenkende muziek lijkt, die inspeelt op de voorttikkende tijd.
Iedereen heeft, als hij de eerste woorden genoteerd heeft van wat een lang boek, of een kort, of een stuk van misschien maar enkele bladzijden moet wor- | |
[pagina 94]
| |
den, dat gevoel dat hij supprimeert maar waaraan Gregorius van Tours frank en vrij uitdrukking gaf: in de naam van God; het is begonnen!
Voor wie het verstand dat hij heeft niet leert gebruiken blijft de wereld-zoals-hij-is een mistbank, waartegen hij zijn dagdroom projecteert. Schrijvers als Harry Mulisch, die naar de onsterfelijkheid streven door hun puberteit te continueren.
In het lege, dat in gedichten uitgespaard werd, nestelt het leven.
De oude Chinese dichters. Hun concreetheid, hun aandacht voor het detail, de doordachte onmiddellijkheid van hun stenografie. Hun viefheid, hun behoedzame humor. Ogen die kijken tijdens het ondergaan en te voet doortrekken van een landschap. Zelfs verwarring (misschien ontreddering) om een afscheid opgevangen in een paar regels als deze, van Tu Mu:
Passion too deep seems like none.
While we drink, nothing shows but the smile which will not come.
Het montageprincipe. Je gebruikt de dingen, één keer, en ze zijn uitgeput. Het organisch beginsel. Je gebruikt de dingen, ze zijn onuitputtelijk.
In geen enkel opzicht naïef zijn, behalve in dat ene, | |
[pagina 95]
| |
waarvan jijzelf alleen weet welk het is en hoe het beschermd moet worden.
Het ‘klassieke’, men aanvaardt dat iedere tocht tenslotte de confrontatie inhoudt met een grens. Het ‘romantische’, men lacht de grenzen weg, oneindige mogelijkheden.
Ik kom nader tot mijn limiet, die me terugwerpt in mijn centrum.
G. 's moeder, 81, gaat nog iedere zondagochtend naar de dorpskerk; zorgt sinds een paar jaar dat ze een half uur voor tijd present is. Ze zit daar dan, alleen, en ‘kan zo nog es efkes nadenken’.
Het meeste van wat ten onzent, in poëzie en proza, voortdurend en met gretigheid als humoristisch of ironisch omschreven wordt is alleen maar vulgair. Steriele wrevel en emotionele atrofie van zoveel auteurs.
Wie de kunst liefheeft gaat tot aan haar grens. Wie haar haat, minacht of onverschillig tegenover haar staat stapt daar kalmpjes over heen. Voor hem is het spel afgelopen. Niets aan te doen: zo luidt de afspraak.
Dankbaar onderwerp voor een politiek-literair proefschrift, Pound en Marino. Demonstratie van hoe door de ketters de kerk verloren gaat. | |
[pagina 96]
| |
De barokke praalhans M. werd door zijn tijdgenoten groter geacht dan Petrarca en Dante. De adepten van P. stelden - stellen? - hem boven Dante en Milton. De achteloosheid, de arrogantie van dat soort overtreffende trappen - en natuurlijk de volslagen hersenloosheid ervan.
Ook de moeite van een vergelijking waard, ondanks de verschillen in kwaliteit, bedoeling en geaardheid: de fragmentarist en dissenter Mallarmé, die de aars van de kat met goudverf wilde bijtippen, en - ik heb niets tegen de man - Marino. Marino: het doel van de dichter is het verbijsterende; wie niet kan verbluffen moet maar liever stalknecht worden. Mallarmé: leven? dat kunnen onze bedienden straks voor ons. Keerzijde van de fameuze Coup de dés: werkelijkheidsverlies, boeddhisme.
Het hangt in de lucht, iedereen graait het eruit en bekijkt het door hem gevangen iets. De pluisjes lijken identiek. Sterker, ze zijn het. Het hangt immers in de lucht. En toch ben je verbaasd, denk je aan een onzinnig toeval, of aan diefstal.
Praten en denken is abstraheren, dichten is (re-) concretiseren.
Ik vertelde een schrijver dat ik me de laatste tijd in de Renaissance verdiept had. Hij knikte bedacht- | |
[pagina 97]
| |
zaam en vroeg zich vervolgens hardop af wat je daar momenteel mee doen kon. De materiaaljacht dus. Misvatting waar niet tegen op te tornen valt. Ik ben geen jager. Een wandelaar.
De beste wolkenschilder is de man wiens wolken de meeste betekenis hebben. A.C. Willink is dus, ook nog, een bar slechte wolkenschilder. Ruysdael is een grote, Magritte voor wat hij op het oog had een groot genoege.
Diverse nederlandse klassieken gekocht. Beschamend dat een goede editie van Hooft, Huygens, Vondel niet te krijgen is. ‘Ja, daar blijkt dan toch geen geld voor te zijn’, zei de boekhandelaar opgewekt. Men pleegt te kijken naar de statistieken, die schijnen uit te wijzen dat in Nederland meer gelezen wordt dan in Frankrijk, Engeland, Spanje. Men moest letten op het al dan niet in een redelijke vorm en verzameld voorradig zijn van de eigen klassieken, dan wist men beter waar men aan toe is.
Goethe; al wat je doet moet komen uit het totaal van wat je bent en niets uit een brokstuk daarvan.
Goedkope om bezit draaiende politicosofie, goedkope freudiaanse en post-freudiaanse psychologie. Eten en drinken van niet alleen de hollandse intelligentsia. | |
[pagina 98]
| |
Huygens. Zijn religieuze gedichten zijn overtuigend; behoedzaamheid, ingetogenheid, kernachtigheid. En opeens de hamerslag op het aambeeld en de opspringende vonk. Maer Gy waert alle dinck (Begin van de Artijckelen onses Geloofs). Ook zijn verwonderd en geresigneerd spel met oneindige relativiteiten levert poëzie van allure op. Uitwisseling van uiterst klein en onbevatbaar groot, luis en universum. Een dichter die zijn volwassenwording en zelfs zijn oude dag overleefde, getuige een vers als Ouderdom, twee kwatrijnen, die na bijna 300 jaar nog als een paal boven water staan.
Nogmaals Huygens. In deze tijd zou hij vermoedelijk toch geen dichter zijn. Je kunt je afvragen of zelfs een Donne tot de dichters zou behoren. Laat wie zegt van wel het zachtjes zeggen.
Lezend in Hitler's Children, the Story of the Baader-Meinhof Terrorist Gang. Treinlectuur, maar niet daardoor last van verveeldheidsgevoelens. Demonen werd al zolang geleden geschreven.
Een kennis vertelt me over zijn twaalfjarige dochter, die een dagboek bijhoudt en door een leraar aangemoedigd wordt dat eens mee te brengen naar school. Ze doet het spontaan en hij leest - in mijn ogen een onvergeeflijke onbeschaamdheid. Mooi, zegt hij, alleen de school mis ik. Daar hoor je het in het vervolg ook over te hebben. Ziedaar, de woestijn die zich ongegeneerd opdringt | |
[pagina 99]
| |
aan de vierkante centimeter waar nog gras staat. Ik ben natuurlijk bevooroordeeld, ik houd ook een dagboek bij.
Leopardi had het over eeuwen die enkel konden herscheppen, er is er een die alleen weet te ‘recreeren’.
En hierom zijn der op een doel gerichten
Bevredigende dagen mij ontgaan
Mensen als Bloem worden doel-loos geboren. Meestal dwingt ‘het leven’ hen later een of ander meer of minder triviaal doel te aanvaarden. Een enkeling komt in de invloedssfeer van de muze terecht, die niets anders tot doel heeft dan zichzelf. Vanuit het maatschappelijke gezien doelloosheid op doelloosheid.
Vrouwen reageren oneindig veel beter op de gedichten die hun in handen komen of voorgelezen worden dan mannen. Vrouwen aanvaarden de gedichten. Bij mannen, competent of incompetent, voel je onophoudelijk het verlangen tot kritiseren en afwijzen. Aan vrouwen valt iets te geven, ze kunnen inderdaad ontvangen. Amper een man die enig idee heeft van wat hij moet doen als hij ‘zomaar iets krijgt’. Wat een onhandigheid!
Qual rugiada o qual pianto
quai lagrime eran quelle
che sparger vidi dal notturno manto
| |
[pagina 100]
| |
e dal candido volto de le stelle?
E perché seminó la bianca luna
di cristalline stille un puro nembo
a l'erba fresca in grembo?
Perché ne l'aria bruna
s'udían, quasi dolendo, intorno intorno
gir l'aure insino al giorno?
Fûr segni forse de la tua partita,
vita de la mia vita?
Als er een poésie pure bestaat is het deze. Een madrigaal van Tasso.
Ik hoor van een muziekles, met grammofoonplaten, waarbij de leerlingen voor het eerst iets wat op gregoriaans lijkt te horen krijgen. Meteen heisa. Hetzelfde als wanneer je onder volwassenen een woord als zelfbeheersing laat vallen. Het herinnert allemaal aan dat walgelijke voorbije christendom, waarvan men niets weet en dat men, heel merkwaardig is dat, toch boven alles verafschuwt. (Gewoon onthouden wat je wist. Ik beschouw, totnogtoe in gezelschap van mensen als Kolakovski, kennis van de wezenlijke inhouden van het christelijk geloof niet als overbodig. Integendeel, als dringend gewenst. Voor de rest, die edelmoedigheid waarover Nelli spreekt in verband met de door de christelijke kerk uitgeroeide Katharen. Van wie hebben we ook weer lezen en schrijven geleerd?)
Ik zal het socialisme au sérieux nemen, het voorzover in mijn vermogen ligt aanvaarden, op het mo- | |
[pagina 101]
| |
ment dat het de eenling en zijn betrekking tot het niet-kwantificeerbare au serieux gaat nemen. Er ligt nog wat water tussen ons. Pompen maar, daar aan de overkant.
Kunst die de werkelijkheid in haar autonomie concurrentie wil aandoen of haar vervangen bewerkstelligt maar één ding, zelfvernietiging. De kunst voldoet als dienares van de werkelijkheid, als haar rivale maakt ze zich ook nog volmaakt belachelijk.
Wie het om de levende boom gaat probeert soms wat takken weg te kappen. Wie het alleen om takken begonnen is hakt natuurlijk desnoods de hele boom om. Hopla. (Naar aanleiding van iemands zorglijke opmerking dat ik in De droom van de poëzie ‘veel afkap’.)
Het idealisme noch het materialisme. Noodzaak èn vrijheid.
Basisgegevens: tijd, individualiteit.
Vormen zijn overneembaar, reproduceerbaar, kopieerbaar in duizenden exemplaren. Inhouden niet. Inhouden moeten verwerkt, opgenomen in de psychische spijsvertering en als ze worden uitgescheiden zijn ze niet meer wat ze waren. Je moet ze, voor er iets mee aan te vangen valt, begrepen hebben. Na het begrijpen is de kans op een kopie verkeken. Daar ontstaat een origineel. Verschil tussen de fa- | |
[pagina 102]
| |
briekswerkwijze en het organisch beginsel.
Met één regeltje uit Thaïs (1889) houdt Anatole France de Traumdeutung (1900) moeiteloos achter zich. De Romeinse admiraal Lucius Aurelius tot de pilaarbijter Paphnuce: Cette colonne, a-t-elle dans ton esprit une signification phallique?
Iedere dichter wil de woorden hun waarde hergeven, die ze kwijt zijn of raken. Iedere dichter wil de taal weer ‘hard’ maken, de wezenloosheid een halt toeroepen in althàns het gedicht. Iedere dichter verfoeit de inflatie. Maar het gros van de dichters draagt daar op een eigenaardige en paradoxale manier alleen toe bij. Majakovski, Apollinaire, Neruda vormen daarop geen uitzondering. Wilfred Smit, Wallace Stevens, dat zijn de uitzonderingen.
Toen het begrip poésie pure zijn intrede deed was, ondanks ontegenzeglijke verfijningen, tegelijkertijd in de poëzie de inflatie weer toegenomen.
Enerzijds het streven naar het compacte gedicht, de sculptuur; anderzijds de oriëntatie in tijd en traditie, het musische. Tegendelen verduren. Ksats' negative capability kan nog altijd dienst doen.
Wat veel mensen trekt in de materialistische theorie is ongecompliceerdheid ervan. Opeens, met behulp van een paar simpele redeneringen, kunnen ze de, inderdaad, onbegrijpelijk ingewikkelde werke- | |
[pagina 103]
| |
lijkheid ‘begrijpen’ en ‘hanteren’.
Dit is het probleem, te weten en toch naïef genoeg te zijn. Wie hier de weg vindt heeft toekomst.
Nog omstreeks anderhalve eeuw geleden oriënteerde men zich in de kunst op de grootvaders. Daarna stonden nieuwe vaders en grootvaders op, die veel kleiner waren dan de oorspronkelijke maar toch altijd nog groot genoeg om de meesten van hun nageslacht het uitzicht te benemen op alles wat ouder dan die anderhalve eeuw was.
Het is precies gegaan zoals heldere hoofden als Burckhardt en Kierkegaard allang geleden zagen dat het ging. De krant, de radio, de televisie ‘informeert’ iedereen over alles. Verbaasd, of niet eens meer verbaasd, gapen we een berg van feiten aan, waarvan we niets anders weten te zeggen dan dat het inderdaad een berg is.
Niet de moraal, die herleidbaar is. Moraliteit, bodem waarop de eik stoelt.
Es gibt überhaupt kein rein historisches Bewusstsein ohne die Einsicht in die Unzerreissbarkeit der Kette endlicher Ursachen und in die Unmöglichkeit des Wunders. (Strauss, Das Leben Jesu) Een scherp lampje, toch de ogen niet te gauw neerslaan.
Het diepere geheugen bewaart geen beeld van groe- | |
[pagina 104]
| |
pen mensen. Het herinnert zich deze en die bepaalde mens, de ‘uitzondering’.
Bij het stenen hakken in de berg gebruik ik een klein pikhouweel, heel handig, met uitneembare steel. Thuisgekomen vandaag waste ik de modder van het ding en voelde me opeens terneergeslagen bij de aanblik van de letters US in het blanke ijzer. Er komt een dag dat die paar krasjes net zo veraf zijn als nu een inscriptie van een Romeins legioen.
Iedere ochtend staat of zit de cyperse poes op het terras. Hij wandelt mee door de tuin, doet trucjes en laat zien dat het domein van hem is. Ik mag de bovenkant van zijn kop aaien en soms zijn rug even, dan flitst hij weer weg. Toch geloof ik dat we elkaar wel mogen, maar windgeritsel en bladerval maken het dier ongeduriger en elektrischer dan mij.
Een glinsterend punt ver in zee. Ik sta op het strand maar klim hoger, op een rots, om dat punt beter waar te nemen. De horizonlijn met de schitterende stip daalt. Ik ben echter niet tevreden, klauter weer een eind naar beneden, trap me in steenslag een nieuwe basis. Heel de tijd de glinstering, heel de tijd mijn zoekend gestuntel.
Op een afgelegen schuur in de Sierra de naam Soledad de Cristianos y Moros. Hoeveel tijd ligt daar niet in opgesloten en gevoel voor de onverwrikbaar- | |
[pagina 105]
| |
heid van zoiets als het menselijk lot.
Ihr habt jetzt eigentlich keine Norm, und die müsst ihr euch selbst geben; fragt euch nur bei jedem Gedicht, ob es ein Erlebtes enthalte, und ob dies Erlebte euch gefordert habe. (-) Man halte sich ans fortschreitende Leben und prüfe sich bei Gelegenheiten; denn da beweist sichs im Augenblick, ob wir lebendig sind, und bei spätere Betrachtung, ob wir lebendig waren. Goethe, Ein Wort für junge Dichter.
Francesco Berni over de dichter Michelangelo tot de anderen: hij dicht dingen (cose), jullie dichten alleen woorden.
Voor het christendom had de ziel oneindige waarde, iedere ziel. En dat zinde Nietzsche niet. Maar wie zint vandaag diens aristocratische afkeer van de democratische beginselen nog? Het christendom zag en voelde op dit punt zuiverder, lijkt het. - Het was dan ook in essentie een praxis, is als zodanig zelfs nog bestaanbaar nadat het begrip onsterfelijkheid en de godheid van Christus geëlimineerd zijn. Aldus Nietzsche.
Het voorbeeld van de zijderups niet vergeten als de heiligverklaarders van de buitenwereld der feiten je weer eens zouden willen bekeren tot hun eredienst.
Mij gaat het om de oppervlakte van de dingen, hun | |
[pagina 106]
| |
rimpeling. Wie die rimpeling per se wil uitleggen als het gevolg van een oorzaak duikt door de waterspiegel heen, die gewillig genoeg is en altijd meteen breekt.
Nietzsche legde de laatste hand aan de machinerie waarmee de hele werkelijkheid ontmaskerd kon worden. Freud en Marx perfectioneerden de machine nog. Waar alle menselijke gedachtengangen en instellingen ontmaskerbaar blijken wordt alles komplot. Al wat waarheid leek blijkt schijn. Maar de machine keert zich ook tegen haar makers. Wie te veel schijn ontwaart wordt vanaf een zeker ogenblik zelf schimmig, terwijl - op datzelfde ogenblik - de te verwoesten werkelijkheid onaangetast de kop weer opsteekt.
Vandaag lang naar een vijveroppervlak gekeken en weer eens gezien dat pluisjes en veertjes veel vlugger vooruitkomen dan het water zich voortbeweegt. Als er even wat wind is versnellen ze opeens of ze op de schaats zijn.
Céline; een groot schrijver en moreel een eindpunt. Daarna komt wat totaal indifferent is ten opzichte van goed en kwaad, de constructiewerkplaats.
Een schilder wordt tot mijn verbazing en zijn eigen opluchting niet toegelaten tot de subsidietrog, men acht zijn werk ‘niet professioneel genoeg’. Ik bel een andere schilder op, die het werk in kwestie kent, | |
[pagina 107]
| |
alsmede de trogtoelatingseisen, en vraag hem of de afwijzing zijns inziens terecht gebeurde. Tja, zegt hij en praat verder als een zielzorger. Ik maak hem daarop attent. Hij zegt weer wat en praat verder als een vakbondsman. Ik maak hem daarop attent en hij begint over zichzelf en zijn spiegelgevechten met galeriehouders. Ik, heel moe werkelijk al, maak hem daarop attent en hij stamelt ook nog wat met betrekking tot het werk van schilder no 1, dat hij beslist passabel acht; er is een fout gemaakt, zegt hij. Schilderkunst is ver weg, ligt in een ander land, sommige schilders komen er kennelijk ook zelden.
Iemand zegt me: gisteren jankte ik om een in elkaar gedoken zwangere kat, in de regen, in de tuin (die tuin, een smerig ravijn vol roestig ijzer en afval, tussen de achterkanten van aftandse huizen). Of nee, niet om die kat, om mezelf.
Santiago aan de Schelde. Voor Antwerpen, op een tussendijk, zagen zelfs de rebellen de mythische voorvechter van de Spanjaarden. Volgens Alonso Vázquez ...un capitán valeroso, en un caballo blanco muy resplandeciente, con una cruz roja en los pechos... y que llevaba una espada sangrienta en la mano, delante de los españoles... (Geciteerd bij Johan Brouwer, Kronieken van Spaansche soldaten.)
Kunst is net als klimop. Ook die heeft een boom of | |
[pagina 108]
| |
een muur nodig, die hij meteen aantast maar die hem leidt en steun geeft voor zolang als het duurt. De boom, de muur, de alles bindende idee ontbreekt ons. Losse ranken, die vertrapt dreigen te worden en zich trachten aan te passen aan een leven op de begane grond. Er zit niets anders op.
‘Ik was zes of zeven. Met mijn vader in Zwitserland. Ik verveelde me. Op een middag gingen we naar een kinderconcert. Toen het afgelopen was en de zaal leeg sloop ik naar het geheimzinnige klavecimbel. De vrouw die het bespeeld had - een française, voorvechtster van de oude instrumentencultuur - zat nog achter het toetsenbord. Ik schrok en wilde wegglippen. Ze keerde zich glimlachend naar me toe. “Du störst mich nicht”, zei ze vriendelijk, “kom maar rustig hier. Kijk maar. En luister eens”.’ De verteller had misschien ook musicus kunnen zijn of accountant, hij is klavecimbelbouwer geworden.
Als je heel jong bent denk je dat de wereld nog veroverd moet worden en dat jij dat doen zult. Als je iets ouder wordt zie je in dat de wereld al ongelooflijk lang geleden, vele millennia voor Columbus, veroverd ìs. En daar sta je dan met je verlangen, en met je opkomende droefheid, en begint te begrijpen dat de enige verovering waarin je misschien slaagt die van iets in jezelf is.
De filosofie verwatert tot wetenschappen, de poëzie | |
[pagina 109]
| |
tot literatuur. Daarmee raakt de filosofie noch de poëzie uitgeput, integendeel. Hun wezenlijke onuitputtelijkheid komt steeds duidelijker aan het licht.
Waardoor verwerft een kritiek zich legitimiteit? Naar ik meen nog altijd doordat ze om de cirkel van een werk heen een wijdere cirkel trekt, waarbinnen het werk kan gaan groeien tot het zijn uiterste consequenties bereikt en die toont. Het werk had die ruimte in zich, de kritiek laat dat uitkomen. Echte kritiek is nooit arm, ze verarmt ook het werk niet. Ze is zelf rijk. Ze verrijkt ook het werk dus, door alleen maar die cirkel te trekken, en het werk intact te laten.
Een kennis praatte onlangs tegen me over het gedicht-als-object-van-wetenschap. Waarom ook niet. Zelfs de liefde is tot object van wetenschap geworden. Ongetwijfeld sluit de onderzoeker daarbij zijn eigen liefde meestal nog uit als ‘privékwestie’, hoewel voor zo'n uitsluiting elke reële grond ontbreekt. Het objectkarakter van het gedicht, het objectkarakter van de liefde, het objectkarakter van een boom of van de zonsondergang. Het is of er niet meer gedacht kan worden dan in termen van een alles vergruizend Tegenover. De vijandschap blijven weigeren, die wapens niet opnemen waarvan je zelf het slachtoffer wordt.
De kunstenaar, die altijd voorop wil lopen en die | |
[pagina 110]
| |
dat geregeld ook deed, loopt nu hijgend achter iets aan: de techniek, de technologie - die hem niets wezenlijks te bieden heeft en hem in de meeste gevallen ook nog leert vergeten wat hij had.
Poëzie, je kunt zeggen wat je wilt maar niet wat je niet geleefd hebt. Doorschenen wolkenranden. Wie heeft leren kijken en de luchten en de seizoenen kent weet dat aan zo'n titel ten enen male de rhetoriek ontbreekt die zijn jeugdige onervarenheid eraan toeschreef.
Geen groep is ooit op het alomvattende georiënteerd, op de grootste cirkel, en àls een groep het is gaat het alomvattende erbij verloren. Het grootste lijkt zich alleen toe te vertrouwen aan het allerkleinste, de enkeling.
Je moet niet jezelf aanvaarden en zeggen ‘zo vind ik dat dit of dat is’, je moet het fundament aanvaarden en erkennen ‘zo is het, dat wat is’.
Ik bouw een nucleus, daaromheen kan het nieuwe gevoel zich verdichten.
Het verhaal van het toegenomen (sinds Parmenides of Plato soms?) hersenvolume is, buiten de fysische antropologie, haast altijd tendentieus gezwets. De enige reële ‘toename’ maakt zich kenbaar in de manier waarop we onze hersens gebruiken. | |
[pagina 111]
| |
Zelfs de ritselende aluminiumlamellen en de repen blik in het museum voor moderne kunst blijven het beginsel van de vogel trouw. Ze dienen geen doel. In de verwarring blijft de grondslag behouden, toont zich die.
Het moeilijkste, jezelf zijn en de ander respecteren.
De waarde van een gedicht wordt bepaald door de reikwijdte en de responsiviteit van iemands geest. De rest, gepraat van personen met opvattingen.
Wat me in kunstenaars tegenstaat, dat ze praten over verzet en zich nergens tegen verzetten. Staan zo goed als en bloc enkel op de manier van nutteloze extra-steunberen onder het vigerende.
Un coeur simple. De kleerkast van Virginie, waar vlinders uit opvliegen na haar dood. Bezield stof, de enige onsterfelijkheid. Verdriet en zon in één zinnetje. Heel effectief nog altijd, monsieur Flaubert.
Het terugvinden van de integere spraak, de eerlijke uitspraak. Het enige wat er nog toe doet.
De meeste hedendaagse kunstenaars hebben afstand gedaan van verleden en toekomst, dus van aanspraken op historiciteit. Hun rest alleen het moment, dat door alle voorafgegane en volgende momenten verpulverd wordt en gereduceerd tot niets. We kunnen gaan uitzien naar de eerste tekens van een nieuw Lascaux. | |
[pagina 112]
| |
Van lang voor Homerus tot 1875 was de zandkorrel gemodelleerd op het beeld van de berg. Nu is de zandkorrel enkel nog gemodelleerd op de zandkorrel. Verschil tussen mimesis en imitatie.
Der Humor ist eins der Elemente des Genies, aber sobald er vorwaltet, nur ein Surrogat desselben; er begleitet die abnehmende Kunst, zerstört, vernichtet sie zuletzt. Goethe, Maximen und Reflexionen.
De literaire tijdschriften en hun directeuren. Ze verschillen in kijk op de wereld. De kijk is imaginatief noch existentieel maar socio-darwinistisch, socio-politiek verankerd. Alleen die socio-politieke kijk verandert als je van ts. x naar ts. yz wandelt. En voorbij de kijk? Daar kom je bij allebei hetzelfde cynisme tegen.
Ik vertegenwoordig het obscure kopschuwe type dat zich in stilte buitengewoon ergert wanneer het (ook wanneer het in een land als Nederland) voor ondermaats gehouden wordt, maar dat als de roem kwam - hij komt niet meer, voor niemand, is allang vervangen door publiciteit - deze zelfs zonder stiekem genoegen de deur zou wijzen. Geen land te bezeilen met mij dan eigen land. Enige passagier en zeeman aan boord van mijn schip.
Poëzie moet in de eerste plaats poëzie zijn, gemaakt van woorden, en moet vervolgens iets anders wezen. Ze moet allereerst zichzelf meedelen en ver- | |
[pagina 113]
| |
volgens wat anders. Veel gedichten komen aan de tweede trap niet toe, net zoals massa's andere gedichten niet eens aan de eerste.
Het calvinisme is altijd totaal gefrustreerd geweest ten opzichte van zijn onmiddellijke herkomst, de kerk van Rome. Verdringingen, verdraaiingen, willekeur. Augustinus - wegbereider van de inquisitie - is een groot man, Hiëronymus een halvegare zogenaamde heilige, enz. Het modernisme, broddellappen bordurend met teksten als ‘andere traditie’ erop, vergaat het tot op de dag van vandaag niet anders.
Crise de la conscience européenne, geprolongeerd. Het nieuwe Rationalisme - waarvan Frankfurt als de hoofdstad mag worden aangemerkt -: met betrekking tot alle dingen rationeel, behalve met betrekking tot de grond waarop gestaan wordt. Een nieuwe golf van opzichtig vermomd irrationalisme, resulterend uit de - zoveel transparanter - golf van 1700.
Recht om je op autoriteiten inzake dit of dat te beroepen heb je pas wanneer je zelf al over zoiets als zakelijke autoriteit beschikt. Je maakt dan niet zo gauw meer gebruik van dat recht.
Als je je lang geconcentreerd hebt op paling en palingfuiken en je ziet daarna opeens zo'n van staaldraad gevlochten haaienet, waar drie mercedessen | |
[pagina 114]
| |
in kunnen, dan denk je: dat zijn alleen gáten, daar valt werkelijk alles doorheen. Zelfs als je na een tijdje al bent gaan begrijpen dat het voor haaien bestemd is, vraag je je nog af of het toch niet eerder voor de mijnenvangst of iets dergelijks vervaardigd werd. Een aardige proefneming. Net zo lang naar het haaienet kijken tot je er geheel van doordrongen bent, tot je de mazen ervan in je eigen vlees voelt, tot je je realiseert dat het haaienet de gewoonste zaak van de wereld is. En daarna je blik ijskoud weer richten op de palingfuik, die je zo goed kende en zo plausibel vond.
Dit zal ik nooit begrijpen en dit bepaalt mijn enthousiasme - dat je nadert uit de toekomst als uit zee, met geheven vleugel, en tegelijk van zo lang geleden bent, de Nike van Samothrake.
Op tijd de plaats vinden. Als je vroeg ver weg gaat kom je de rest van je leven terug.
En waar wou je die lamp vandaanhalen om de zon mee bij te lichten?
Het onbekende heeft ogen nodig, wij zijn de ogen.
Droom biedt geen alternatief. Droom bezit geen concept. Droom kan niet uitgespeeld worden tegen andere droom. | |
[pagina 115]
| |
Al-Mansur, in de slag bij Cervera over zijn lijfgardisten: O God! Zij lieten mij in de steek op aarde, laat hen niet in de steek! Zij lieten mij alleen, laat hen niet alleen! Heraldische tierelantijn van de kroniekschrijver voor mijn part, hij blijft me vermurwen.
Degenen die zich, nog altijd met enige trots, ‘libertijnen’ en nog altijd met zedig neergeslagen ogen ‘gnostieke geesten’ noemen, moeten vooral geen relatie met elkaar aangaan. Als je bij Epiphanius leest over de libertijnse afdeling van de gnosis heb je al gegeten en gedronken.
Wie het concept niet wenst te doorzien en aan kant te doen, zal tenslotte altijd in de rol van de Blanke Man te Washington tegenover het opperhoofd van de Seattle staan, dat de grond onverkoopbaar achtte.
Het natuurlijk ego-centrisme van pas tot de democratische cultuur toegetreden personen en groeperingen speelt het in die cultuur zelf verankerd egocentrisme in hoge mate en op allerongelukkigste manier in de kaart. Dat mag als een stelling beschouwd, hoewel het helaas meer is.
Anno 1978 zijn we bij alles toeschouwers geworden. Dat maakt ons onwezenlijk. Het gaat niet om ons. Het gaat om het spektakel. Op wie maakt dat de indruk wezenlijk te zijn? | |
[pagina 116]
| |
Maar één ding weegt zwaarder dan juistheid en zekerheid. Waarheid.
Wat Kafka benoemd heeft ligt nog altijd vóór ons. Niemand heeft zijn prognosis geëvenaard of overtroffen. Daaraan verandert het feit dat men K. dikwijls als een soort verteller van gothic tales tracht voor te stellen niets.
Er is niet één tijd. Er zijn vele tijden, simultaan, als draden in een touw. Ze hoeven niet parallel te lopen. Ze kunnen vreemd gedraaid om elkaar heen bewegen. Ze kunnen uit elkaar wijken. Ze kunnen - dat komt voor, sporadisch, even - zelfs met elkaar samenvallen.
Twee eenzaamheden, die ik dikwijls zelf niet uit elkaar kan houden. Die waaraan ik niet ontkom door wat ik ben en die waaraan ik niet ontkom door wat zij zijn.
De hele negentiende eeuw werd pijn gevoeld door precies hetzelfde soort mensen dat nu geen enkele pijn meer gewaar wordt en toch allerminst genezen is.
Mijn buurvrouw is vandaag jarig. Om kwart over zeven 's ochtends hoor ik haar kinderen haar een aubade brengen. Ze heeft, verneem ik naderhand, van haar dochtertje (zes) twee cadeaus gekregen. In het ene pakje zat een polshorloge, in het andere de | |
[pagina 117]
| |
rekening van het polshorloge.
Laatste woord van een oude weense bekende: het leven is, zoals bekend, zeer moeilijk, en zeer gecompliceerd, en er zijn vele wegen naar de Centrale Begraafplaats. Met die opmerking komt de dood geen ogenblik ter sprake. Ten overstaan daarvan laat de wener wetenschap het afweten. Dit uit Der Ackermann aus Böhmen klinkt al minder schouderophalend: weistu des nicht, so wisse: als balde ein mensche geboren wirt, als balde hat es den leikauf getrunken, das es sterben sol.
Het onverschilligheidsbeginsel van Kolakovski. De achterstand is ingehaald. De klok is verzet. We komen nu dus zonder een voet te verzetten aan op tijd. Maar is het al zo laat dat K. 's ingreep niet meer te vermijden valt? In elk geval wijst een andere klok het precieze tijdstip van de ingreep nog aan.
Ik vertaal Leçons de Ténèbres bij voorkeur met Lessen van (of in) Duisternis, ofschoon de naam Tenebrae-sermoenen betekent. Nihil obstat. Die sublieme treurmuziek van Couperin wil immers wel voor gewijd doorgaan maar is alleen zo aangrijpend omdat hij zo profaan is.
Krabben noch zeeslakken zouden zich volgens haar kunnen handhaven, als al hun doen en laten door eigen overwegingen en redeneringen bepaald werd. Aangenomen dat meneer Zeeslak niet kan denken, | |
[pagina 118]
| |
vervolgde ze, dan moet er een andere verstandelijke drijfveer zijn die hem leidt. Noemen we dat instinct, dan wordt het wetenschap; noemen we het heilige geest, dan wordt het godsdienst. ‘Ja’, antwoordde ik, ‘het is van groot belang het juiste woord voor het onbekende te kiezen’. (Thor Heyerdahl, Fatu Hiva)
Smaak. De een denkt de Grieken dichterbij te kunnen brengen door te vertellen dat ze hun tanden niet poetsten. De ander citeert een paar regels uit Plutarchus (bv. de passage waarin Perikles het volk m.b.t. de hoge kosten van de door hem ondernomen bouwwerken te woord staat, en het de baas blijft) en brengt ze vlakbij.
Overdreven (kunstenaars-)belangstelling voor, en geloof in, de dingen - alsof ze iets van zichzelf te vertellen zouden hebben. Der Mensch findet zuletzt in den Dingen nichts wieder, als was er selbst hineingesteckt hat. Nietzsche was in ieder geval de meest kritische van alle subjectivisten. Die dingen. Als al het erin gestokene eruitgetornd werd, en als men er dan niet tegelijk alweer iets nieuws instak, zouden ze, eventjes, tòch iets van zichzelf te vertellen hebben. Ze zouden dat, eindelijk, uit zichzelf doen.
Taalachterstand bij arbeiderskinderen. Een goed in de markt liggend artikel. Welke splinteropvatting van taal wordt hier gehuldigd, willen de dames en | |
[pagina 119]
| |
heren pedagogen, sociologen etc. dat eens uitleggen? Al wat leeft in een taal zit, zoals je ieder moment op straat kunt constateren, bij het grote brede volk, de arbeiders en dialectsprekers, en niet bij de Vereniging tot Bevordering van Maatschappelijk Succes, waarvan door bovengenoemde rommelaars zonder meer het maatstafje overgenomen wordt. Hartverheffend om te zien. De manke arbeiders-kinderen krijgen van hun huilerige pseudo-verdedigers een mooi beugeltje aangemeten. Weggooien dat onding, kinderen. Jullie mankeert niets. Het gaat trouwens niet om jullie eventuele gebrekkigheid. Er moet iets anders ‘bewezen’ worden - door leden van de V.B.M.S.
Traditie is o.m. zo aardig omdat hij het enige criterium vormt ter bepaling van de èchte originaliteit van een - oud of splinternieuw - kunstwerk.
Als we weigeren onderscheid te maken tussen echt en onecht (dus tussen waar en onwaar) worden kunst en prullaria aan elkaar gelijk. Mateloze winst voor de prullariafabrikant, even groot verlies voor de man wiens werk echt is.
Het over het eenvoudigste, het dichtbije verste, blijven hebben, dat door zo weinigen gewild wordt en waar iedereen weet van heeft en waar het zo moeilijk over spreken is.
Ofschoon hij in alle stilte beslecht wordt is hier geen | |
[pagina 120]
| |
strijd gaande in belang vergelijkbaar met die om het onderwijs. Daar moet tenslotte de Gleichschaltung gerealiseerd. Ofwel, daar blijft men de resten van wat eens het been was stijfhouden. Bij voorbaat verloren gevecht dus.
Psychische processen - de werkelijkheid. Voor de schrijver die van zijn eigen psychische processen geen weet heeft is in het ergste geval de wereld zo alleen maar en domweg werkelijk dat hij aan die van een Beets doet denken. Voor de ander is alles psychisch proces. De werkelijkheid van de wereld zelf vernevelt erbij. Nodig: het va-et-vient, beweeglijkheid. Mijn psyche is mijn psyche, de wereld niet mijn wereld maar de wereld waartoe ik behoor.
Je zou beter moeten weten dan je doet waarover je schrijft. En je zou dat weten vervolgens ook dieper moeten kunnen vergeten dan je doet, voordat je met schrijven begint.
We hebben een wereld gecreëerd waarin woorden - essentiële woorden - als waarde, vrijheid, noodzaak, verantwoordelijkheid, schuld hun betekenis verliezen. Dat is niet de schuld van hen wie die woorden op de lippen bestorven lagen en liggen. Het is ook de schuld niet van hen die ze allang te vies vinden om ze in de mond te nemen. Er voltrekt zich iets dat we kunnen verfoeien of toejuichen maar dat zich voltrekt. | |
[pagina 121]
| |
Bijna iedereen wil het apocriefe tegenwoordig - als het maar apocrief is wordt het smerigste nog voor de zoetste koek aangezien. Haast niemand wil het canonieke - als het uit die hoek komt wordt op het hardste kristal gereageerd als was het een paardevijg.
De keus, het luciferdoosje of het totaal van wat zich op tafel bevindt. Wie zich voor de volle honderd procent op het luciferdoosje concentreert ziet dat met de grootste nauwkeurigheid, maar meteen voorbij het doosje wordt zijn waarneming wazig, nog iets verder neemt hij niet meer waar. Wie zijn aandacht richt op al wat door het tafelblad gelijktijdig wordt bijeengehouden ziet geen voorwerp, nog minder een detail van een voorwerp, met de scherpte van de luciferdoosjeskijker. Daar staat tegenover dat hij met zijn veel minder smalle en gespannen blik zicht houdt op de ‘totale tafel’ en de as van zijn sigaret deponeert waar die hoort, in de asbak. Wanneer de man van het luciferdoosje - ongetwijfeld zonder zijn blik af te wenden - zou opmerken dat het onmogelijk is om in één oogopslag het hele tafelblad met de daarop liggende en staande attributen voldoende nauwkeurig te fixeren, zou de ander zich niet uit het veld geslagen voelen. Hij zou misschien, zich vooroverbuigend naar het bonbonschaaltje, antwoorden: ‘dat is zo. Ik wens dan ook niets te fixeren, me op niets in het bijzonder te concentreren. Ik voel niets voor het specialisme van | |
[pagina 122]
| |
een detail. Ik wens enkel wat zich samen op tafel bevindt als zodanig te zien. Dat is míjn dagelijkse oefening, die een eigen wazigheid en een eigen scherpte van kijken vereist en waar, stel je voor, ook jouw wazigheid en jouw scherpte ooit nog van werden afgeleid.’
Ik moet de consequente revolutionairen bijna geheel gelijkgeven. Alles kan men overboord zetten. Alleen niet het schip.
Op zomeravonden als het al schemerig werd, kwam ik soms moe en bezweet van het spelen thuis en keek met bevreemding over de heg heen in onze tuin. Ik stond dan dikwijls zo ‘aan de andere kant’ dat het even duurde voor primula's, lupinen en anjers weer bekend werden en ik het hek openmaakte en in een al halfvervaagd verleden aankwam, dat zoetjesaan weer actueel en als heden om me heen ging staan.
Wanneer er geen muren bestaan is alles venster. Wanneer, zoals we vermoeden, alles blinde muur is moet er een venster uitgehakt in iedere muur.
Na veldslagen en geschreeuw in een lege kamer een garendraadje ophangen en wachten of er een spin langs naar boven klautert. |
|