Brieven aan Elckerlyc (onder ps. J. van den Wijngaerdt)
(1947)–Ernest van der Hallen– Auteursrecht onbekend
[pagina 139]
| |
[pagina 141]
| |
Waarde kameraad,
Het was geen optimistische brief die ik van U ontving, en de vraag die ge bij de aanvang van uw schrijven stelde: is de toestand in Vlaanderen wat betreft de strijd om onze wedergeboorte niet voorgoed hopeloos, hebt ge zelf beantwoord in vier lange bladzijden met de meest sombere tekening van de toestand waarin zich vrijwel gans ons Vlaams kultuurapparaat bevindt, om te zwijgen over de meer politieke aspecten. Het is inderdaad geen bemoedigend bilan, en men hoeft niet eens een scherpzinnig onderzoek in te stellen naar de organisaties welke Vlaanderen zo moeizaam in de loop der jaren opbouwde: de IJzerbedevaarten, de Nationale Zangfeesten, de verenigingen voor kunstenaars, voor volksopvoeding, volkskunde, jeugdopleiding, oudstrijders, wat weet ik, om tot hetzelfde besluit te komen als gij: het ziet er niet goed uit wat de toekomst van Vlaanderen betreft. En dan zijn er nog, zoals ge schrijft, de duizenden idealisten en strijders aan wie definitief of voor lange tijd de kans onttrokken werd hun man te staan in de beweging; de velen die gebroodroofd werden en dienen af te zien van elke andere activiteit dan de bekommernis om hun brood; de velen die geïnterneerd, gevangen of veroordeeld, of op z'n | |
[pagina 142]
| |
minst hun rechten als vrij man ontnomen werden, en behalve die rechten vaak ook de durf, de moed, de geestelijke energie om zich nog te laten gelden. De leiders die gediscrediteerd werden, de gedachte van de Vlaamse strijd zelf die als landverraad werd gedoodverfd, en voorgesteld als een overbodige en tegenover het volk misdadige drijverij van dwazen en heethoofden. Alles wat zich sedert tientallen jaren tegenover ons stelde heeft schijnbaar de bovenhand; al de negatieve krachten hebben onze trots en onze volksfierheid, onze zin voor grootheid en zelfstandigheid, onze geestelijke weerbaarheid, de kracht van onze traditie en de adel van ons wezen als werkzaam, kinderrijk, eenvoudig en gelovend volk ontnomen, bespottelijk gemaakt, uitgescholden als elementen van het uiteindelijk verraad. De katholieken die in hun meer radicaal-Vlaamse geloofsgenoten geen partijgenoten vonden, keerden zich van hen af, en zelfs waren degenen die op de bitterste en meest meedogenloze wijze optraden tegen hen die door de volksopinie als schuldigen werden aangewezen, dikwijls katholieken van naam en gezag, die de andersdenkenden verbaasden door hun onchristelijk en liefdeloos fanatisme, waarbij de herinnering aan de caritas christiana die toch katholiekenplicht is, tot een bittere parodie werd. Doch het ergste, voegt ge er bij, is dat zij | |
[pagina 143]
| |
die het hoogste gezag vertegenwoordigen over dit volk, bij dit alles passief gebleven zijn, in zover ze niet oogluikend toegelaten hebben dat sommige priesters zich aansloten bij het uitschot der achterbuurten toen de edelsten van dit volk onteerd werden. Ik zal u niet volgen op de weg dezer bittere bedenkingen, waarde vriend, die al te pijnlijk zijn voor het gevoelen van dit volk, dat vanwege de vertegenwoordigers van het geestelijk gezag in de strijd om het behoud van zijn eigen wezen inderdaad nooit verwend werd door begrip en tegemoetkomingen, zodat velen ten slotte gingen twijfelen aan hun juist inzicht en aan het goed recht van de Vlaamse strijd. In feite is dit het zwaarste kruis dat Vlaanderen ooit te dragen kreeg: de schijnbare tweespalt tussen de strijd om het behoud van zijn eigen wezen, en zijn katholiciteit. En ik begrijp dat er de laatste tijd meer dan één geweest is die zich afvroeg of het ten aanzien van deze omstandigheden, gevoegd bij de onverschilligheid van de massa-mens in Vlaanderen, niet beter was de vaandels op te rollen, de strijd op te geven tegen haast al de vormen van gezag en macht, zich te verzoenen met wat niet te overwinnen scheen, en, om de woorden van Dosfel te gebruiken, het ‘finis Flandriae’ uit te spreken bij het graf waarin we onze illuzies zouden begraven. | |
[pagina 144]
| |
Bij de opsomming van de weeën die de laatste tijd over dit land gekomen zijn hebt ge nog een belangrijk element vergeten, hoewel het misschien het zwaarste weegt in dit bilan: de geestelijke ontworteling, de innerlijke verdwazing en de ontstellende verburgerlijking welke in vreselijke mate toegenomen hebben sinds het natuurlijk voedsel en het tegengif voor deze ontaarding: de liefde- voor de eigen schoonheid, de eigen levensvormen en tradities, ontbreekt of gediscrediteerd wordt als een element van verraad. Of om het met een woord te zeggen: sinds we na de verfransing bezig zijn te ver-americaniseren. Want wie niet meer zichzelf is, staat open voor al het oneigene, het vreemde dat hij volledig en zonder onderscheid in zich opneemt en waaraan hij meestal geleidelijk ten onder gaat, omdat er wegens de vervreemding aan zijn eigen wezen geen muur meer staat tussen hem en het onnatuurlijke dat invreet in zijn ziel. Echter geloof ik, ondanks de sombere tekening van het verval onzer geestelijke waarden en van de nationale gedachte in Vlaanderen, dat niet alles verloren is, wél dat wij in een krisistoestand verkeren die fataal kan worden wanneer hij blijft duren. Maar evenzeer ben ik overtuigd dat de hoop en de droom van zovele duizenden die sedert tientallen jaren het beste van hun krachten en vaak zelfs hun leven heb- | |
[pagina 145]
| |
ben gegeven aan de zaak van hun volk, nooit tot een volledig failliet kan worden. Ik geloof dat de arbeid en de strijd om een gedachte die edel en zuiver en rechtvaardig is, nooit geheel nutteloos kan zijn; dat de Macht die over volkeren en landen regeert zich weinig gelegen laat aan de knoeierijen der mensen, want Gods recht zal ongetwijfeld zeer dikwijls een ander recht zijn dan hetgeen met menselijke maat gemeten wordt. Dat alleen oude, kinderloze en door genot ontaarde volkeren veroordeeld zijn om ten onder te gaan, en dat Vlaanderen ondanks alles in vergelijking met andere Westeuropese volkeren in vele van zijn kinderen nog kan gelden als een reservaat van allerhande krachten en energieën, van levenswil en liefde tot de arbeid, van trouw aan geloof en Kerk, aan taal, traditie en eigen bodem. Dat vele helden en heiligen, dat vele strijders zoals wijlen Lod. Dosfel met zijn droom over Vlaanderen als katholieke staats- en volksgemeenschap, waken over dit land, en de waarborg zijn van zijn onsterfelijkheid. Het is echter goed bij dit alles de oorzaken na te gaan van de huidige ineenstorting, en niet eenvoudig alles te wijten aan een fatale overmacht van onze bekampers, aan het verraad van vele leiders, aan een fatum dat volgens u op dit volk zou rusten, aan de verdwazing van de massa die niet begrijpt en niet aan- | |
[pagina 146]
| |
vaarden wil dat de strijd juist om harentwil gestreden werd. We dienen in te zien dat vele fouten bedreven werden door hen die voorop gingen; dat, wat de politieke strijd betreft, er nooit overeenstemming was over richting, methode en programma, dat de beweging vaak al te zeer negatief gericht was, dat de werkwijze de laatste jaren al te nadrukkelijk aanleunde bij buitenlandse ideologieën en bewegingen die in de grond geheel vreemd waren aan ons wezen, dat de nationale gedachte sedert diezelfde tijd al te zeer gescheiden werd van de door ons katholiek geloof opgelegde staatsopvatting die vroeger onafscheidelijk verbonden was met de Vlaamse beweging. Er was verder een tekort aan verantwoordelijkheidszin bij de leiders, wat bijvoorbeeld mogelijk maakte dat sommigen die gedurende twintig jaren het activisme verheerlijkten, zich binst de laatste oorlog van een ongeveer gelijklopende beweging afkeerden en haar bevochten. Nadat de beweging zich geleidelijk ontwikkelde van een streven naar zelfbestuur, federatieve staatsindeling, politieke zelfstandigheid, naar Groot-Nederland en Burgondische eenheid, wist ten slotte niemand meer precies te formuleren waar het om ging, en blijft er bij de meesten nog slechts een bittere rancune tegenover een staat die ze verantwoor- | |
[pagina 147]
| |
delijk stellen voor de vroegere wanorde en voor al het huidig leed. Hopeloos, waarde vriend? Zuiver menselijk gezien allicht, maar ik herhaal dat men dergelijke dingen nooit zuiver menselijk dient te zien. In deze dagen van buitenste duisternis rest ons voorlopig nog alleen de strijd om de dingen die des geestes zijn. Ik noemde ze reeds: De zin voor schoonheid, voor kunst en volkse tradities te ontwikkelen; het lied, de trots om eigen geestelijk bezit en verworvenheden, de grootheid van het verleden, de waardering van de dingen waarin we altijd groot geweest zijn, en de houding welke dit besef onzer eigenwaarde als volk aan ieder van ons in alle omstandigheden oplegt. Het is niet veel, hoor ik u zeggen. Toch wel, want die dingen zijn van groter waarde en betekenis dan alles wat men in programmapunten kan vastleggen, maar tevens zoveel moeilijker om verwezenlijken. Er blijft voorlopig geen andere mogelijkheid voor de Vlaamse strijd dan de arbeid om de geestelijke ontvoogding van de Vlaamse mens, zijn wederopvoeding tot een Vlaams mensentype, gebouwd op zijn traditionele kwaliteiten die waren: eenvoud, werklust, soberheid en godsdienstzin, en zijn losworstelen van de verburgerlijking en de ver-americanisering van zijn geest en zijn levenswijze. Met één woord: het tegendeel van alles | |
[pagina 148]
| |
wat zich sedert enkele jaren onweerstaanbaar aan hem opdringt. En wat uw vraag betreft: ‘Is dit volk nog waard dat we ons nog verder bekommeren om deze grauwe verstompte massa, die voor een paar jaren bezield scheen met een haast demonische haat tegenover vele intellectuelen welke zich misschien konden vergist hebben in methode en opportuniteit, doch waarvan de meesten sedert jaren in gans hun levenshouding getuigd hebben van een grote liefde voor dit volk?’ - ‘Na de vreselijke uitspattingen waarvan we allen getuigen en velen onder ons slachtoffers geweest zijn, blijft er slechts een oneindig-bittere désilluzie, en een gevoelen van haat en misprijzen voor deze mensen!’ schreef een bekend dichter, en zijn woorden waren de laatste tijd in de mond van velen. Ik geloof echter dat deze dichter zich vergiste. We hebben ons allen doorlopend vergist in dit volk, want we hadden het in onze liefde al te zeer geïdealiseerd. Het is trouwens niet beter of slechter dan gelijk welk ander volk; alleen is het ontadeld geworden door het afgesnedenzijn van zijn traditie, verburgerlijkt door het materialisme en de schijnwelstand, en in ontstellende mate verwaarloosd. Zij die meenden het volk te kennen, en haast boekerijen volschreven over de strijd voor zijn geestelijke rechten, kenden het in feite niet; we leefden | |
[pagina 149]
| |
met het hoofd in de wolken en het hart in de handen, en begrepen of vermoedden niet dat het zich om geestelijke grootheid en traditie, om taalwetten en Nederlands onderwijs bitter weinig bekommerde, doch een aandachtig oor had voor de nuchterder politiekers die het meer loon voor minder werk en betaald verlof beloofden. Wat wij hun konden brengen was in hun ogen al te zeer afgestemd op geestelijke d.i. voor zijn gevoel onreële waarden. Een verwaarloosd, misleid, uitgebuit en opgezweept volk, dat ons ondanks alles lief is. En dit is het pijnlijkste: dat tussen de eenvoudigen om wie de strijd ging, en de intellectuelen die geloofden zich volledig in te zetten voor dit volk, geleidelijk een vervreemding ontstaan en een kloof gegroeid is waarvan ik niet meer geloof dat ze nog volledig te overbruggen zal zijn. Het is te laat. En daarom is mijn antwoord: voorlopig kan het nog enkel gaan om de strijd voor het weinige dat ons nog rest aan geestelijke kultuur, voor de oude idealen die hun uitdrukking vonden in de taal, de eigen tradities, de schoonheid van het lied, van de kunst die ontsproten is uit het volk, voor het behoud van wat ons nog rest aan godsdienstzin, eenvoud, goedheid, gezinsleven, en liefde tot de eigen grond. Wie deze dingen redt, redt het volk; de oude, veelgesmade ‘flaminganten’ beseften dit be- | |
[pagina 150]
| |
ter dan wij. Het is dus ten slotte wél veel; het is bijna alles. Maar de vereiste is dat men ondanks alles gelove in de mens, en zijn volk ondanks alles lief hebbe. Dit is mijn wens voor u: geloof in de Vlaamse mens en in de gedachte dat deze inzet de strijd waard is, ook al schijnt hij hopeloos te zijn. Vaarwel kameraad! |
|