| |
| |
| |
Hossam Elkhadem De cartografie
Het is niet eenvoudig om een nauwkeurige beschrijving te geven van de vroegste geschiedenis van de wetenschappelijke cartografie in het Westen. Eén zaak staat vast: Jacobus Angelus' vertaling van de Geographia van Claudius Ptolemaeus (ca. 100-ca. 170) uit het Grieks in het Latijn, uitgevoerd te Rome in 1406, betekende een beslissende stap voorwaarts in de evolutie van de cartografie. Vanuit Italië werd de verhandeling snel verspreid naar de Germaanstalige gebieden. De Geographia deed haar intrede in de westerse wetenschappelijke literatuur onder de door de vertaler bedachte titel Cosmographia. Ptolemaeus' Almagest was reeds voordien, in 1175, te Toledo door Gerard van Cremona (ca. 1114-ca. 1187) uit het Arabisch in het Latijn vertaald.
Men mag gerust stellen dat de aardrijkskundige methoden die Ptolemaeus in de Almagest en de Geographia heeft uiteengezet de wetenschappelijke cartografie in het Westen diepgaand hebben beïnvloed. Beide verhandelingen voorzagen de cartografen van de noodzakelijke wetenschappelijke methoden om het wereldbeeld onder de vorm van een aardrijkskundige kaart tweedimensionaal te visualiseren. Deze wetenschappelijke hulpmiddelen kunnen worden samengevat in concepten als de projectie, de coördinaten, de nul- of referentiemeridiaan, de oriëntatie en - hoewel van jongere datum - de schaal.
De universiteit van Leuven, die in 1425 - ongeveer tien jaar na de vertaling van de Geographia in het Latijn - werd gesticht, nam de leergangen van de oude Europese universiteiten over. Zo werd de wiskunde, de ‘mathematica’, er onderwezen zoals aan de Parijse artesfaculteit. Het programma omvatte uiteraard ook astronomie en astrologie, dat werd beschouwd als een onderdeel van de toegepaste astronomie. De astronomische onderzoekingen zelf waren in het bijzonder gericht op de opstelling van tafels met coördinaten van een groot aantal aardrijkskundige plaatsen. Het opmaken van dergelijke tafels was een traditie die haar oorsprong vond in de Geographia van Ptolemaeus. Ptolemaeus geeft in zijn werk een opsomming van ongeveer 8.000 plaatsen uit de toen gekende wereld, met hun coördinaten in graden, minuten en seconden. De referentiemeridiaan op de bij de verhandeling horende wereldkaart loopt over de Canarische Eilanden. Hij scheert juist langs het eiland Hierro, het meest zuidelijke van de archipel. De andere meridianen lopen voort in oostelijke richting tot aan de meridiaan van 180o, waarop Cathay - het huidige China - is gesitueerd. Deze lengte vormt de oostelijke grens van de toen gekende wereld. De tafels met de aardrijkskundige coördinaten werden gebruikt voor de vervaardiging van kaarten waarop wiskundige gegevens werden weergegeven. Tijdens de 15de en 16de eeuw, de beginperiode van de wetenschappelijke cartografie, was dit een gebruikelijke manier van werken.
De geneesheer, aardrijkskundige, meetkundige en cartograaf Jacob van Deventer (1500-1575) was van alle geleerden die in de loop van deze periode aan de universiteit van Leuven werden gevormd, de belangrijkste figuur voor de vroege geschiedenis van de wetenschappelijke cartografie in onze streken. Op vraag van Karel V - en nadien in opdracht van Filips II - tekende hij een reeks strategische plannen van steden die gelegen waren in de oude zuidelijke provincies van de Spaanse Nederlanden. Voor de meerderheid van deze steden vormen Deventers plattegronden, die voorzien zijn van betrouwbare, systematisch op het terrein opgetekende topografische gegevens, de oudste nauwkeurige cartografische voorstellingen. De plattegronden van enkele belangrijke steden, waaronder Antwerpen, Luik en Namen, werden evenwel niet in deze verzameling opgenomen.
De topografische opmetingen voor het gehele werk namen vijftien jaar in beslag, meer bepaald van 1550 tot 1565. Deventer hanteerde hiervoor een voor die tijd nieuwe methode: de triangulatie. Naar alle waarschijnlijkheid speelde deze cartograaf een uiterst
| |
| |
belangrijke rol bij het op punt stellen van de triangulatiemethode voor de opmaak van aardrijkskundige kaarten. Toch wordt deze methode haast steeds in verband gebracht met Gemma Frisius, die in 1533 de toepassing van de driehoeksmeting op de landmeting had voorgesteld in zijn Libellus de locorum describendorum ratione & de eorum distantiis inueniendis nunquam ante hac visus. Hoewel de meetkundige principes van de driehoeksmeting reeds gekend waren dankzij de bijdrage van Leone Battista Alberti (1404-1472) in diens I Ludi mathematici, is het Gemma Frisius die als eerste de technieken voor de toepassing van de triangulatie op de cartografie heeft uiteengezet. Toch is het mogelijk dat Jacob van Deventer Gemma Frisius het gebruik van de trigonometrie bij de landmeting heeft aangeleerd.
Dat ook Christiaan Sgrooten (ca. 1525-1603) rond die tijd een vooraanstaande plaats innam in de geschiedenis van de cartografie van onze streken, wordt onderstreept door het feit dat zijn naam voorkomt op de lijst van gezaghebbende cartografen die door Abraham Ortelius zijn vermeld in de Catalogus Auctorum van zijn Theatrum Orbis Terrarum. Sgrooten werd geboren in het Duitse Sonsbeck, nabij Duisburg. In 1557 werd hij, als beloning voor zijn kaart van de Gelderse Veluwe, benoemd tot koninklijk geograaf van Filips II. Naast een aanzienlijk aantal streekkaarten en plattegronden, in de meeste gevallen besteld door gemeentelijke autoriteiten of de centrale overheid, ontwierp Sgrooten twee atlassen voor Filips II. Vermits het overgrote deel van Sgrootens kaarten op losse bladen in de loop der tijden verloren is gegaan, zijn deze atlassen van uitzonderlijke waarde. In 1568 gaf de hertog van Alva (1507-1582), de legeraanvoerder van Filips II in de Nederlanden, Sgrooten de opdracht een kaartenbundel samen te stellen die een voorstelling zou bieden van alle provincies, streken en steden die op dat ogenblik in het bezit waren van de Spaanse Kroon en die de begrenzingen ervan duidelijk zou aangeven. Dit werk nam meer dan vijftien jaar in beslag. De eerste van de twee in handschrift uitgevoerde atlassen van Sgrooten, met name die welke een systematische reeks kaarten van de Spaanse Nederlanden bevat, werd afgewerkt in 1573. De tweede atlas werd voltooid in 1592. De atlas van 1573 werd in 1858 door de Belgische Staat aangekocht en is sindsdien in het bezit van de Afdeling Kaarten en Plannen van de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel. Die van 1592 bevindt zich in de Bibliotheca Nacional te Madrid. De Madrileense atlas bevat net als die van Brussel 38 kaarten; er worden evenwel andere streken in voorgesteld en ook het formaat is verschillend. Voor de vervaardiging van deze atlassen heeft Sgrooten meer dan waarschijnlijk zelf op het
terrein breedtegraden en hoeken opgemeten. Toch lijkt de volledige kaartenverzameling eerder op een compilatie van verschillende cartografische bronnen, waaraan de auteur enkel wanneer het echt noodzakelijk was een persoonlijke toets heeft aangebracht. Deze vaststelling doet in niets afbreuk aan het belang van Sgrootens cartografische bijdrage. Mercator zelf koesterde grote bewondering voor zijn werken. Enkele ervan gebruikte hij als bron voor de uitwerking van zijn eigen kaarten. De belangrijkste en meest voor de hand liggende bronnen die Sgrooten raadpleegde - in het bijzonder voor de kaarten van de Spaanse Nederlanden - zijn de stadsplattegronden van Deventer. Sgrooten voegde er echter verbeteringen en nadere gegevens aan toe. Meer bepaald de afstanden tussen de aardrijkskundige eenheden werden herzien. Doordat Sgrooten telkens wanneer hij op reis was opmetingen deed en hij eveneens over heel wat itineraria kon beschikken, bevatten beide atlassen uiterst nauwkeurige kaarten.
De activiteiten met betrekking tot de cartografie werden aan de universiteit van Leuven voortgezet. Van Hendrik Baers (ca. 1500-ca. 1542), bijgenaamd Vekenstyl, kennen we onder andere de Tabule perpetue longitudinum ac latitudinum planitarum noviter copulate ad meridiem alme Lovaniensis,...uitgegeven in 1528 te Leuven. Zijn tafels met geografische coördinaten van verschillende Europese steden dateren van vóór 1529.
Wetenschappelijke instrumenten, zowel van nut voor de cartografie als voor de geodesie, werden de ganse 16de eeuw door ontworpen en vervaardigd. Franciscus Monachus (eind 15de eeuw-1565) staat bekend als de eerste maker van globes in onze streken. Omstreeks 1527 voltooide hij te Leuven een - helaas verloren gegane - aardglobe, waarvan we wel de beschrijving en twee tekeningen in ons bezit hebben doordat ze werden opgenomen in zijn De orbis situ ac descriptione, ad reuerendiss. D. archiescopum Panormitanum, Francisci, Monachi ordinis Francescani, epistola sanè qua luculenta (Antwerpen, ca. 1527). Deze monografie verstrekt nadere inlichtingen over de in het atelier van Gaspard van der Heyden (ca. 1496-na 1549), alias Amyricius, gegraveerde globe. Franciscus Monachus
| |
| |
Jacob van Deventer, Brussel en omgeving, ca. 1550. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I. © K.B. ▪
| |
| |
Christiaan Sgrooten, Atlas, kaart van Brabant, ca. 1583. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I. © K.B. ▪
tekende eveneens een kaart. Ze kreeg als titel Hoc orbis hemisphaerium cedit regi Lusitaniae. Hoc orbis hemisphaerium cedit regi Hispaniae. Meer dan waarschijnlijk heeft de Franse wiskundige, astronoom en cartograaf Oronce Finé (1494-1555) zowel de globe als de kaart geraadpleegd voor de tekening van zijn kaart in dubbele hartvormige projectie. Het gaat hier meer bepaald om de Nova, et integra universi orbis descriptio van 1531. Ook Johann Schöner (1477-1547), een Duitse wiskundige, astronoom en kosmograaf, werd bij de uitwerking van zijn uit 1533 daterende globe door het voorbeeld van Franciscus Monachus beïnvloed. Analoog met deze laatste was Schöner van oordeel dat Amerika en Azië door een brede landbrug met elkaar zijn verbonden.
Hoewel geen enkele aardrijkskundige kaart met zekerheid aan Gemma Frisius (1508-1555) kan worden toegeschreven, speelde deze wiskundige, astronoom en ontwerper van wetenschappelijke instrumenten niettemin een uiterst belangrijke rol in de geschiedenis van de cartografie van onze streken. Als hoogleraar in de wiskunde en de geneeskunde aan de universiteit van Leuven had hij een zeer grote invloed op de cartografen en wiskundigen van zijn tijd, in het bijzonder
| |
| |
op Gerard Mercator, die zijn wetenschappelijke loopbaan te Leuven aanvatte. Alvorens hij zich bijna uitsluitend zou wijden aan de cartografie, vervaardigde Mercator in het atelier van Gemma Frisius immers een aantal aard- en hemelglobes, alsook astronomische instrumenten. In samenwerking met de ambachtsman en edelsmid Gaspard van der Heyden construeerden beide geleerden astrolabia, armillair-sferen, arbalestrillen en zonnewijzers.
Een in 1537 te Leuven vervaardigde hemelglobe bevindt zich momenteel in het National Maritime Museum te Greenwich. In wezen is deze globe een driedimensionale uitvoering van twee door Albrecht Dürer (1471-1528) ontworpen kaarten van het noordelijke en zuidelijke hemelgewelf (Neurenberg, 1515). Gemma Frisius heeft in zijn De principiis astronomiae et cosmographiae, deque usu globi ab eodem editi een door Gaspard van der Heyden in 1531 vervaardigde aardglobe van commentaar voorzien.
De belangrijkste cartograaf sinds Ptolemaeus was ongetwijfeld Gerard Kremer (vaak geschreven als Cre-
Portret van Gerard Mercator. In: Isaac Bullart, Académie des Sciences et des Arts, Brussel, 1695. © B.U.L. ▪
mer). Hij werd geboren te Rupelmonde op 5 maart 1512. In 1530 schreef hij zich in aan de Leuvense universiteit. Omstreeks die tijd latiniseerde hij zijn naam tot Mercator. In 1532 behaalde hij het diploma van magister in de artes. Tijdens een crisisperiode van onzekerheid en metafysische vertwijfeling - zijn poging Aristoteles in overeenstemming te brengen met de Heilige Schrift was hiervan een uiting - trok Mercator zich terug in Antwerpen, waar hij met Franciscus Monachus discussieerde over filosofische vraagstukken. Rond die tijd begon Mercator met de studie van de wiskunde, de astronomie en de kosmologie en met de vervaardiging van wetenschappelijke instrumenten. We hebben reeds gezien dat Gemma Frisius een zeer grote invloed had op de wetenschappelijke vorming van de jonge Mercator. Dankzij Gemma werkte hij mee aan de constructie van een aantal wetenschappelijke instrumenten; hij deed dit in samenwerking met Gaspard van der Heyden en Gemma zelf. Omstreeks 1536 wierp deze samenwerking voor het eerst vruchten af: een hemelglobe in gegraveerd koper, voorzien van twaalf spillen en met een doorsnede van ongeveer 37 centimeter. Gemma Frisius was verantwoordelijk voor de meetkundige berekeningen, van der Heyden voor de astronomische gravure en Mercator voor het uitsnijden van de letters. In 1537 voltooide Gemma Frisius het pendant van deze globe: een hemelglobe, eveneens uitgevoerd in bewerkt koper, met twaalf spillen en een diameter van 37 centimeter. Mercators aandeel in de totstandkoming van de globe was al iets groter dan het jaar voordien. Beide globes werden gedurende vele jaren verkocht bij Plantijn te Antwerpen.
Eveneens in 1537 publiceerde Mercator zijn eerste kaart: de Amplissima Terrae Sanctae descriptio ad utriusque testamenti intelligentiam, een kaart van het Heilige Land. Deze kaart, waarvan lange tijd werd gedacht dat ze was verloren gegaan, werd in 1920 herontdekt door de Italiaanse historicus Roberto Almagià (1884-1962). Er bestaat nog slechts één exemplaar van. Dit bevindt zich momenteel in de Bibliotheca Communale Augusta te Perugia. De gegevens die Mercator op de kaart heeft aangebracht, werden ontleend aan een verhandeling van Jacob Ziegler (1480-1549) over het Heilige Land: Quae Intus Continentus Syria, ad Ptolomaici operis rationem. Praeterea Strabone, Plinio, & Antonio auctoribus locupletata Palestina iisdem auctoribus (1532). Mercators grote wereldkaart
| |
| |
van 1569, Nova et aucta orbis terrae descriptio ad usum navigantum emendatè accomodata, is voor het deel met betrekking tot Palestina rechtstreeks op deze kaart van het Heilige Land geïnspireerd.
In 1538 publiceerde Mercator een naamloze wereldkaart van 33,5 bij 54,5 centimeter. Onder cartografische historici staat ze evenwel bekend als de Orbis Imago. Eén van de belangrijke aspecten van deze kaart is dat ze werd opgemaakt aan de hand van een projectie in de vorm van een dubbel hart. Zowel het noordelijke als het zuidelijke halfrond werd geprojecteerd in een gewijzigde hartvorm: de lobben van beide harten blijven zichtbaar, terwijl de punten door de evenaar worden afgeknot. Deze projectie werd in 1531 voor het eerst toegepast door Oronce Finé. De kaart van Mercator is de eerste die met betrekking tot het nieuw ontdekte continent een onderscheid maakt tussen ‘Noord-Amerika’ en ‘Zuid-Amerika’. De twee Amerikaanse continenten werden aan elkaar gekoppeld. Noord-Amerika en Azië werden door Mercator van elkaar gescheiden, niettegenstaande toentertijd bijna alle cartografen hierover met hem van mening verschilden.
Rond 1540 publiceerde Mercator zijn Vlaenderen Exactissima (Flandriae descriptio), een vier bladen tellende kaart van Vlaanderen. Het enige gekende exemplaar bevindt zich in het Museum Plantijn-Moretus te Antwerpen. De nauwkeurigheid en de precisie van de op de kaart voorgestelde cartografische gegevens maakt haar voor die tijd uniek in het genre. Het is best mogelijk dat deze kaart gebaseerd is op een kaart van Jacob van Deventer. De kaart van Mercator werd onmiddellijk een model en kende een vijftiental herdrukken, wat haar grote invloed aantoont. Het werk, besteld door de handelaars van de stad Gent, is opgedragen aan Karel V. In 1585 maakte Mercator er een verkleinde versie van, die werd opgenomen in deel één, getiteld Belgii inferioris geographicae tabul(a)e, van de in hetzelfde jaar uitgebrachte Atlas. In de nieuwe versie heet ze Flandria comit.
Vervolgens keerde Mercator terug naar de vervaardiging van wetenschappelijke instrumenten. In 1541 voltooide hij een aardglobe met een doorsnede van ongeveer 42 centimeter, opgedragen aan Nicolas Perrenot de Granvelle (1486-1550). De aardrijkskundige gegevens waarop deze globe is gebaseerd, gelijken sterk op die van de Orbis Imago, zijn uit 1538 daterende wereldkaart. Uit een aantal aanwijzingen kan worden geconcludeerd dat deze globe werd ontworpen om gebruikt te worden bij de navigatie op zee. Zo zijn bijvoorbeeld de uit de windrozen vertrekkende lijnen loxodromen. Ze klimmen in spiralen naar de polen op, alsook naar de magnetische noordpool, die Mercator heeft voorgesteld als een eiland, het ‘magnetum insula’, te situeren aan de noordzijde van Scandinavië. De globe kende een groot succes. Tot in 1582, misschien zelfs later, werd de productie ervan voortgezet. Mercator liet evenwel na de nieuwe edities van cartografische correcties te voorzien.
Mercators reputatie als ontwerper van wetenschappelijke instrumenten was dermate groot dat Karel V hem verzocht een aantal astronomische instrumenten te vervaardigen. De opdracht van de keizer bestond uit een stel globes - een aard- en een hemelglobe -, een astronomische ring, een kompas en een zonnewijzer. Deze instrumentenreeks werd vernield bij het beleg van Ingolstadt in 1548. Daarop bestelde Karel V bij Mercator een tweede reeks, die hij met zich meenam toen hij zich in 1555 terugtrok in het klooster van Yuste. De voorwerpen werden in 1808, tijdens de Spaanse veldtocht, door het leger van Napoleon verwoest. Mercator bouwde voor Karel V nog twee andere globes: een kristallen hemelglobe waarop de planeten en de sterrenbeelden gegraveerd en met goud ingelegd waren, en een iets kleinere, houten aardglobe waarop een wereldkaart tot in het kleinste detail was uitgetekend.
In 1552 schreef Mercator, die zich ondertussen in Duisburg had gevestigd, een aan Karel V opgedragen epistel over het gebruik van aard- en hemelglobes en de astronomische ring: Declaratio insigniorum utilitatum quae sunt in globo terresti, coelesti, et annulo astronomico, ad invictissimum Romanum imperatorem Carolum quintum. De enige handgeschreven kopie van dit vijftien bladen tellend epistel wordt bewaard in de Bibliotheca Ambrosiana te Milaan. Vermoedelijk heeft Mercator het niet eigenhandig geschreven. Men mag aannemen dat de monografie bedoeld is als gebruiksaanwijzing bij de kleine houten aardglobe en de kristallen hemelglobe die hij voor Karel V had ontworpen.
Anderzijds doet de beschrijving van de verschillende handelingen die met de astronomische ring kunnen worden uitgevoerd ons veronderstellen dat het boek bedoeld is als bijlage bij de ring die hij in 1552 voor de keizer had vervaardigd.
| |
| |
Bij zijn vertrek uit Brussel naar Duisburg nam Mercator de kopergravures van zijn vijftien bladen tellende kaart van Europa met zich mee. Deze grote kaart van 120 bij 146,5 centimeter werd in 1554 te Duisburg uitgegeven onder de titel Europam descrupturi primum curauimus ut spacia meridianis parallelisq(ue)...Omwille van de juistheid van de cartografische gegevens staat ze volledig op zichzelf. Met de ptolemaeïsche traditie wordt definitief gebroken. Door op deze kaart de positie van Kaap Finistère vast te leggen op 20o O.L. - en niet op 5o15' O.L. zoals voordien gebruikelijk was - brengt Mercator de oost-westafstand van de Middellandse Zee terug tot 53o. Kaap Vincent wordt verplaatst van 3o O.L. naar 2o O.L. In vergelijking met Ptolemaeus' overdreven schatting van 62o, betekent Mercators verbetering een belangrijke stap in de goede richting. Toch wordt de reële lengte van de Middellandse Zee (41o25') nog met ongeveer 10o overschreden.
We mogen echter niet vergeten dat de Spaans-muzelmaanse astronoom al-Zarqali (ca. 420/1029-494/1100) reeds in de 11de eeuw de exacte lengte van de Middellandse Zee had gevonden. Zijn Tabulae Toletanae bevatten lijsten met geografische coördinaten van verschillende plaatsen. Net als Ptolemaeus neemt hij de Canarische Eilanden als referentiemeridiaan. Al-Zarqali vermeldt in deze tafels voor het eerst de quasi exacte lengte van de Middellandse Zee, namelijk 42o. Al-Zarqali's werk werd door Gerard van Cremona in het Latijn vertaald. In de 12de eeuw werden de zij, ook bekend onder de titels Azarchelis in Tabulas Toletanas en Canones Azarchelis sive regule super tabulas astronomie haast overal in het Latijnse Westen gebruikt. Een zekere Raymond integreerde omstreeks 1140 al-Zarqali's Tabulae in de door hemzelf samengestelde Tafels van Marseille.
Het succes van Mercators kaart werd in 1572 met een tweede editie bestendigd. Niettegenstaande voor de tweede editie dezelfde koperplaten werden gebruikt als voor de eerste, bracht Mercator toch enkele veranderingen aan. Zo werden naast de decoratieve elementen van de teksten ook de cartografische gegevens over de Orkaden en de Hebriden, Scandinavië en Noordoost-Europa gecorrigeerd. In het derde deel van de uit 1595 daterende uitgave van de Atlas sive cosmographicae meditationes de fabrica mundi et fabricati figura publiceerde Rumold Mercator (1541-1600) onder de titel Europa, ad magnae Europae Gerardi Mercatoris P. imitationem, Rumoldi Mercatoris F. cura edita...een verkleinde in-folio-versie van zijn vaders kaart.
In 1559 aanvaardde Mercator de betrekking van wiskundeleraar aan het stedelijk gymnasium van Duisburg. Toen hij in 1562 zijn ambt neerlegde, werd hij vervangen door zijn zoon Bartholomeus. Tussen 1560 en 1564 ondernam Mercator verschillende onderzoeksreizen - onder meer in de streek tussen Kleef en Westfalen en in Lotharingen - met als doel land meetkundige gegevens te verzamelen en cartografische opmetingen te verrichten. In het jaar van zijn reis naar Lotharingen, 1564, publiceerde Mercator een nieuwe kaart: Angliae, Scotiae & Hibernie nova descriptio. Ze telt acht bladen en bevat een lange tekst in twee kolommen. In de inleiding richt Mercator zich tot de lezer met de vermelding dat hij het ontwerp van de kaart heeft gekregen van een niet nader genoemde Engelse vriend. De Antwerpse cartograaf, graveur en drukker Bernard van der Putte (1528-1580) publiceerde in 1570 een op hout gegraveerde uitgave van Mercators kaart. In 1573 publiceerde Ortelius een kaart van Ierland in zijn Theatrum Orbis Terrarum. In werkelijkheid is dit een kopie van Mercators kaart van de Britse Eilanden, waaraan Ortelius enkele kleine wijzigingen heeft aangebracht.
De publicatie van de kaart Nova et aucta orbis terrae descriptio ad usum navigantium emendate accomodata in 1569 vormt een mijlpaal in de geschiedenis van de cartografie in het algemeen en in die van de navigatie in het bijzonder. Mercator hoopte - zoals hijzelf in verschillende cartouches heeft verduidelijkt - dat de kaart de scheepvaart tot nut zou strekken. Ze moest de wereld zo precies weergeven dat men de indruk zou krijgen dat ze door één van de grote cartografen of aardrijkskundigen uit de Oudheid was vervaardigd. Mercator introduceerde hier een nieuw concept, dat sindsdien in de geschiedenis van de cartografie bekend staat als ‘de mercatorprojectie’. Mercator wilde kost wat kost een zekere en betrouwbare methode ontwikkelen die zeelieden zou toelaten de haven van bestemming te vinden zonder dat ze daarvoor quasi eindeloze wiskundige berekeningen hoefden te maken. Eigentijdse Castiliaanse en Portugese zeekaarten konden problemen van die aard niet ondervangen. Mercators wereldkaart van 1569 werd dus niet getekend volgens de conventies die in die tijd voor zeekaarten golden. De principes van de nieuwe
| |
| |
projectiewijze en de constructiemethode van deze kaart heeft Mercator echter nooit verduidelijkt of gedefinieerd.
Voor Mercator heeft de aarde de vorm van een ontrolde cilinder. De meridianen en parallellen zijn loodrecht op elkaar staande rechten. Terwijl de afstand tussen de meridianen gelijk blijft, neemt die tussen de parallellen geleidelijk toe vanaf de evenaar tot aan de polen. Dienovereenkomstig wordt de breedtegraad steeds breder naarmate men zich meer naar de noordhetzij zuidpool begeeft. Het resultaat hiervan is dat gebieden in de hogere regionen van de wereldbol, op de kaart overdreven verhoudingen aannemen. Een kaart die in mercatorprojectie is opgesteld, heeft als onbetwistbaar voordeel dat zeeroutes er uiterst precies mee kunnen worden bepaald. Het fundamentele verschil tussen een kaart in mercatorprojectie en een vlakke kaart bestaat erin dat de koers van een schip tussen een punt A en een punt B op een vlakke kaart wordt voorgesteld door een rechte lijn die de meridianen en parallellen onder verschillende hoeken snijdt, wat de zeeman ertoe verplicht ellenlange berekeningen te maken om de koers van het schip te laten samenvallen met de route die op de kaart wordt afgebeeld. Op een kaart met toenemende breedte, getekend in mercatorprojectie en voorzien van een loxodroompatroon, kan de zeeman zijn koers - eens hij ze heeft uitgestippeld - in een rechte lijn volgen vanaf het vertrekpunt tot aan de plaats van aankomst.
Bij de uitwerking van zijn projectie gaf Mercator aan de loxodroom een exacte definitie en functie: een loxodroom is een rechte lijn die de meridianen onder eenzelfde hoek snijdt. Hierdoor krijgt de loxodroom de vorm van een spiraal die naar de twee polen opklimt zonder ze ooit te bereiken. Op een kaart in mercatorprojectie staat de loxodroom steeds afgebeeld als een rechte lijn. Het is door de vergroting van de breedtegraden in de richting van de polen dat we de juiste relatie tussen de hoeken op een kaart kunnen weergeven, waardoor een loxodroom als een rechte lijn kan worden getekend. Het was de eerste keer in de geschiedenis van de cartografie dat de ware aard van de loxodroom begrepen en aangetoond werd.
Een wetenschappelijke verklaring voor zijn projectie gaf Mercator niet; de wiskundige basis ervan besprak hij evenmin. Een volledige verduidelijking bij de wereldkaart van 1569 heeft hij dus nooit gegeven. Pas in 1599, vijf jaar na zijn dood, gaf de Engelse wiskundige Edward Wright (1558-1615) in zijn Certaine Errors in Navigation detected and corrected voor de eerste maal de wiskundige constructie van de mercatorprojectie. In 1646 publiceerde Sir Robert Dudley (1573-1649) een driedelige maritieme atlas, Dell' Arcano de Mare di D. Dudleo duca di Nortumbria, waarvan alle kaarten in mercatorprojectie zijn uitgevoerd. Dankzij de projectie die zijn naam draagt, vormt de bijdrage van Mercator aan de cartografie één van de belangrijkste wetenschappelijke verwezenlijkingen uit de Renaissance. Vanaf het einde van de 16de eeuw tot op de dag van vandaag zijn haast alle kaarten door middel van de mercatorprojectie totstandgekomen.
De wereldkaart van 1569 vormt een synthese van de aardrijkskundige en cartografische kennis uit de Oudheid, de Middeleeuwen en de Renaissance. Naast concepten die in oorsprong ptolemaeïsch zijn, vinden we op de kaart gegevens terug die werden ontleend aan Plinius, Pomponius Mela en Solinus. Ook aardrijkskundige gegevens van latere datum, onder meer afkomstig uit de verhalen van Marco Polo en andere middeleeuwse reizigers, werden op de kaart aangebracht. Cartografische vernieuwingen uit de periode van de grote aardrijkskundige ontdekkingen in Amerika, Afrika en Azië, afgebeeld op Spaanse en Portugese kaarten, zijn eveneens op de wereldkaart van 1569 terug te vinden.
In 1569 - hetzelfde jaar als dat waarin de bovengenoemde wereldkaart verscheen - publiceerde Mercator te Keulen zijn Chronologia. In de inleiding bespreekt Mercator in detail zijn voornemen om een verhandeling te schrijven over de schepping en de geschiedenis van de wereld. Het project omvatte vijf delen; het derde was gewijd aan ‘de beschrijving van de aarde en de zee’. De verwezenlijking van dit aardrijkskundig programma viel uiteen in drie delen:
➊ | De moderne aardrijkskunde.
Dit deel moest worden ingevuld met de publicatie van een Atlas. Het project werd gerealiseerd dankzij de edities van 1585, 1589 en 1595. |
| |
➋ | De publicatie van een nieuwe uitgave van Ptolemaeus' Geographia, de reproductie van 27 aan Ptolemaeus toegeschreven kaarten en de uitgave van een door Mercator zelf vervaardigde kaart van de Nijldelta.
In de tweede helft van de 16de eeuw werd het duidelijk dat Ptolemaeus' kaarten verouderd waren. Voor
|
| |
| |
| Mercator hadden ze eerder een historische dan een aardrijkskundige of cartogcafische waarde. De ptolemaeïsche kaarten boden slechts een samenvatting van de geografische kennis tijdens de tweede helft van de 2de eeuw. Het wereldbeeld van Ptolemaeus wordt in Mercators uitgave getrouw weergegeven. Het werk verscheen in twee edities. De eerste uitgave verscheen in 1578 en kreeg als titel Tabulae geographicae Cl. Ptolemei ad mentem autoris restituutae & emendat(a)e per Gerardum Mercatorem illustriss: Ducim Clivi(a)e &c: Cosmographus. Het werk telt 28 kaarten maar de tekst van Ptolemaeus ontbreekt. De tweede editie verscheen in 1584 onder de titel Cl. Ptolemaei Alexandrini, Geographiae libri octo, recogniti iam et diligenter emendati cum tabulis geographicis ad mentem auctoris restitutis ac emendatis, per Gerardum Mercatorem illustriss. Ducis Clivensis etc. Cosmographum. De tweede uitgave - net zoals de eerste gedrukt op de persen van de Keulse drukker Godefridus Kempen - bevat zowel de kaarten als de integrale tekst van Ptolemaeus' Geographia. Mercator gebruikte hiervoor de Latijnse vertaling van de Duitse humanist Willibald Pirckheimer (1470-1530), uitgegeven in 1525 door Arnold Mylius. Voor de tweede uitgave nam hij - zonder ook maar één verandering aan te brengen - dezelfde kaarten als die welke hij voor de eerste editie getekend en gegraveerd had. De kopergravures werden voor zes opeenvolgende uitgaven van de Geographia
Gerard Mercator, Atlas sive cosmographicae meditationes de fabrica mundi et fabricati figura, Duisburg, 1585. Kaart van de Nederlanden. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I. © K.B. ▪
|
| |
| |
| gebruikt. Het gaat hier om de uitgaven van Amsterdam-Frankfurt (1605), Leiden-Amsterdam (1618-1619), Frankfurt-Utrecht (1695), Utrecht-Frankfurt (1698, heruitgave van 1695), Amsterdam (1703), Leiden-Utrecht (1704) en Amsterdam-Utrecht (1704). In 1590 plaatste paus Sixtus V (1520-1590) al deze werken op de Index van verboden boeken. Mercator haalde voor het jaar 1517 immers de stellingen aan van Martin Luther (1483-1546). Bovendien verwees hij naar andere hervormers, onder wie Ulrich Zwingli (1484-1531).
Toen de Geographia in 1406 opnieuw in het Westen werd uitgebracht, gold het werk als hoogste cartografische autoriteit uit de Middeleeuwen. Sindsdien werd Ptolemaeus' werk verschillende keren heruitgegeven. Bij elk van deze gelegenheden werden de kaarten die de teksten vergezelden herzien en gecorrigeerd. Met de publicatie van een nieuwe editie van Ptolemaeus' oeuvre in 1578 sloot Mercator zich bij deze traditie aan. Mercators benadering was zuiver academisch en historisch; hij ondernam geen enkele poging om de kaarten die aan Ptolemaeus werden toegeschreven te actualiseren of te vernieuwen. Dat deze kaarten verouderd en onbruikbaar waren, was sinds de geboorte van de moderne wetenschappelijke cartografie wel stilaan duidelijk geworden en werd door talloze ontdekkingsreizen, zowel te land als ter zee, bevestigd. Mercator wilde de kaarten van de Geographia in overeenstemming brengen met de specificaties en beschrijvingen die Ptolemaeus in zijn werk had opgetekend. |
| |
➌ | De oude aardrijkskunde.
Het derde deel van het aardrijkskundig programma in de Chronologia werd nooit gerealiseerd. |
In 1585 verschenen de eerste twee delen van Mercators Atlas samen in één enkel volume. Het werk heeft geen algemene titel gekregen; het bestaat uit drie onderdelen, elk voorzien van een afzonderlijke titel: Galliae tabule geographicae telt 16 kaarten van Frankrijk en Zwitserland; Belgii inferioris geographicae tabule omvat 9 kaarten van de Spaanse Nederlanden; Germaniae tabule geographicae telt 26 kaarten van Duitsland. Het is haast zeker dat Mercator de eerste twee delen van de Atlas heeft ontworpen als één samenhangend geografisch geheel, terwijl het derde deel moet worden beschouwd als een opzichzelfstaand werk.
De tweede editie van de Atlas verscheen in 1589 en onderscheidde zich van de eerste uitgave door een gevoelige verhoging van het aantal kaarten. Een vierde deel, Italiae, Slavoniae et Graeciae tabule geographice, bestaande uit 22 kaarten, werd aan de collectie toegevoegd. In zijn laatste levensjaren voltooide Mercator het traktaat De mundi creatione ac fabrice liber, dat later aan de Atlas zou worden toegevoegd.
Na Mercators overlijden in 1594 zette zijn zoon Rumold de uitgave van de Atlas voort. In 1595 publiceerde Rumold samen met Michel, Gerard junior en Johann - drie kleinzonen van Mercator - onder de titel Atlantis pars altera. Geographia nova totius mundi een nieuwe uitgave van de Atlas. Het werk is opgedragen aan koningin Elisabeth I van Engeland (1533-1603). Mercator heeft alle kaarten in deze editie - met uitzondering van Orbis terrae et Europa (Rumold), Africa et Asia (Gerard junior) en America (Michel) - zelf vervaardigd. Het totale aantal kaarten over de drie delen van de Atlas is opgelopen tot 107. De titel van het werk werd gewijzigd in Atlas sive cosmographiae meditationes de fabrica figura. De titelplaat toont ons een allegorische voorstelling van Atlas, een mythische koning van Lybië of Mauretanië, over wie de legende verhaalt dat hij als eerste een hemelglobe heeft vervaardigd.
In 1604, tien jaar na de dood van Mercator, verkocht de familie de kopergravures van de Atlas aan de cartograaf, kosmograaf en uitgever Jodocus Hondius (1546-1611), geboren te Wakken, vlakbij Tielt. Jodocus Hondius publiceerde in 1606 een nieuwe uitgave van Mercators Atlas. 36 nieuwe kaarten werden aan het geheel toegevoegd. Na het overlijden van Jodocus Hondius verzekerde diens zoon Jodocus de jongere (1593-voor 1650) de verdere uitgave van de Atlas. Het aantal edities van de Atlas dat onder de zorgen van Jodocus Hondius de jongere en diens zoon Henricus tussen 1609 en 1641 verscheen, liep op tot 29 en dit in meerdere talen: in het Latijn (1606, 1607, 1611, 1613, 1619, 1623, 1630, 1631, 1632, 1636, 1637), in het Nederlands (1634, 1637), in het Frans (1609, 1613, 1619, 1628, 1633), in het Duits (1633) en in het Engels (1636, 1641).
Naast kaarten van Mercator werden in deze uitgaven ook kaarten van jongere cartografen opgenomen. In 1607 verkleinden Jodocus Hondius en Johannes Janssonius (ca. 1588-1664), in samenwerking met de drukker Nicolaas-Cornelis Claeszoon (1560-1609),
| |
| |
Gerard Mercator, Atlas sive cosmographicae meditationes de fabrica mundi et fabricati figura, Duisburg, 1585. Kaart van Europa. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I. © K.B. ▪
de Atlas-kaarten opdat ze zouden geschikt zijn voor een uitgave in zakformaat. Op deze manier ontstond de Atlas minor.
De Atlas minor werd in een klein, gemakkelijk hanteerbaar formaat en tegen een redelijke prijs op de markt aangeboden. Het werk werd zeer snel in een aantal volkstalen vertaald, wat het enorme succes van de ganse onderneming zeker heeft bevorderd. Hondius was niet de eerste die een atlas op klein formaat uitbracht; Abraham Ortelius publiceerde reeds in 1577 zijn Epitome - een samenvatting van het Theatrum Orbis Terrarum - en enkele jaren later, meer bepaald in 1598, publiceerde de Hollandse cartograaf Barent Langenes zijn Caert-Threesoor. De Atlas Minor Gerardi Mercatoris a I. Hondio plurimis aeneis tabulis auctus atque illustratus, door Hondius gepubliceerd in 1607, bevat verkleinde kopies van kaarten die oorspronkelijk in de Atlas maior voorkwamen, aangevuld met kaarten van nakomende cartografen - onder wie van den Keere en Hondius zelf - die geleidelijk die van Mercator zouden vervangen.
Dat deze atlas op grote schaal werd verspreid, blijkt uit verschillende uitgaven in meerdere talen: in het Latijn (1607, twee edities in 1610, 1620, 1621, 1628, 1632, twee edities in 1634, 1673), in het Frans (1608, 1613, 1614, 1628, twee edities in 1630, 1636, 1734,
| |
| |
1738), in het Duits (1609, 1631, 1648, 1651), in het Nederlands (1630, 1676), in het Engels (1635, 1637, 1639) en in het Turks (1767).
Hondius de jongere en Janssonius werkten een tijdlang samen aan de publicatie van de mercatoratlas, maar uiteindelijk was het Janssonius die als enige de verantwoordelijkheid op zich nam. Het resultaat van de overeenkomst tussen beide cartografen-uitgevers heeft de geschiedenis van de Atlas fundamenteel beïnvloed; het leidde tot een aantal belangrijke wijzigingen, die het werk in zijn geheel beroerden. Alle kaarten die vanaf 1630 aan de Atlas werden toegevoegd, zouden ofwel de handtekening van Hondius, ofwel die van Janssonius dragen. Ook de oude kopergravures werden aangepast: enerzijds werden ze met nieuwe cartografische gegevens vervolledigd, anderzijds werden ze met allegorische en decoratieve elementen - die tot dan toe ontbraken - opgesierd.
Tijdens de 17de eeuw werd de uitgave van de Atlas van Mercator en Hondius verzorgd door Janssonius. De Franse editie verscheen in 1609. Sieur de la Popelinière zorgde waarschijnlijk voor de vertaling. In 1608 had hij reeds de Atlas minor vertaald.
Omdat hij in eigen land werd vervolgd omwille van zijn steun aan de Hervorming, verbleef Hondius tussen 1585 en 1593 te Londen. Hij had er ontmoetingen met verschillende Engelse geleerden. Deze contacten bevorderden zijn wetenschappelijke vorming. Onder deze geleerden bevonden zich onder meer de aardrijkskundige Richard Hakluyt (ca. 1552-1616), de ontdekkingsreizigers Thomas Cavendish (ca. 1555-1592), Francis Drake (ca. 1540-1596), Martin Frobisher (ca. 1535-1594), John Davis (†1622) en Walter Raleigh (1586-1646), de wiskundigen Edward Wright (ca. 1558-1615) en Henry Briggs (1561-1630), de cartografen John Speed (ca. 1552-1629) en Thomas Blundeville (fl. 1561) en de theoloog Hugh Broughton (1549-1612). Hondius vervaardigde te Londen verscheidene kaarten. De bekendste, uitgegeven te Londen omstreeks 1590, toont ons de expedities van Francis Drake en Thomas Cavendish. Vóór 1592 werkte hij tevens mee aan de constructie en gravure van twee globes - een aard- en een hemelglobe - van Emery Molyneux. Tijdens zijn verblijf in Engeland stond Hondius mee aan de spits van de toenmalige cartografische beweging. Hij graveerde onder meer drie kaarten voor Anthony Ashleys Engelse vertaling van Lucas Jansz. Waghenaers Spieghel der zeevaerdt, dat in 1588 onder de titel The Mariners Mirrour te Londen werd gepubliceerd. Bovendien graveerde hij kaarten op grootformaat, bestemd voorde in-folio uitgave van John Speeds Theatre of the Empire of Great Britan (1611).
In 1593 verliet Hondius Engeland. Hij vestigde zich definitief in Holland, meer bepaald in Amsterdam, waar hij samenwerkte met Cornelis Claeszoon, de beroemde uitgever van zeekaarten en werken over de zeevaart. Hondius vervaardigde kaarten ter illustratie van werken die door Cornelis Claeszoon werden uitgegeven. In de periode vóór 1598 publiceerde Hondius te Amsterdam meerdere kaarten in mercatorprojectie: een grote wereldkaart en vier kleinere kaarten die elk één van de toen gekende werelddelen afbeelden. De kaarten werden in mercatorprojectie uitgevoerd naar de veranderingen die Edward Wright in zijn verhandeling Certaine Errors of navigation detected and corrected (Londen, 1599) had aangebracht. Hondius nam de vrijheid Wrights werk op de tekeningen van zijn kaarten toe te passen zonder hiervoor aan de auteur toestemming te vragen. Wat er ook van zij, Jodocus Hondius heeft als eerste in de geschiedenis
Portret van Abraham Ortelius.
In: Isaac Bullart, Académie des Sciences et des Arts, Brussel, 1695. © B.U.L. ▪
| |
| |
van de cartografie kaarten geredigeerd en gepubliceerd in de mercatorprojectie met toenemende breedten. De Christian-Knight Map, een andere bekende kaart van Hondius, kwam in dezelfde periode tot stand.
Abraham Ortelius (1527-1598) werd geboren in een oude hervormingsgezinde Antwerpse familie. Over Ortelius' opleiding is niet veel bekend, maar het ligt voor de hand dat hij Grieks, Latijn en wiskunde heeft geleerd. Samen met zijn zussen Anne en Elisabeth hield hij zich in zijn jeugd bezig met het inkleuren van kaarten. Later oefende hij het beroep uit van antiquair, boekhandelaar, aardrijkskundige en cartograaf. Ortelius' bijdrage aan de cartografie neemt in de geschiedenis van de Renaissance en de vroege Moderne Tijden een belangrijke plaats in. Zijn eerste kaart, getiteld Nova totius terrarum orbis iuxta neotericorum traditiones descriptio, is een grote wereldkaart van 87 bij 150 centimeter op 8 bladen, waarvoor Ortelius gebruik maakte van de hartvormige projectie. Niettegenstaande Ortelius zich voor de tekening van deze kaart mogelijkerwijs heeft laten inspireren door de Cosmographia universalis et exactissima iuxta postremam neotericorum traditio(n)em (1561), een wereldkaart op 9 bladen van Giacomo Gastaldi (ca. 1500-ca. 1565), kosmograaf van de Republiek Venetië, verschillen de twee wereldkaarten van elkaar op het vlak van de projectie: Gastaldi gebruikte een ovale projectie, Ortelius een projectie in de vorm van een hart. Bovendien gaf Ortelius aan Noord-Amerika een heel andere vorm dan Gastaldi.
Recente kritische studies hebben aangetoond dat Ortelius bij de vervaardiging van zijn eigen kaart waarschijnlijk veeleer beïnvloed werd door de wereldkaart van Mercator. Indien dit het geval was, dan vormde Mercators aardglobe van 1541 Ortelius' voornaamste bron. In 1571 publiceerde Gerard de Jode op één blad een verkleinde versie van Ortelius' kaart. Ze kreeg als titel Nova totius terrarum orbis descriptio ad exemplar maioris edite ab Abrah. Ortelio nunc vero anno 1571 in hac formam redacta per Ger. de Iode. Ondanks de verkleining behield de Jode de essentiële elementen van Ortelius' kaart. Nadat hij eerst aan de hoofden die in de kantlijn de winden uitbeelden enkele kleine wijzigingen had aangebracht, publiceerde hij de kaart in de eerste uitgave van zijn Speculum Orbis Terrarum (Antwerpen, 1578). Hierin draagt ze een nieuwe titel: Universi orbis seu terreni globi in plano effigies cum privilegio. Momenteel zijn slechts drie modellen van Gerard de Jodes versie van Ortelius' kaart gekend. De onderlinge verschillen werden tot een minimum beperkt. In de volgende jaren publiceerde Ortelius de kaarten AEgyptos (1565), Asiae orbis partium maximae nova descriptio (1567) en Asiae orbis partium maximae nova descriptio (1567). Voor deze laatste kaart haalde hij zijn inspiratie bij Giacomo Gastaldi. Dat Ortelius interesse had voor de Klassieke Oudheid, de archeologie en de oude geschiedenis blijkt uit zijn plattegrond Ruinarum Arcis Britannicae apud Batavos typus (ca. 1563). Dit werk toont ons de ruïnes van een oude Romeinse vesting die in 1552 aan de Hollandse kust nabij Katwijk aan Zee was ontdekt. Doordat Bretoenen haar een tijdlang bezet hielden, werd de archeologische site later tot ‘Arx Britannica’ of ‘Brittenburg Castle’ omgedoopt. De kaart van Ortelius werd door Lodovico
Guicciardini (1521-1589) afgedrukt in diens beroemde en in meerdere Europese talen uitgegeven werk Descrittione di tutti i Paesi Bassi, altrimenti Germania inferiore (Antwerpen, 1567).
De belangrijkste prestatie van Ortelius is ongetwijfeld de publicatie van zijn atlas Theatrum Orbis Terrarum. In 1568 was hij volop bezig met de reproductie van de kaarten die in de atlas zouden worden opgenomen. Over de oorsprong van het concept van de atlas is al veel gediscussieerd. De term ‘atlas’ wordt hier gebruikt als aanduiding voor ‘een verzameling van eenvormige, in een welbepaalde volgorde gerangschikte kaarten die een strikt afgebakende ruimte en een precies omschreven onderwerp voorstellen en in één volume gebundeld zijn’. De eerste van kaarten voorziene editie van Ptolemaeus' Geographia (Bologna, 1477) wordt door sommigen beschouwd als de eerste gedrukte atlas. Italiaanse kaartenverkopers en uitgevers stelden vanaf 1568 in opdracht van hun klanten bundels samen met kaarten van verschillende cartografen. In 1570 publiceerde Antonio Lafreri (1512-1577) een dergelijke kaartenverzameling onder de titel Geografia; Tavola Moderne di Geografia de la Maggior Parte del Mondo di Divers Autori Raccolte et Messe Secondo L'Ordine de Tolomeo. Het voornaamste kenmerk van de ongeveer 60 exemplaren die nog van dit werk bestaan, is dat ze allemaal verschillend zijn. Noch de inhoud, noch het aantal kaarten zijn identiek. Bepaalde exemplaren bevatten meerdere kaarten van dezelfde streek maar van verschillende cartografen. De kaarten zijn ongelijk van afmetingen. De grote kaarten werden geplooid omdat ze anders niet in de band
| |
| |
zouden passen. De volgorde van de kaarten moest immers overeenstemmen met die in de Geographia van Ptolemaeus.
Het spreekt vanzelf dat in dergelijke verzamelingen de compilatie van de geselecteerde kaarten zonder veel kritische zin werd aangevat. Het is bovendien heel duidelijk dat men bij de samenstelling van zo'n bundel veel minder aandacht besteedde aan coördinatie, controle en harmonisatie dan bij de vervaardiging van een atlas. Het Theatrum Orbis Terrarum van Ortelius, in 1570 te Antwerpen bij AEgidius Coppenius Diesth gepubliceerd, was de eerste kaartenverzameling waarin cartografische en aardrijkskundige gegevens op een moderne, systematische en eenvormige wijze werden weergegeven. In dit opzicht was Ortelius' werk dan ook de eerste kaartenverzameling die aan de omschrijving van het concept ‘atlas’ voldeed. Een anekdote, opgetekend door Mercators biograaf en vriend Walter Ghym, bevestigt dat Gerard Mercator zelf als eerste op het idee kwam een atlas samen te stellen en Ortelius tot de publicatie van zo'n bundel aanzette. Hiermee stelde hij de verschijning van zijn eigen atlas uit en gaf hij zijn jongere vriend de kans om zijn cartografische carrière verder uit te bouwen.
Voor de realisatie van het Theatrum Orbis Terrarum selecteerde Ortelius de beste en nauwkeurigste kaarten die toen beschikbaar waren. Aldus werd een geheel gevormd dat de ganse wereld bestrijkt. Aangezien ze specifiek voor deze publicatie werden geconcipieerd en uitgetekend, hebben alle kaarten identieke afmetingen en een eenvormige stijl. Ortelius' Theatrum haalt een hoog wetenschappelijk niveau, dat bovendien over het hele werk gehandhaafd blijft. Dit wordt onder meer aangetoond door het feit dat de auteur consequent melding maakt van de bronnen die hij voor de samenstelling en de tekening van elk van de kaarten heeft gebruikt. Additamenta, verschenen na de publicatie van het Theatrum, hadden als doel het geheel van deze kaartencollectie bij te werken. Ortelius' wetenschappelijke benadering komt nogmaals aan het licht wanneer hij in zijn Catalogus auctorum een lijst opgeeft met de namen van 87 cartografen wier werken hij voor de in het Theatrum gepubliceerde kaarten heeft geraadpleegd. In de geschiedenis van de cartografie staat dit werk bekend als de eerste in druk verschenen catalogus van kaarten. Ortelius geeft toe dat hij in het krijt staat bij de wetenschappelijke autoriteiten op wie hij zich beroept. In de tweede editie van
Abraham Ortelius, Theatrum Orbis Terrarum, Antwerpen, 1595. Frontispice. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I. © K.B. ▪
het Theatrum Orbis Terrarum wordt deze lijst dan ook met 91 namen uitgebreid. De kaarten van het Theatrum werden gegraveerd door Franciscus Hogenberg (1535-1590).
De eerste uitgave van het Theatrum Orbis Terrarum, dat dus kan worden beschouwd als de eerste aardrijkskundige atlas, bevat 70 kaarten, gedrukt op 53 bladen, en is als volgt ingedeeld: één wereldkaart, vier kaarten voor de werelddelen, 56 kaarten voor Europa, zes kaarten voor Azië en drie kaarten voor Afrika. Het Theatrum kende reeds van bij de eerste editie een groot
| |
| |
succes. Een tweede uitgave verscheen in hetzelfde jaar. De atlas kwam immers tegemoet aan de belangstelling van het grote publiek dat, geprikkeld door het nieuws van de aardrijkskundige verkenningen en ontdekkingen uit die tijd, kennis wou vergaren over de overzeese gebieden, alsook over de topografie, de landsgrenzen en de administratieve en regionale omschrijvingen. Dit leidde ertoe dat tussen 1570 en 1612 41 uitgaven van het Theatrum Orbis Terrarum het licht zagen: 21 uitgaven in het Latijn, twee in het Nederlands, vijf in het Duits, zes in het Frans, vier in het Spaans, twee in het Italiaans en één in het Engels. Ongeveer 24 edities verschenen tijdens het leven van Ortelius zelf. Het aantal bladen met kaarten steeg van 53 in de eerste tot 167 in de laatste uitgave.
Abraham Ortelius, Theatrum Orbis Terrarum. Antwerpen, 1587. America sive novi orbis, nova descriptio. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I. © K.B. ▪
Het Theatrum werd voortdurend bijgewerkt. In 1598 voegden de Additamenta ongeveer honderd kaarten aan het geheel toe. Een aantal koperplaten werd aangepast of volledig opnieuw gegraveerd. De Catalogus auctorum werd eveneens voortdurend met nieuwe namen uitgebreid. Voor de samenstelling van het Theatrum Orbis Terrarum gebruikte Ortelius kaarten van cartografische autoriteiten als Christiaan Sgrooten (Westphalia), Gerard Mercator (Flandriae descriptio), Wolfgang Lazius (Austriae ducatus chorographie et Scala milliarum Hungaricoru), Giacomo Gastaldi (Novissima descriptio...milliaro Italica), Philippus Apianus (Bayerische Landtefeln), AEgidius Tschudi (Helvetiae descriptio), Anthony Jenkinson (Russia, Moscoviae et Tartariae descriptio) en Humphrey Lhuyd (Angliae Regni florentissimi nova descriptia).
De familie de Jode telde verschillende graveurs, schilders, kunsthandelaars en uitgevers; twee telgen onderscheidden zich op het vlak van de cartografie. Gerard de Jode werd in 1547 geboren te Nijmegen en stierf te
| |
| |
Antwerpen in 1591. Na een korte carrière aan het hof van Karel V te Brussel vestigde hij zich in Antwerpen als graveur en uitgever. Het is zo goed als zeker dat hij contacten onderhield met Ortelius. Aan de zijde van deze stempelsnijder en graveur van kunstzinnige prenten groeide Gerard de Jode uit tot één van de belangrijkste graveurs van kaarten die onze streken tijdens de 16de eeuw hebben voortgebracht. Hij graveerde een groot aantal kaarten op losse bladen (vb. Descriptio Gauliae, Antwerpen, 1568), alsook een reeks van ongeveer 40 kaarten van Duitsland (1569). Als uitgever van kaarten publiceerde Gerard de Jode onder andere Italiae totius orbis olim donatricis nova et exactiss descriptio (1577) van Giacomo Gastaldi, Frisiae Orientalis nova (1579) van Michaelis Laurentio ab Hagenkarchen en Oesterreich van Augustin Hirsvogel.
Het succes van Ortelius' Theatrum Orbis Terrarum zette Gerard de Jode ertoe aan een gelijkaardige bundel te publiceren. Zijn Speculum Orbis Terrarum verscheen te Antwerpen in 1578. Het werk bestaat uit twee delen: het eerste bevat 43 kaarten, getekend op 27 koperplaten; het tweede deel telt 47 kaarten op 38 koperplaten. Op de achterzijde van iedere kaart is, net zoals in het Theatrum van Ortelius, een verklarende aardrijkskundige tekst aangebracht. Een ander punt van overeenkomst tussen de Speculum en het Theatrum is de catalogus met de namen van de auteurs - in dit geval 92 - wier kaarten voor de samenstelling van het werk werden aangewend. Gerard de Jode publiceerde in deze atlas een aanzienlijk aantal kaarten die reeds voordien in het buitenland waren gepubliceerd: kaarten van Pirro Ligorio, Alvares Fernando Seco, Lieven Algoet, Heinrich Zell, Wolfgang Lazius en Caspar Vopel. Hij vulde dit geheel aan met kaarten die door hemzelf waren opgemaakt.
Ondanks het feit dat de Speculum Orbis Terrarum een grote wetenschappelijke waarde had, liep de verkoop van het werk uit op een commerciële mislukking, vermits het de concurrentie met het Theatrum niet aankon.
De vroegst gekende kaart van de Jode is een wereldkaart van 1555, getiteld Universi orbis seu terreni globi in piano exacta descriptio. Ze vormt een herziene kopie van Giacomo Gastaldi's Universalis exactissima atque non recens modo, die negen jaar voordien, meer bepaald in 1546, was gepubliceerd. De Jode bracht aan de kaart van Gastaldi enkele wijzigingen aan - Terra Incognita werd bijvoorbeeld voorgesteld als een bijzonder uitgestrekt gebied - waarna de nieuwe versie te Antwerpen werd uitgegeven.
In de titel van zijn wereldkaart van 1571 geeft de Jode toe dat hij schatplichtig is aan Ortelius: Nova totius terrarum orbis descriptio ad exemplar maioris edite ab Abrah. Ortelis. nunc vero anno 1571 in hanc formum redacta per Ger. de Jode. De Jode nam inderdaad Ortelius' wereldkaart van 1564 als basis voor zijn eigen kaart. Dezelfde kaart, voorzien van enkele kleine wijzigingen, publiceerde hij in 1578 in de eerste uitgave van zijn Speculum onder een nieuwe titel: Universi orbis seu terreni globi in piano effigies cum privilegio. Momenteel zijn ten minste drie verschillende versies van dezelfde kaart, elk voorzien van enkele kleine aanpassingen, gekend.
In 1591, twee jaar na het overlijden van Gerard de Jode, waagde diens zoon Cornelius (1568-1600), die het cartografische werk van zijn vader voortzette, zich aan een tweede uitgave. Ze bevat verschillende kaarten die Gerard de Jode kort voor zijn dood heeft getekend en die daardoor niet in de eerste editie voorkomen. Cornelius schreef ook het werk De quadrante geometrico, dat in 1593 en 1594 in het Latijn werd uitgegeven.
In de 17de eeuw was het centrum van de productie van kaarten verschoven van Antwerpen naar Amsterdam. In onze streken werden de activiteiten in dit vlak voortgezet, zij het tegen een lagere snelheid dan een eeuw voordien.
Michiel Coignet (1549-1623), naast vervaardiger van wetenschappelijke instrumenten en auteur van handboeken over scheepvaart tevens een uitstekend wiskundige, leverde een belangrijke bijdrage aan de cartografie. In 1581 publiceerde hij te Antwerpen zijn Instruction nouvelle des poincts plus excellents & necessaires touchant l'art de naviguer, gewijd aan de astronomie, de wiskunde en de scheepvaart. In het vlak van de cartografie werkte Coignet mee aan het Theatrum orbis terrarum, de atlas van Abraham Ortelius, door er in 1601 een nieuwe, verkorte editie van te publiceren onder de titel Epitome theatri orbis terrarum Abrahami Ortelij de novo recognita, aucta et geographica ratione restaurata à Michaele Coigneto. Naar alle waarschijnlijkheid werd de uitgave van het Theatrum in klein formaat voor het eerst gerealiseerd op initiatief van uitgever Philip Galle (1537-1612), die zorgde voor de gravures, terwijl Pieter Heyns (1537-1598) de tekst samenstelde. Het Epitome werd
| |
| |
gedrukt te Antwerpen bij Johannes Keerbergen. Coignet schreef voor zijn editie een nieuwe tekst en de broers Ambrosius en Ferdinand Arsenius waren verantwoordelijk voor de uitvoering van nieuwe gravures. Aan de 110 kaarten uit de oorspronkelijke versie voegde Coignet dertien nieuwe toe. Een belangrijk aspect dat deze Epitome-editie onderscheidt van de vorige uitgaven is de hoge kwaliteit van de gravures der kaarten; de randen van de kaarten tonen breedte- en lengtegraden. In 1603 verscheen de Engelse uitgave van Coignets werk onder de titel Abraham Ortelius his Epitome of the theater of the worlde, nowe latlye since the latine, italian, spanishe and frenche editions, renowed and augmented, the mappes all newe graven according to geographicall measure, by Michael Coignet...Deze Engelse editie werd, net als de vorige uit 1602, gedrukt te Londen bij Henricus Swingenius. Deze twee uitgaven van de oudste in Engeland gedrukte wereldatlas, zijn tevens de vroegste atlassen waarin een Engelse tekst is opgenomen. Het succes van het Epitome met tekst van Coignet en gravures van de gebroeders Arsenius blijkt uit het aantal uitgaven in het Latijn (1601, 1609, 1612), het Frans (1602, 1609), het Engels (1603) en het Duits (1604).
Door de toename van het aantal overzeese ontdekkingen en de gevoelige expansie van het aantal aardrijkskundige en commerciële expedities, was het oude probleem van de bepaling van de lengte op zee steeds dwingender geworden. De bijdrage van de wiskundige Simon Stevin (1548-1620) tot de oplossing van dit probleem is nauw verbonden met de geschiedenis van de cartografie. Nadat hij in 1598 had gezeteld in de commissie die een advies moest uitbrengen over de voorstellen van Petrus Plancius en Renier Pietersz van Twisch, kwam Stevin een jaar later met een eigen antwoord op het vraagstuk. In 1599 publiceerde hij te Leiden zijn Havenvinding. Hetzelfde jaar verscheen een Latijnse vertaling, toegeschreven aan Hugo de Groot, alsook een niet gedateerde Franse vertaling, getiteld Trouveport. Edward Wright gaf aan zijn Engelse vertaling van Stevins werk de titel: The Haven finding Art, or the way to find or place at see, by the latitud and variation...(Londen, 1599). Simon Stevins methode voor de bepaling van de lengte op zee is gebaseerd op de kennis van de afwijking van het kompas, een fenomeen dat op verschillende plaatsen in de wereld was vastgesteld. Volgens Stevin kan een zeevaarder de afstand bepalen die zijn schip van een bepaalde haven scheidt indien hij op de hoogte is van de breedteligging van die haven, de breedteligging van het schip op zee en de afwijking van het kompas op die plaats. Voor de praktische toepassing van deze theorie vermeldt Stevin in zijn werk de reeds door Petrus Plancius verzamelde gegevens met betrekking tot de afwijking van het kompas, en de breedteligging van 43 belangrijke havens.
Een opmerkelijke figuur uit de tweede helft van de 17de eeuw is de Antwerpse cartograaf en graveur - tevens lid van de Sint-Lucasgilde - Pieter Verbiest (1607-1674). Een van zijn belangrijkste werken is het Novus Tabularum Geographicorum Belgicae Liber in quo accuratius quam antehac XVII. Inferioris Germaniae Provinciae, Tam Universé, quam Sigillatim exhibentur, magno studio & Sumptu Sculptae & editae per Petrum Verbist (Antwerpen, 1636), een atlas in zakformaat waarvan nog slechts twee exemplaren bewaard zijn, het ene in de Admirality Library te Londen, het andere in de Bibliothèque Nationale van het Groothertogdom Luxemburg. Niettegenstaande de kwaliteit van dit werk eerder bescheiden is, zijn van deze populaire atlas van de Nederlanden minstens drie edities uitgebracht (1636, 1644 en 1652). Isaak Verbiest, waarschijnlijk een broer van Pieter, tekende en graveerde bepaalde kaarten. Hun samenwerking leidde tevens tot de vervaardiging van twee zeldzame wereldkaarten. De eerste, gepubliceerd te Antwerpen in 1630, heeft als titel: Ampla Et Accuracissima Universi Orbis Terrarum Tabula Geographica Aucta Et Emendata Auct: 1. Verbiest' Antverpia Sumptibus Petri ver bist habitantis in Lombarde vest ad intersigne America Anno 1630' ‘Peter ver bist sculpsit et excudit. Deze kaart, uitgevoerd in mercatorprojectie, is gedeeltelijk geïnspireerd op Nova Terrarum Orbis Geographica Ac Hydrographica Tabula (Amsterdam, 1622), een wereldkaart van Dirck Lons. Verbiest gebruikte voor zijn kaart de meest recente informatie over de Hollandse exploratie van de Australische oostkust. Een andere bijzonderheid is dat Verbiest het onjuiste concept volgde van de Spaanse pater Antonio Ascension, die omstreeks 1620 een kaart tekende van een insulair Californië. Ook Henri Briggs, John Speed, Johannes Janssonius, Nicolas Sanson, Frederik de Wit en anderen hebben de foutieve Spaanse traditie gevolgd
door Californië voor te stellen als een eiland. De tweede zeldzame kaart van Pieter Verbiest is de Octavii Pisani Globus Terrestris Projectus
| |
| |
Michel-Florent van Langren, Kaart van de maan, ca. 1645. Brussel, Algemeen Rijksarchief. © A.R. ▪
Octavii Pisani Delineavit (Antwerpen, 1637). Het is een adaptatie van de in 1612 te Antwerpen gepubliceerde wereldkaart van Octavio Pisani (fl. 1575), Globus terrestris planisphericus. Verbiest verkleinde de oorspronkelijk twaalf bladen tellende kaart tot negen bladen. Daartegenover staat dat hij Pisani's zuidpoolprojectie behield. De configuratie van de wereld is geprojecteerd op een vlak dat raakt aan de zuidpool, gezien van de noordpool. Toch hebben de continenten op deze kaart, in tegenstelling tot de in spiegelbeeld staande werelddelen van Pisani, een gewone vorm. De samenwerking tussen Pieter en Isaak Verbiest resulteerde ook in de Nova totius orbis geographica et hydrographi emendata auct. I. Verbist (Antwerpen, 1636), in mercatorprojectie en twee hemisferen. De kaart is geïnspireerd op Henricus Hondius' Nova totius terrarum orbis geographica et hydrographica tabula auct. Henr Hondio van 1630.
In de eerste helft van de 17de eeuw verliet de familie van Langren het Gelderse Arnhem om zich te vestigen in Antwerpen. De twee broers, Arnold-Florent en Henrik-Florent, hadden zich voordien reeds met de vervaardiging van kaarten beziggehouden. Ze hadden onder meer de kaarten gegraveerd van het Intinerario (1595) van Jan Huyghen van Linschooten. Arnold-Florent werd eerst ‘sferograaf’ van de aartshertogen Albrecht en Isabella, later van koning Filips IV.
In het vlak van de wetenschappelijke instrumenten waren de van Langrens actief als vervaardigers van
| |
| |
aard- en hemelgloben. Nog voor hun vertrek naar de Zuidelijke Nederlanden hadden Jacob, Arnold en Henrik als eersten in Amsterdam globen gefabriceerd. In 1585 vervaardigden ze een globenpaar met een diameter van 32,5 centimeter. In 1589 construeerde Jacob-Florent een aardglobe met een diameter van 53,5 centimeter, gebaseerd op de grote wereldkaart van Mercator, Nova et aucta orbis terrae descriptio ad usum navigantium emendate accomodata (1569), en aangepast aan de laatste geografische ontdekkingen. In zijn hemelglobe van 1589 met een diameter van 32,5 centimeter, waarvoor hij zich liet bijstaan door Petrus Plancius (1552-1622), voegde hij aan de klassieke sterrenbeelden van Ptolemaeus twee nieuwe constellaties uit de zuidelijke hemelsfeer - ‘Crux’ en ‘Triangulis Antarcticus’ - toe, alsook de Magalhãese Wolken. In het kader van hun activiteiten als constructeurs van globen brachten Arnold en Henrik een bezoek aan Tycho Brahe in Hven, en gebruikten ze diens waarnemingen bij de vervaardiging van hun globe van 1594.
Arnold-Florent gaf bij deze globe boekjes met gebruiksaanwijzingen. Zoals soortgelijke middeleeuwse traktaten bestaan ze uit twee delen: een eerste, theoretisch deel definieert een globe, de verschillende delen waaruit hij is opgebouwd, evenals de cirkels die erop worden aangegeven en die hem omringen; het tweede, praktische deel is gewijd aan de montage van de globe en aan het gebruik ervan. Nog steeds zoals in een middeleeuws traktaat bespreekt van Langren een aantal astronomische vraagstukken en de oplossing ervan aan de hand van een globe. Enkele van de boekjes dragen volgende titels: Brieve traictee ou maniément D'aulcuns (mais principaulx) usages et observations de ambedeux globes celeste et terrestre (1623); Breve trattato o maneggio d'alcune (ma principali) usi et observationi ad ambi gli globi celeste et terrestre (1617).
Met zijn eerste volwaardige kaart van de maan leverde Michel-Florent van Langren omstreeks 1645 een belangrijke bijdrage aan de cartografie van de hemel. Vandaag bestaan van deze kaart nog slechts drie exemplaren, bewaard te Parijs, te Brussel (Algemeen Rijksarchief) en te Straatsburg. Een vergelijking tussen de drie exemplaren leidt ons tot de vaststelling dat die van Parijs en Straatsburg meer afgewerkt zijn dan het exemplaar van Brussel. Beide dragen dezelfde titel: Plenilunii Lumina Austriaca Philippica. Waarschijnlijk is de kaart van Brussel het origineel.
De maan is op deze kaart voorgesteld zoals van Langren ze gezien heeft door het oog van een telescoop. Zoals in het geval van een wereldkaart gaf hij aan wat hem zeeën, meren landstreken en bergen leken namen van geleerden of beroemde figuren. Van Langren was in feite de eerste cartograaf die deze methode introduceerde in de selenografie. De exemplaren van Parijs en Straatsburg onderscheiden zich van de Brusselse kaart door het grote aantal namen dat erop is aangegeven: 322 op het eerste exemplaar, 317 op het tweede. In het vlak van de selenografie zorgde Michel-Florent voor een beschrijvende cartografische studie die met meerdere kaarten werd ondersteund.
Net zoals andere wiskundigen, astronomen, zeevaarders en cartografen van zijn tijd heeft Michel-Florent van Langren zich beziggehouden met het probleem van de bepaling van de lengte op zee. In 1644 publiceerde hij hierover La Verdareda longitud por mar y tierra, demostrada y dedicata a Su Magestad Catholica Philippo IV. De oplossing die hij voorstelde is gebaseerd op de idee dat bepaalde schijngestalten van de maan gebruikt kunnen worden als tijdssignalen die over een groot deel van het aardoppervlak waarneembaar zijn. Van Langren dacht dat wanneer de zeevaarder over de noodzakelijke tafels beschikte, hij de ogenblikken waarop de schijngestalten zich voordeden kon gebruiken als richtpunten of referentiesysteem voor een vergelijking van de lokale tijd met de standaardtijd en aldus de lengte op zee kon bepalen. Hij noemde zijn systeem ‘Luminaria Austria-Philippica’.
Ook in het vlak van de cartografie van de aarde waren de van Langrens actief. In 1628 werd Arnold-Florent van Langren door Balthasar Moretus belast met het corrigeren van de kaarten van het Theatrum orbis terrarum van Ortelius en met het graveren van nieuwe kopijen. De productie van Arnold-Florent bevat onder meer de Typus orbis terrarum (Amsterdam, ca. 1594). Deze kaart is duidelijk geïnspireerd op Ortelius' wereldkaart van 1587: ze draagt dezelfde titel en is eveneens opgemaakt volgens een ovale projectie; bovendien passeert de afgebeelde nulmeridiaan langs Kaap Verde in plaats van langs de Canarische Eilanden. Net zoals Ortelius gebruikt Arnold-Florent in het onderste deel van de kaart citaten van Cicero. Een verschil is echter dat hij de citaten van Cicero en Seneca in de vier medaillons in de hoeken van de kaart heeft vervangen door kaarten van de werelddelen. Ondanks deze gelijkenissen gaat het om twee verschillende
| |
| |
kaarten; de invloed van Petrus Apianus is merkbaar in de details, wat van Langrens kaart onderscheidt van die van Ortelius.
Henrik-Florent van Langren vervaardigde de Nova et accurata, totius orbis terrarum geographica et hydrographica tabula, recognita et aucta opera Henrici a Langren (Amsterdam, ca. 1599), een grote wereldkaart waarvoor hij inspiratie vond in de Nova et exacta terrarum orbis tabula geographica ac hydrographica (1592) van Petrus Plancius. De overeenkomsten tussen beide kaarten zijn talrijk: de opname van de ontdekkingen van John Davys (ca. 1550-1605) in het noordpoolgebied, de kolonisatie van Virginia en het stroomgebied van de Kongo. Van Langrens kaart onderscheidt zich evenwel door het feit dat ze rekening houdt met meer recente Portugese bronnen. Volgens Rodney W. Shirley vormt de kaart van van Langren een interessante brug tussen het werk van Plancius en dat van zijn opvolgers, waaronder de grote wereldkaart van Willem J. Bleau uit 1605. Het enige exemplaar van deze kaart van Henrik-Florent van Langren werd vernietigd in 1945; wel rest ons nog een onvolledige fotografische reproductie uit 1925.
Een andere wereldkaart, gepubliceerd door Arnold en Henrik van Langren, is de Orbis terrae compendiosa descriptio ex peritissimorum totius orbis gaeographorum aperibus desumta (Antwerpen, 1596). Deze kaart is geïnspireerd op Plancius' Orbis terrarum typus de integro multis in locis emendatus auctore Petro Plancio (Amsterdam, 1594), een wereldkaart die een grote invloed heeft uitgeoefend op andere cartografen van toen. De kaart van Plancius verscheen voor het eerst in 1599 in het Itinerario van Jan Huyghen van Linschooten; ze werd verschillende malen heruitgegeven.
Michel-Florent van Langren breidde zijn cartografische activiteiten uit zodat ze uiteindelijk niet alleen de selenografie en de constructie van globes omvatten, maar tevens de vervaardiging van aardrijkskundige kaarten en de uitwerking van hydrografische en ruimtelijke projecten. Drie van zijn kaarten, gewijd aan de provincie Brabant, zijn erg goed gekend: Prima pars Brabantiae cuius caput Lovanium, Secunda pars Brabantiae cuius urbs primaria Bruxellae en Tertia pars Brabantiae qua continetur marchionat. S.R.1. horum urbs primaria Antverpia; ze dateren van omstreeks 1680. Alle drie werden ze door Johannes Janssonius in zijn atlas gepubliceerd. Een andere, niet minder bekende kaart van Michel-Florent is zijn Descriptio dioceseos archiepiscopatus Mechliniensis, opgedragen aan Jacobus Boonen, aartsbisschop van Mechelen.
Een kaart van Michel-Florent van Langren die een belangrijke plaats inneemt in de geschiedenis van de cartografie van het hertogdom Luxemburg is zijn Luxemburgensis ducatus et Trevirensis archiepiscopatus serenissimo D. Balthasari Carolo austriaco hispaniarum principi terrarum flori provinciam unam, sed Belgicam, Luxemburgensem fide et obsequio velut gammam quae Carolo V. imperatori ducis appellationem die lustrico dedit, Michael Florentius Langrenus cosmographus regius, nova a secura descriptam (Brussel, 1644), opgedragen aan infant Balthasar Carolus. Het enige exemplaar van de eerste versie van deze kaart bevindt zich momenteel in de Afdeling Kaarten en Plannen van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Een exemplaar van 1671-72 wordt bewaard in de Bibliothèque Nationale te Parijs. Een derde exemplaar is te vinden in het Österreichisches Kriegs-Archiv te Wenen.
Michel-Florent van Langren wijdde ook verschillende monografieën aan hydrografie en ruimtelijke ordening. Over Brussel handelt Invention et proposition que Michel Florencio van Langren, cosmographe & mathématicien de sa majesté a faict à messieurs le magistrat & superintendent du canal de ceste royalle ville de Bruxelles pour empescher & prevenir les dommages & interests dont la basse ville est annuellement fatiguée, par le debordement de la Rivier de Senne (Bruxelles, 1643). Voor Antwerpen ontwierp Michel-Florent een plan om de vervuiling van de stad tegen te gaan: Bewys van de alder-bequaemste ende profytelyckste inventie om de overtreffelycke ende vermaerde koopstadt van Antwerpen te verlossen van pestighe en onghesonde locht, komende uyt de vuyle verrotte ende stinckende ruyen...(Brussel, 1661).
|
|