Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– Auteursrechtvrij
[pagina (35)]
| |
Want ick hebbe van den Heere ontfangen het gene ick oock u overgegeven hebbe, dat de Heere Jesus in den nacht, in welcken hy verraden wierd, het brood nam: Ende als hy gedankt hadde, brack hy het, ende seyde, Nemet, Etet: dat is mijn lichaem, dat voor u gebroken wort: doet dat tot mijner gedachtenisse. Desgelijcks [nam] hy oock den drinckbeker na het eten des Avondmaels, ende seyde, Dese Drinckbeker is het Nieuwe Testament in mijnen bloede: Doet dat, soo dickwils als gy [dien] sult drincken, tot mijner gedachtenisse. Want soo dickwils als gy dit brood sult eten, ende desen drinckbeker sult drincken, soo verkondigt den doodt des Heeren, tot dat hy komt. Soo dan wie onweerdelick dit broodt eet, ofte den drinckbeker des Heeren drinckt, die sal schuldig zijn aen het lichaem ende bloedt des Heeren. Maer de mensche beproeve hem selven, ende ete alsoo van het brood, ende drinke van den drinckbeker: Want die onweerdelick eet, ende drinkt, die eet ende drinckt hem selven een oordeel, niet onderscheydende het Lichaem des Heeren.
OP dat wy nu tot onsen troost des Heeren Nachtmael mogen houden, is voor alle dingen ons van nooden, dat wy ons te vooren recht beproeven. Ten anderen, dat wy het tot dien eynde richten, daer toe het de Heere Christus verordineert ende ingeset heeft, namelick tot sijner gedachtenisse. De waerachtige beproevinge onses selfs, bestaet in dese drie stucken:
Ten eersten, Bedencke een yegelick by hem selven sijne sonden, ende vervloekinge, op dat hy hem selve mishage, ende hem voor Godt verootmoedige. Aengesien dat de toorn Godts tegen de sonde alsoo groot is, dat hy die (eer hy se ongestraft liet blyven) aen sijnen lieven Sone Jesum Christum, met den bitteren en smadelicken doot des kruyces gestraft heeft.
Ten anderen, Ondersoecke een yegelick sijn herte, of hy oock dese gewisse belofte Godts gelooft, dat hem alle sijne sonden, alleen om des lijdens ende stervens Jesu Christi wille vergeven zijn, ende de volkomene gerechtigheyd Christi hem als sijn eygen toegerekent ende geschoncken zy, ja soo volkomen, als of hy selve in eygene persoon, voor alle sijne sonden betaelt, ende alle gerechtigheydt volbracht hadde.
Ten derden, Ondersoecke een yegelick sijne conscientie, of hy oock gesint is voortaen met sijn gantsche leven, waerachtige danckbaerheyd tegen Godt den Heere te bewijsen, ende voor het aengesichte Gods oprechtelick te wandelen: Item, of hy sonder eenige geveynstheydt alle vyantschap, haet ende nijt van herten afleggende, een ernstigh voornemen heeft: om van nu voortaen in waerachtige liefde ende eenigheydt met sijnen naesten te leven. Alle die dan alsoo gesint zijn die wil God gewisselick in genaden aennemen, ende voor weerdige medegenoten der Tafel sijns Soons Jesu Christi houden. Daer en tegen die dit getuygenisse in hare herten niet gevoelen, die eten ende drincken hen selven het oordeel. Daerom wy oock na 't bevel Christi ende des Apostels Pauli, alle die sich met dese navolgende sonden besmet weten, vermanen van de Tafel des Heeren haer te onthouden, ende verkondigen hen datse geen deel in 't Rijcke Chri- | |
[pagina (36)]
| |
sti hebben: als daer zijn alle afgoden dienaers, alle die verstorven heyligen, Engelen, of andere creaturen aenroepen; alle die den beelden eere aendoen; alle tovenaers ende waerseggers, die vee of menschen, mitsgaders andere dingen zegenen, ende die sulcke zegeninge geloove geven; alle verachters Gods ende sijns Woords ende der Heylige Sacramenten; alle Godtslastraers; alle die tweedracht, secten ende muyterije in Kercken ende wereltlicke regimenten begeeren aen te richten, alle meynedige; alle die hare Ouderen en Overheden ongehoorsaem zijn, alle dootslagers, kyvers, ende die in haet ende nijt tegen haren naesten leven; alle echtbrekers, hoereerders, dronckaerts, dieven, woeckeraers, roovers, speelers, gierigaerts, ende alle de gene die een ergerlick leven leyden: Dese alle, soo lange sy in sulcke lasteringe blijven, sullen sig deser spijse (welke Christus alleen sijnen geloovigen verordineert heeft) onthouden, op dat haer gerichte ende verdoemenisse niet dies te swaerder werde. Maer dit wert ons (seer geliefde Broeders ende Susters in den Heere) niet voorgehouden, om de verslagene herten der geloovigen kleynmoedigh te maken, even of niemand tot het Nachtmael des Heeren gaen mochte, dan die sonder eenige sonde ware: want wy en komen niet tot dit Avondtmael, om daer mede te betuygen, dat wy in ons selven volkomen ende rechtveerdigh zijn: maer ter contrarie, aengesien dat wy ons leven buyten ons selven in Jesu Christo soecken, soo bekennen wy daer mede dat wy midden in den dood liggen, daerom, al is het dat wy noch vele gebreken, ende ellendigheydt in ons bevinden, als namelick dat wy geen volkomen geloove hebben: dat wy ons oock met sulcken yver om Godt te dienen niet begeven, als wy wel schuldigh zijn: maer dagelicks met de swackheydt onses geloofs, ende de boose lusten onses vleesches te strijden hebben: nochtans dies niet tegenstaende, overmits dat ons (door de genade des Heyligen Geestes) sulcke gebreken leet zijn, ende wy van herten begeeren tegen ons ongeloove te strijden, ende na alle geboden Godts te leven: soo sullen wy gewis ende seker zijn, dat geene sonde noch swackheydt die noch (tegen onse wille) in ons overgebleven is, ons kan hinderen, dat ons Godt niet in genade soude aennemen, ende alsoo deser hemelscher spijse ende drancks weerdigh ende deelachtigh maken. Ten anderen, laet ons nu ook overdencken, waer toe ons de Heere sijn Avondtmael heeft ingeset, namelick, dat wy sulks doen souden tot sijner gedachtenisse. Maer aldus sullen wy sijns daer by gedencken; Eerstelick dat wy gantschelick in onse herten vertrouwen, dat onse Heere Jesus Christus (na luydt der beloften die den voorvaderen in het Oude Testament van den beginne aen geschiet zijn) van den Vader in dese werelt gesonden zy, ons vleesch ende bloet aengenomen, den toorn Godts (onder welcken wy eeuwighlik hadden moeten versincken) van den beginne sijner menschwordinge, tot den eynde sijns levens op aerden voor ons gedragen, ende alle gehoorsaemheyd der Godlicker Wet, ende gerechtigheyt voor ons vervult, voornamelick doen hem de last onser sonden, ende des toorns Godts het bloedige sweet in den hof uytgedruckt heeft, daer hy gebonden wierd, op dat hy ons soude ontbinden, daer na ontallicke versmaetheden geleden heeft, op dat wy | |
[pagina (37)]
| |
nimmermeer te schande souden werden, onschuldigh ter doodt veroordeelt, op dat wy voor het gerichte Godts vry souden gesproken werden: Ja sijn gezegent lichaem aen het kruys laten nagelen, op dat hy dat handtschrift onser sonden daer aen soude hechten. Ende heeft alsoo de vervloeckinge van ons op hem geladen, op dat hy ons met sijne zegeninge vervullen soude. Ende heeft hem vernedert tot in de alderdiepste versmaetheyd ende anghst der hellen, met lijf ende ziele, aen den houte des kruyces, doen hy riep met luyder stemme: Myn Godt, myn Godt, waerom hebt gy my verlaten ? Op dat wy tot Godt souden genomen, ende nimmermeer van hem verlaten werden. Ende eyndelik, met sijnen doot ende bloedstortinge dat Nieuwe ende eeuwige Testament, dat verbondt der genade ende der versoeninge besloten, als hy seyde, Het is volbracht.
Ende op dat wy vastelick souden gelooven, dat wy tot dit genaden-verbondt behooren, nam de Heere Jesus in sijn laetste Avondtmael het brood, danckte, brack het, ende gaf het sijnen jongeren, ende sprack: Neemt, etet, dat is mijn lighaem dat voor u gegeven werd, doet dat tot mijner gedachtenisse. Desgelijken na het Avondmael nam hy den drinckbeker, seyde danck, ende sprack: Drinket alle daer uyt; Dese beker is dat Nieuwe Testament in mijnen bloede, dat voor u ende voor velen vergoten werdt tot vergevinge der sonden: sulcks doet soo dickwils als gy daer van drincket, tot mijner gedachtenisse: Dat is, soo dickmael: als gy van dit brood etet: ende van desen beker drincket sult gy daer door, als door een gewisse gedachtenisse ende pandt vermaendt ende versekert werden van dese mijne hertelicke liefde ende trouwe tegen u, dat ick voor u (daer gy anders den eeuwigen doodt haddet moeten sterven) mijn lichaem aen dat hout des kruyces in den doodt geve, ende mijn bloed vergiete, ende uwe hongerige ende dorstige ziele met het selve mijn gekruyste lichaem ende vergoten bloed tot den eeuwigen leven spijse ende lave, alsoo sekerlick als een yegelick dit broodt voor sijn oogen gebroken, ende desen beker hem gegeven werdt, ende gy deselve tot mijner gedachtenisse met uwen monde etet ende drincket.
Uyt dese insettinge des Heyligen Avondmaels onses Heeren Jesu Christi sien wy, dat hy ons geloove ende betrouwen op sijn volkomen offerhande die eenmael aen het kruys geschiedt is, als op den eenigen grondt ende fondament onser saligheyd wyset, daer hy onse hongerige ende dorstige zielen tot een waerachtige spijse ende dranck des eeuwigen levens geworden is: Want door sijn dood heeft hy de oorsaecke onses eeuwigen hongers ende kommers, namelick, de sonde wechgenomen, ende ons den levendighmakenden Geest verworven, op dat wy door den selven Geest, (die in Christo als in den Hoofde, ende in ons als sijne lidtmaten woonet) met hem waerachtige gemeynschap souden hebben, ende aller sijner goederen des eeuwigen levens, gerechtigheyd, ende heerlickheyds, deelachtigh werden. Daer beneven dat wy oock door den selven Geest onder malkanderen als lidtmaten eenes lichaems in waerachtige broederlicke liefde verbonden werden, gelijck de heylige Apostel spreeckt: Een broodt is het, soo zijn wy veele een lighaem, dewijle wy alle eens | |
[pagina (38)]
| |
broodts deelachtigh zijn. Want gelijck uyt veele koornkens ten meel gemalen, ende een brood gebacken werdt, ende uyt vele besyen t'samen geperst zijnde, eenen wijn ende dranck vlietet, ende hem onder een vermenget: Alsoo sullen wy alle, die door den waerachtigen geloove Christo ingelijft zijn, door broederlicke liefde, om Christi onse lieven Salighmakers wille, die ons te vooren soo uytnemende heeft lief gehadt, alle te samen een lichaem zijn: ende sulcks niet alleen met woorden; maer metter daet tegen malkanderen bewijsen. Daer toe helpe ons de Almachtige Godt ende Vader onses Heeren Jesu Christi, door sijnen Heyligen Geest, Amen.
Op dat wy dan dit al mogen verkrygen, laet ons voor Godt ons verootmoedigen, ende hem met waerachtigen geloove om syne genade aenroepen.
BArmhertige Godt ende Vader, wy bidden u, dat gy in dit Avondmael (in 't welcke wy oeffenen de heerlicke gedachtenisse des bitteren doots uwes lieven Soons Jesu Christi,) door uwen Heyligen Geest in onse herten willet wercken, dat wy ons met waerachtigen vertrouwen uwen Sone Jesu Christi soo langer soo meer overgeven, op dat onse beswaerde ende verslagene herten met sijn waerachtigh lichaem ende bloed, ja, met hem waerachtigh Godt ende mensche, dat eenige hemelsch brood, door de kracht des Heyligen Geest gespijst, ende gelaeft werden. Ende dat wy niet meer in onse sonden, maer hy in ons, ende wy in hem leven, ende alsoo waerachtelick des Nieuwen ende eeuwigen Testaments, ende Verbonds der genaden deelachtig zijn mogen. Dat wy niet en twijffelen, of gy sult eeuwighlick onse genadige Vader zijn, ons onse sonden nimmermeer toereeckenende ende met alle dingen aen lichaem ende ziele versorgende als uwen lieve kinders, ende erfgenamen. Verleent ons oock uwe genade dat wy getroost ons kruys op ons nemen, ons selven verloochenen, onsen Heylant bekennen, ende in alle droefheyd met opgehevenen hoofde onsen Heere Jesum Christum uyt den hemel verwachten, daer hy onse sterffelicke lichamen sijnen verklaerden heerlicken lichame gelijck maken, ende ons tot hem nemen sal in eeuwigheyd, Amen.
Wilt ons oock door dit heylige Avondtmael stercken in het algemeyne ongetwijffelde Christelicke geloove, daer van wy bekentenisse doen met monde ende herte, sprekende: Ick geloove in Godt, &c.
OP dat wy dan met het waerachtige hemelsche broodt Christi gespijst mogen werden, soo laet ons met onse herten niet aen het uyterlik brood ende wijn blijven hangen: Maer deselve opwaerts in den hemel verheffen, daer Christus Jesu is onse voorsprake, ter rechter hand sijns hemelschen Vaders, daer henen ons oock de Artijckelen onses Christelicken geloofs wijsen, niet twijffelende of wy sullen soo waerachtelick, door de werckinge des Heyligen Geests, met sijn lichaem ende bloed aen onse zielen gespijst ende gelaeft werden, als wy dat heylige brood ende dranck tot sijner gedachtenisse ontfangen. In 't breken ende uytdeelen des Broods, sal de Dienaer spreken: Dat brood dat wy breken, is | |
[pagina (39)]
| |
de gemeynschap des lichaems Christi.
En als hy den drinckbeker geeft: De drinckbeker der danksegginge, daer mede wy dankseggen, is de gemeynschap des bloeds Christi.
Terwijl dat men Communiceert sal men stichtelick singen, of sommige Capittelen lesen ter gedachtenisse des stervens Christi dienende, als Jesaia Cap. 53. Joannes 13, 14, 15, 16, 17, 18. of diergelycke.
Na voleyndinge der Communicatie sal de Dienaer spreken:
Geliefde in den Heere, dewijle de Heere nu aen sijne tafel onse ziele gespijst heeft, so laet ons al te samen sijnen naem met danksegginge prijsen, ende een yegelick spreke in sijn herte aldus: LOoft den HEERE mijne ziele, ende al wat binnen in my is, sijnen heyligen Name. 2 Looft den HEERE mijne ziele, ende en vergetet gene van sijne weldaden. 3 Die alle uwe ongerechtigheydt vergeeft, die alle uwe kranckheydt geneest. 4 Die uw leven verlost van het verderf: die u kroont met goedertierenheyt ende barmhertigheden. 8 Barmhertig ende genadig is de HEERE, lanckmoedigh ende groot van goedertierenheyd 10 Hy en doet ons niet na onse sonden: ende en vergelt ons niet na onse ongerechtigheden. 11 Want soo hooge de hemel is boven de aerde, is sijne goedertierenheyd geweldig over de gene die hem vreesen. 12 Soo verre het Oosten is van het Westen: soo verre doet hy onse overtredingen van ons. 13 Gelijck hem een Vader ontfermt over de kinderen: ontfermt hem de HEERE over de gene, die hem vreesen. Welcke oock sijnen eygenen Sone niet gespaert en heeft, maer heeft hem voor ons allen overgegeven, ende ons alles met hem geschoncken; Daerom bewijst God daer mede sijne liefde tegen ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wy noch sondaers waren; soo sullen wy oock veel meer door hem behouden werden voor sijnen toorn, nadien wy door sijn bloedt gerechtveerdight zijn: Want soo wy Gode versoent zijn door den dood sijns Soons doen wy nog vyanden waren, veel meer sullen wy salig werden door sijn leven, nadien wy met hem versoent zijn. Daerom sal mijn mond ende herte des Heeren lof verkondigen van nu aen tot in der eeuwigheydt. Amen. |
|