't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– AuteursrechtvrijIn navolginge, met eenige veranderinge, omtrent den Staat van Genéve, ten aanzien van den Hertog van Savoyen. P. 73.O Oppermagtig Heer van menschen en van Englen,
Die 't wereldtruim regeert en onze Koning zyt,
Wy koomen deezen dag hier onze stemmen menglen,
En pryzen uwen naam, na zulk een' langen strydt.
| |
[pagina 84]
| |
2 O Heer, wiens groote magt de wereldt moet belyden,
De Vaders hebben ons uw wonderen vertelt,
Door uwen sterken arm verricht in hunne tyden,
Toen't uiterste verderf den Staat schier had gevelt.
3 't Is niet door hunne kracht, of dapperheit, of degen
Waardoor het Vaderlant beschermt is in den noot;
Maar door uw trouwe hulp is ons dit heil verkregen,
Wanneer 't gebragt scheen op den oever van de doodt.
4 Indien de Vaders toen, schoon schuldig voor uw oogen,
De zege hebben op des vyandts magt behaalt,
Zulks werkte gy alleen, ô Heerscher in den hoogen,
Als die met liefd' en heil hebt op den Staat gestraalt.
5 Wy danken u, ô Heer, voor uwe zegeningen,
En pryzen uwen naam voor al 't verkregen goedt.
Uw lof, oneindig Godt, ryz' aan de hemelkringen,
Voor datge Nederlandt tot noch toe hebt behoedt.
6 Uw eindelooze gunst is van ons niet te vatten.
Wat offren wy u best, ô Schutsheer van den Staat?
Het Landt is u verplicht met alle zyne schatten,
Ia 't is uw eigendom 't geen zynen grondt beslaat.
Ruste.
7 Wy zullen uwe magt steeds pryzen met gezangen,
Naardien ons Staatgebiedt door haar gegrondtvest is;
En naar uw heilig woordt aan uwe waarheit hangen.
Zoo blyft de vastigheit van onzen Staat gewis.
8 Wy zullen onvermoeit van uw gunst gewaagen,
En uwe daaden, tot bescherming van 't Gemeen;
Zoo die de Vaders, als die wy met oogen zagen,
Wanneer ons uwe hulp zoo zegeryk verscheen.
| |
[pagina 85]
| |
9 De gansche wereldt zal voortaan getuige wezen
Van onze dankbaarheit aan u met al ons hart:
Uw goddelyke naam zy eeuwiglyk geprezen,
Waardoor wy zyn geredt uit doodelyke smart.
10 Dies willenw' u voortaan, en niet ons zelven, leeven.
Neig onze harten, Heer, tot uw gehoorzaamheit.
Geef dat wy 't alleen tydt op't padt des levens streeven,
Door uwen Geest ontvonkt, geholpen, en geleidt.
11 Wil noit uw hemelsch licht, ô Vader, van ons wenden.
Bewaar ons by den vree en 't vaste Staatgebiedt.
Wees ons een scherm en schildt: dewyl ons niets kan schenden,
Wanneer gy op ons hooft uw zegenstraalen schiet.
12 Bedwing den evelmoedt van allen die ons haaten.
Verbreek des vyandts trots, berading, en besluit.
Wy zullen ons alleen op uwe hulp verlaaten,
Als die zoo menigwerf zyn boosheit heeft gestuit.
13 Heer, zegen onzen Staat, en al wat wy bedryven.
Versterk ons in 't geloof, in liefde, hoop, en deugt:
Doe onzer handen werk in uwe gunst beklyven.
Vervul het gantsche landt met vruchtbaarheit en vreugdt.
14 Versterk, ô Heer, het hart van 's Landts getrouwe Vaadren!
Opdat het misbedryf geweert zy door hun' magt;
En zy vrymoediglyk eens uwen rykstroon naadren,
Terwyl hier hunnen naam onsterflyk wordt gedacht.
|
|