Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw
(1985)–Donald Haks[p. 70] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk III
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Moralisten over kuisheid en onkuisheidVoor moralisten waren kuisheid en onkuisheid veelomvattende begrippen. Men kan soorten van onkuisheid onderscheiden en deze rangschikken in trappen van verdorvenheid. Udemans nam in de eerste helft van de 17de eeuw vier van dergelijke trappen waar. Allereerst zijn daar de onkuise gedachten, dan het vertonen van onkuise gelaatsuitdrukkingen en gebaren, vervolgens het uitspreken van onkuise woorden en tot slot het in de praktijk brengen van onkuisheid, de onkuise werken. Hoe breed de taakopvatting van vooral 17de-eeuwse moralisten hieromtrent was, is genoegzaam bekend. Udemans bond de strijd aan tegen ijdele gedachten die tot wulpsheid leiden, ‘dertele gebaerden’, lichtzinnige toneelspelen en danspartijen ‘zoals tegenwoordig plaatsvinden, wanneer men huppelt tot vermaak haars vleezes’.1 Het aantal variaties waarmee de onkuisheid breed uitgemeten werd zou gemakkelijk te vermeerderen zijn evenals het aantal te citeren auteurs.2 Verschillen deze soms in hun mikpunten en bewoordingen, gemeen hebben ze het waarschuwen voor het zondigen tegen Gods geboden inzake seksualiteit. Vond deze binnen het huwelijk plaats, dan stond men daar, zij het onder voorwaarden, positief tegenover. Zo mogen de echtgenoten in de huwelijksplicht niet te ver gaan: ‘ter voortteling; oft tot het neemen van een gematigt vermaak’ achtte Van den Honert gerechtigde doeleinden. Zondigt men tegen deze gematigdheid, dan staat dat volgens de strenge Wittewrongel zelfs gelijk aan overspel.3 Maar vooral fulmineerden deze zedepredikers tegen de onder alle omstandigheden verboden seksualiteit, die buiten het huwelijk plaatsvond. Op zichzelf biedt ook dit thema nog een scala van mogelijkheden zoals overspel, hoererij, het houden van bordelen, sodomie en onanie. Zeker in de 18de eeuw lijkt de aandacht der schrijvers voor ontuchtige bezigheden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 71] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als toneel en dans wat te verslappen en wijdde men meer uit over de seksuele gedragingen. Van Ussel heeft met recht aandacht besteed aan de bijna ongezond te noemen belangstelling voor masturbatie die in de loop van de 18de eeuw opdook en zijn betoog over vooral Frankrijk en Duitsland zou met uitspraken van Nederlandse auteurs nader te illustreren zijn.4 Maar ons interesseert hier allereerst de mening over voorechtelijke gemeenschap of zoals Udemans zei ‘wanneer twee persoonen die vry zyn haer 't 'samen vermenghen buyten den staat des houwelicx’. Er is geen schrijver die de mening toegedaan is dat hierover te marchanderen valt, er is een unanieme afwijzing. Dat wil niet zeggen dat men geen begrip heeft voor wat een minnaar kan drijven, iemand als Cats heeft daar zelfs zeer veel begrip voor, maar het slot van het verhaal is toch altijd dat de aanstaande echtgenoten zich moeten beheersen tot na de huwelijkssluiting.5 Sommigen meenden dat de werkelijkheid hiermee overeenkwam. Volgens Hugo de Groot leed de onschuld der maagden zelden schipbreuk en een kleine eeuw later schreef de remonstrant Van Limburgh dat het nog wel gebruik was dat de bruid na sluiting van het huwelijk enige tijd in haar ouders huis bleef, gescheiden van haar man, ‘opdat er voor de eerbaarheyt plaats sou zijn’.6 Maar de meeste commentatoren hadden de hoed minder hoog op van het zedelijk peil van hun trouwlustige landgenoten. Op de particuliere synodes van Noord- en Zuid-Holland was de beslaping vóór de voltrekking van het huwelijk een herhaaldelijk op de agenda terugkerend onderwerp. Het ging de synodeleden om met name twee kwesties. Ten eerste vroeg men zich af of predikanten hun medewerking wel moesten verlenen aan een huwelijkssluiting waar de bijslaap aan vooraf was gegaan. Ten tweede deed zich het probleem voor wat te doen als na de gemeenschap door onwil van vooral de man het huwelijk niet volgde. Deze tweede kwestie zal later in dit hoofdstuk nog ter sprake komen. De eerste had de nationale synode te Middelburg in 1581 zo opgelost dat zulke lieden vermaand of gestraft zouden worden, maar wel moesten zij in de echt worden verbonden om meer kwaad, zoals voortduring van een onwettig samenwonen, te voorkomen.7 Helemaal gerust stelde deze uitspraak de synodes niet. Tot in het midden van de 17de eeuw, hoewel in afnemende mate, werd de zaak ter discussie gesteld en vele malen besloot men bij de Staten van Holland om een regeling te verzoeken. Inderdaad hebben de Staten zich een enkele keer erover gebogen, maar of dit vruchten afwierp is gezien de aanhoudende klachten sterk de vraag.8 Deze klachten hadden in de meeste gevallen betrekking op het huidige Noord-Holland. Het is niet onmogelijk dat dit samenhangt met het in het volgende hoofdstuk nog te beschrijven Noordhollandse kweesten of nachtvrijen. Ook is er verband met de juist in het noorden talrijke doopsgezinden die uit verzet tegen de overheid de wettelijke huwelijksvormen veronachtzaamden en zo ‘clandestien’ samenwoonden.9 Maar een algemene verklaring voor het in Holland voorkomen van de op het huwelijk vooruitlopende bijslaap kan ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 72] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weest zijn en later in dit hoofdstuk zullen we daar nog bewijzen van vinden dat in de katholieke kerk lange tijd het sacrament van het huwelijk tot stand kwam door de belofte te trouwen, gevolgd door de bijslaap.10 Het concilie van Trente en vooral de Hervorming gingen meer voorwaarden aan de huwelijksvoltrekking stellen maar de nasleep van deze praktijk baarde de synodes nog tientallen jaren zorgen. Twee laat 18de-eeuwse schrijvers plaatsten nog een aantal interessante kanttekeningen bij deze voorechtelijke gemeenschap. Van Hamelsveld stelde dat wat het aangaan van huwelijken betreft onder het ‘gemeen’ doorgaans alleen de ‘zinlijke lusten’ heersten. Dat leidde ertoe dat een paar na een kennismaking de ‘driften’ al snel de vrije teugel liet zodat het meisje zwanger werd en een huwelijk volgde als de jongeling althans besef van eer en deugd bezat. ‘Zeer zelden gebeurt het toch’, besluit hij deze sociale observatie, ‘dat de huwelijken onder de laagere klassen, geene huwelijken zijn van noodzaaklijkheid’.11 Le Francq van Berkhey signaleerde een geografische bijzonderheid. De strandbewoners tussen 's-Gravenzande en Den Helder waren naar zijn zeggen in hun liefdesleven ongeduldig en het was ‘aan onze stranden zeer gemeen, eene Bruid bezwangerd te zien voor den Trouwdag’. De oorzaak zag hij vooral in de lange afwezigheid der zeelieden die, terug bij hun geliefde, de liefde de overhand lieten behalen op de gebruikelijke omgangsvormen.12 Moralisten zaten niet om argumenten verlegen om uit te leggen waarom voorechtelijk geslachtsverkeer afkeurenswaard was.13 De katholiek Backx meende dat ‘den welstant van de Republieck, jae van de heele menschelijke gemeynschap’ in het geding was omdat kinderen een bijeenwonende vader en moeder nodig hebben. Dezelfde auteur wees met anderen op de gevaren die vooral het meisje bedreigden. Er waren mannen die een meisje in de waan brachten haar te beminnen om haar tenslotte te verlaten. Martinet constateerde dat niemand de verleider daar op aankeek, maar dat het voor het meisje verlies van haar fatsoen betekende en dat, zo merkte Backx op, de vrouw zo de mogelijkheid ‘om tot een eerelijck en bequaem Houwelijk te comen’ ontnomen werd. De protestant Hondius, samensteller van een Swart register van duysendt zonden besteedde aan de zonde van de voorechtelijke gemeenschap zeer veel aandacht, ten bewijze hoe hoog of laag deze zonde bij hem stond genoteerd. Hij bracht een aantal praktische bezwaren naar voren. De man en eventueel toekomstige vader kon nooit zeker weten of het huwelijk wel doorging omdat derden immers bezwaren naar voren konden brengen. Ook was het mogelijk dat hij vóór de huwelijksbevestiging overleed zodat het kind onwettig werd. En allen legden wel hun morele bezwaren op tafel, dat het tegen het gebod van God inging, dat het tot laster en ergernis van de kerkelijke gemeente strekte als de bruid te vroeg in de kraam beviel en dat bij het toelaten van voorechtelijk seksueel verkeer, de seksuele bandeloosheid zijn intrede zou doen. Met deze praktische en morele bezwaren poogden de moralisten hun kudde van een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 73] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voortijdige beslaping en bezwangering af te houden. In hoeverre ze daarin slaagden, zullen de volgende paragrafen moeten leren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. ProstitutieIn zijn Soziologie der Sexualität legde Schelsky een verband tussen het bestaan van een huwelijkspatroon, gekenmerkt door absolute monogamie met uitsluiting van voor- en buitenechtelijk seksueel verkeer en het voorkomen van prostitutie. Het eerste brengt met zich mee dat aan het individu hoge morele eisen worden gesteld. Voor de mens en daarom ook voor de samenleving betekent dit dat spanningen kunnen ontstaan. Om deze te neutraliseren bestaan wat een ander ‘Ventilsitten’ noemde, in het door Schelsky gelegde verband, de prostitutie.14 Dat in de 17de en 18de eeuw in Holland in elk geval wat betreft normen het huwelijk de enige plaats was waar seksualiteit toegestaan was, zagen we in de vorige paragraaf. Het huwelijk kwam daarbij laat. Over de huwelijksleeftijd in Holland zijn we helaas uiterst slecht ingelicht, maar vooruitlopend op het hoofdstuk over de partnerkeuze, is het in dit verband goed te vermelden dat deze tussen ruwweg 25 en 30 jaar lag, meer dan tien jaar dus na de geslachtelijke rijpwording. De vraag naar prostitutie in de 17de en 18de eeuw ligt zo voor de hand. Over prostitutie in het Nederlandse verleden is nog te weinig bekend ondanks het bestaan van een boek dat in zijn titel het tegendeel lijkt te pretenderen.15 Deze paragraaf voegt aan de bestaande kennis niet meer dan een enkele opmerking toe. Er lijkt eenzelfde ontwikkeling te zijn geweest als bijvoorbeeld in Frankrijk, een dulden en reglementeren van prostitutie door de laat-middeleeuwse overheid naar een verbieden en tegenwerken door laat 16de-eeuwse gezagsdragers en een daar weer op volgend dulden in de 17de en 18de eeuw. Over de situatie in Amsterdam zijn we het best ingelicht. Buitenlanders bijvoorbeeld vergaten in hun reisverslagen zelden melding te maken van de prostitutie aldaar.16 Het uit 1681 daterende boekje Het Amsterdamsch Hoerendom geeft een beschrijving van de verschillende soorten gelegenheden waar de bezoeker zijn vertier kon vinden. Schoutsdienaren kwamen langs ter controle en grepen alleen in als vechtersbazen of lastige klanten de orde verstoorden. Een keur uit 1580 tegen hoererij en bordelen bleef zonder een straffe uitvoering.17 Naast deze prostitutie in bordelen, vindt men in steden als Amsterdam, Den Haag en Leiden ook de straatprostitutie. In Leiden klaagde een vader in 1755 een vrouw aan wegens belediging die ten gehore van anderen tegen zijn dochter geroepen had: ‘Juijluij houwet met de studenten,...je hebt vijf en twintig guldens verdient in de Pieters kerk aen de pilaer en op de Leydse kermis agter de spullen en...in de Pieters kerk daer waggies op en dan na de Pestlaen daer waggies weder op’.18 Dergelijke beschuldigingen van prostitutie, het opwachten van klanten op veelal als zodanig bekende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 74] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatsen zoals de Haagse Kruysbaan, komt men vaak tegen.19 Dat in grote steden, zeker een stad als Amsterdam met in de 18de eeuw meer dan 200.000 inwoners waar veel passanten en vreemde zeelieden waren, prostitutie bestond is weinig verrassend. Opmerkelijker is dat ook op het platteland prostitutie gesignaleerd kan worden, in dat geval niet voor reizigers en buitenlanders, maar voor de eigen omwonenden. Van Deursen gaf hier al twee voorbeelden van, o.a. van een herberg te Overveen.20 Naast een toeloop van mensen aantrekkende gebeurtenis als een kermis of een markt, lijkt de herberg de meest geëigende plaats te zijn waar ontmoetingen plaatsvonden. Het aantal aanwijzingen hiervoor is talrijk. In de baljuwschappen Delfland en Schieland werd tappers en herbergiers uitdrukkelijk verboden ‘quaat Regiment’ te houden door het onderdak verlenen aan ‘eenige Hoeren ofte lichtveerdige Vrouwen’.21 Verwijzingen naar herbergen of huizen die als ‘vermaert hoerhuys’ bekend zouden staan vindt men nog voor het Land van Heusden, vlak buiten de poorten van Amsterdam en bij het Noordhollandse Ursem.22 De rechtshistorische studie van Hermesdorf over de herberg in de Nederlanden in de late middeleeuwen en 16de eeuw zou eigenlijk een vervolg moeten krijgen.23 Leest men de keuren die in plattelandsgebieden voor herbergiers, waarden en waardinnen uitgevaardigd werden door, dan treft het hoezeer deze neringdoenden verplicht werden hun bijdrage te leveren aan de sociale controle. Op straffe van boetes of zelfs van verbod tot verdere uitoefening van het beroep moesten de herbergiers vechtpartijen met naam en toenaam van de betrokkenen bij de autoriteiten melden. In het Land van Putten strekte deze plicht zich uit tot het aangeven van ‘het pleegen van moedwilligheeden en generalijk van alle andere saaken tot de Justitie behorende’.24 Misschien, in het licht van deze ruime formulering, had de herbergier ook een functie in het volgens de wens der gezagsdragers laten verlopen van prostitutie. Het is namelijk opvallend dat ondanks de duidelijke aanwijzingen voor het bestaan van prostitutie op het platteland en in de steden die we verstrekten, er weinig tegen werd opgetreden. In de door de ‘Werkgroep Strafrechtsgeschiedenis 18de eeuw’ verzamelde 18de-eeuwse criminele vonnissen in, om ons tot Holland en het aangrenzende Zeeland te beperken, Waterland, Wassenaar, het Hof van Holland, Den Briel en Zierikzee, zijn er slechts 25 die betrekking hebben op prostitutie.25 Waterland en Den Briel leverden helemaal niets op, Wassenaar slechts één veroordeling, het op een druk en mondain deel van Den Haag lettende Hof 12, terwijl Zierikzee de rest voor zijn rekening nam. Een grote stad als Amsterdam kan uiteraard een ander beeld vertonen.26 Het is hier niet de plaats om in te gaan op de vraag hoe een vervolgingsbeleid tot stand kwam. Ons rest alleen deze enkele notities over prostitutie af te sluiten. Het hier geboden materiaal suggereert dat prostitutie een in de samenleving afgekeurd, maar door de justitie getolereerd verschijnsel was dat wellicht op het platteland en in de kleine steden vooral de inheemse ongehuwden diensten bewees. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 75] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Voorechtelijke seksuele relatiesBespraken we in de vorige paragraaf of en in hoeverre prostitutie een in de samenleving opgenomen en aanvaard verschijnsel was, nu zullen we onze aandacht richten op vooral die seksuele relaties waartegen we de moralisten zo te hoop zagen lopen, die tussen mensen die van zins waren te huwen of die zonder dergelijke plannen toch het bed of de strobaal met elkaar deelden. De bron waar we gebruik van zullen maken, zijn de zogenaamde vaderschapsacties of anders gezegd, processen die op initiatief meestal van de ongehuwde (aanstaande) moeder tot doel hadden door de rechter de vader die zich aan zijn verantwoordelijkheid tegenover moeder en kind wilde onttrekken, aangewezen te krijgen. In deze mogelijkheid voorzag het recht. Bij de motivatie een dergelijk proces aan te gaan, speelden financiële factoren een gewichtige rol, voor de geboorte en het onderhoud van het kind moesten immers kosten gemaakt worden waar de moeder de vader graag in zag bijdragen. Deze processen geven zicht op tal van interessante aspecten rond de voorechtelijke seksuele relaties. Zo zijn er de kwantitatieve aspecten, hoe vaak kwamen deze processen voor? Belangrijk ook is het proces zelf, slaagde de moeder in haar opzet? Later zullen deze twee thema's aan de orde komen. Maar eerst pogen we een schets te geven van het ‘waarom’ van de voorechtelijke relaties, onder welke sociale groepen men deze moet situeren en hoe de eerste reactie was op een (ongewenste) zwangerschap van de vrouw. Veel informatie hierover geven de getuigenverklaringen die via de procesdossiers van het Hof van Holland bewaard zijn gebleven. Maar ook de procesrol te Leiden, Maassluis en Wassenaar is hierbij van dienst. Het geheel van voorechtelijke relaties lijkt in drie onderdelen uiteen te vallen. Ten eerste zijn er de verhoudingen tussen een man en vrouw van ongelijke sociale positie. Ten tweede de seksuele gemeenschap van sociaal gelijken die al lange tijd met elkaar omgaan en vaak ook trouwbeloftes uitgewisseld hebben. Ten derde de kortstondige min of meer vluchtige seksuele contacten, zonder dat er sprake van trouwbeloftes geweest schijnt te zijn, tussen sociaal gelijken. In deze volgorde zullen we deze drie soorten relaties behandelen. Dat de verhouding tussen een sociaal hogerstaande man en een vrouw van lagere maatschappelijke herkomst in de 17de en 18de eeuw kwantitatief van belang is geweest, wordt door het feit aangegeven dat in Leiden en Maassluis ruim 14% en 11% van de vaderschapsacties als zodanig gekarakteriseerd kan worden. In Wassenaar kwam dit soort niet voor, althans liep niet op een proces uit. Het percentage kan bovendien nog hoger gelegen hebben omdat de groep ‘onbekenden’ tamelijk groot was. Van een verschuiving in de loop der tijd, naar verhoudingsgewijs meer of minder van dergelijke contacten tussen sociaal ongelijken is geen bewijs te vinden. Het past hier wel een opmerking van methodische aard te maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 76] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om te bepalen of er van ‘sociaal ongelijken’ sprake was, is gelet op beroepsaanduidingen en is er in beginsel van uitgegaan dat als een van beide betrokkenen tot de ander in dienstbetrekking stond, zoals een dienstbode, deze relatie sociale ongelijkheid impliceerde. Meestal levert dit geen enkel probleem op zoals bij de seksuele gemeenschap die de baljuw en schout van het Noordhollandse Schagen en Schagen Kogge met een dienster in een herberg zou hebben gehad. Ook lijkt het redelijk de verhouding tussen een meester goudsmid en zijn dienstbode als één van sociale ongelijkheid aan te duiden. Maar moeilijker ligt het bij een knecht of dienstbode die het met de dochter of zoon van een boer met een klein landbezit hield of zoals in een proces over een bij een boer inwonende dienstbode wordt gezegd dat deze ‘wel quasi dienstbaar (is) maar gelijk bekent is van sulk slag van menschen, niet met die distinctie als bij steedelingen tussen vrouw, zoon en dienstmaagd’.27 Om die reden zijn dergelijke gevallen niet altijd als ‘sociaal ongelijk’ getypeerd. Via deze werkwijze kan vastgesteld worden dat het bij dit eerste soort verhouding vaak gaat om de heer of zoon des huizes en een, meestal inwonende, dienstbode of winkeldochter. Hoe verschillend de sociale positie van de eersten kon zijn blijkt wel uit het feit dat het gaat om bijvoorbeeld een vroedschapslid, een advocaat, een dominee, een arts, een broodbakker of hun zoons.28 Bij de man ging het, anders dan bij de zoons, bij een groot aantal om gehuwden die hun oog op een nog ongehuwde, veelal jongere vrouw lieten vallen. Over leeftijden van deze personen zijn we niet zeer goed ingelicht omdat men in de processtukken meestal volstond met de aantekening dat het meerder- of minderjarigen betrof waarvoor de grens in Holland voor mannen en vrouwen bij 25 jaar lag. Meerder- en minderjarige vrouwen wogen in de hier bedoelde relaties tegen elkaar op, hun leeftijd zal in de meeste gevallen tussen de twintig en dertig jaar hebben gelegen. Meesters en hun zoons lijken uiterst ruime opvattingen te hebben gehuldigd over wat tot de taak van hun vrouwelijk personeel gerekend kon worden. Deze vaststelling berust niet alleen op verklaringen van hen die een proces tegen hun werkgever aanspanden, maar ook op dienstbodes die hun diensttijd zonder kleerscheuren hadden verlaten en voor hun minder gelukkige collega-bodes getuigden. Metgen Jacobs verklaarde in 1659 haar baas met een mes van zich af te hebben gehouden. Anderen dreigden ‘oneerlijke’ aanzoeken aan de vrouw, buren of zelfs de schout te zullen vertellen.29 Om hun doel te bereiken wendden meesters verschillende overredingsmiddelen aan zoals vasthoudendheid in hun pogingen, het uitspreken van een trouwbelofte (die natuurlijk best gemeend kon zijn) of het toestoppen en aanbieden van geld. Hielp niets, dan kon geweld het middel zijn waarvoor de dienstbode moest bezwijken.30 Daartegenover staat dat dienstboden uit de hoop op trouwen, hartstocht of geld een seksuele gemeenschap konden uitlokken. Mannen beriepen zich soms hierop. De boerenzoon Jakob Hendriks Hoornseboer uit de Schermer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 77] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meende dat Marytje Cornelis ‘hem altijd op sijn swackste hadde gesogt als hij droncken was’.31 Nu hadden dienstbodes inderdaad een slechte naam. In het vermakelijke boek Seven duyvelen, regeerende en vervoerende de hedendaegsche dienstmaegden is de derde duivel de ‘Hoeren-Duyvel’ die meesters en vooral zoons verleidt om hen ‘te verpligten, haer te moeten trouwen, of immers voor haer verloorne Eer een goed stuck gelds te bekoomen’.32 Zo is het inderdaad wel eens gegaan, maar de omgekeerde versie zal toch frequenter zijn voorgekomen. Het is een bekend gegeven dat in samenlevingen waarin bij de hogere sociale groepen de keuze van een huwelijkspartner niet zo zeer een ‘persoonlijke’ was, maar meer door berekening en ouders ingegeven werd (waar we in het volgende hoofdstuk aandacht aan zullen besteden) echtgenoten zich soms een vrouw van lagere komaf dan zichzelf ‘aanschaften’ voor de bevrediging van hun seksuele lusten. Onze procesdossiers leveren daar enkele voorbeelden van en zonder in een ‘chronique scandaleuse’ te willen vervallen zullen nu en later een aantal aspecten van dergelijke relaties behandeld worden. De sociaal hogerstaande persoon kwam bepaald niet openlijk voor zijn ‘liaison’ uit. Adriaan Busero, heer van Geenhoven, secretaris van stadhouder Willem III bezocht drie tot viermaal per week een vrouw in Den Haag bij wie hij twee kinderen had verwekt.33 Het geheim omhult logischerwijs zo goed als altijd de seksuele relaties tussen sociaal ongelijken omdat er veel gehuwden bij betrokken waren. De gehuwde deed zich om de ander, bijvoorbeeld op reis in een herberg ontmoet, tot de gemeenschap over te halen, nogal eens als ongehuwd voor. Zij die hun oog op een inwonende dienstbode hadden laten vallen, moesten geduld oefenen tot de andere huisgenoten de woning verlaten hadden.34 Maar het specifieke van de verbintenis met zeer hooggeplaatsten was dat dwang een rol ging spelen. Petronella Engelbaart stelde dat toen Busero het eerste kind bij haar verwekt had, ze in zijn macht terecht was gekomen. De substituut-drossaard van Heusden kon pogen verschillende vrouwen tot zijn wil te krijgen zonder dat blijkbaar iemand moeite deed of kon doen hem tegen te houden.35 Op welke wijze regenten in dit opzicht van hun macht gebruik maakten, zullen we later nog zien. Bij de behandeling van de contacten tussen sociaal ongelijke personen konden we aangeven dat deze ongeveer tussen de 10 en 15% of iets meer van de vaderschapsacties te Leiden en Maassluis besloegen. Voor de tweede en derde vorm van voorechtelijke seksuele contacten die we onderscheiden hebben, voortkomend uit langduriger en kortere kennismaking, schiet dan rond de 85% over, maar de grens tussen deze twee is moeilijk te leggen. Trekt men deze bij het al of niet beloven te trouwen dan vallen van alle vaderschapsacties in Leiden, Maassluis en Wassenaar ruim 50, 40 en 70% in deze tweede groep. Men moet er echter rekening mee houden dat de moeder om haar zaak sterker te doen staan zoveel mogelijk de indruk zal wekken dat haar kind uit een serieuze relatie is voortgeko- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 78] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men, een trouwbelofte is een uitstekend middel daartoe. Aan de andere kant zijn er veel processen waar slechts schaars aantekening van gemaakt werd en waar, door de blote opmerking dat ‘vleeschelijke conversatie’ plaatsvond, wellicht ten onrechte de schijn gewekt wordt dat er van een ‘vluchtig’ contact sprake was. Harde cijfers zijn dus niet te geven, de indruk blijft dat de tweede groep groter, maar niet zeer veel groter is dan de derde. Deze tweede groep wordt per definitie gevormd door ongehuwde personen, waaronder een enkele maal een weduwe of weduwnaar. Hun leeftijd lag weer tussen de twintig en dertig jaar gemiddeld. Nauwkeuriger dan over leeftijden kan over de beroepen van de betrokkenen of hun ouders gesproken worden. Zo noteren we een klerk ter Secretarie van de Staten van Holland, een commies te Muiden, de dochter van een deurwaarder, een baljuwsdienaar; dochters van een boekverkoper en pruikmaker, een chirurgijn, een chirurgijnsweduwe, wijn- en tabaksverkopers, een grutter, een schoenmaker, een timmermansknecht, waagdrager, korendrager, vissersgezel, een marktschipper; een lakenwerker, droogscheerder en lintwerker.36 Deze selectie moet suggereren dat, hoe voorzichtig men ook met beroepsaanduidingen moet omspringen, degenen die procederen bij deze tweede groep afkomstig waren uit de lagere geletterde beroepen, vooral uit ambachts- en winkelierskringen en een aantal arbeidersposten. Het ontbreken van vertegenwoordigers uit de laagste groepen moet niet geïnterpreteerd worden als een teken dat zij niet aan voorechtelijke gemeenschap deden, maar eerder dat zij niet procedeerden. Het aantal ‘onbekenden’ is onder de beroepsaanduidingen daarbij nog talrijk. Seksueel verkeer tussen ongehuwden zal vaak voortgekomen zijn uit de vrije omgang die tussen hen gewoon scheen te zijn. In 1707 heet het tegen een vrouw die zegt dat de omgang met een boerenzoon ‘familiair’ was dat daar niets uit af te leiden valt omdat die ‘maniere of gewoonte van malkanderen te cussen onder alle Jonge Lieden universeel en gemeen is’. Een ander uit Beyerland gaat nog verder en meent dat ‘het immers onder jongmans seer gebruykelijk is twee meysjes met den anderen vindende te bedde leggen, zich meede op het bedde te werpen’. Ook rond 1795 wordt geponeerd dat onderling stoeien ‘veelal de gewoonte van Jonge lieden is’.37 Overigens bevestigen deze verklaringen wat al eerder vanuit literaire bronnen als Arcadia en minnedichten door o.a. Scheltema en Schotel beweerd is.38 Zij nemen alleen een verfijning in de gewoonten waar die uit onze bronnen niet op te maken viel. Hoe dit laatste ook zij, de vrije omgang bracht velen wellicht tot seksuele gemeenschap, zeker als de vrouw verwachtte dat een huwelijk zou volgen. Velen maken dit verband tussen de hoop of belofte te trouwen en daarop volgend seksueel verkeer duidelijk, zoals Anna Coops die zegt dat zij ‘door dagelijxen ommegangh met schoone woorden ende beloften van trouwen soo verre bewogen en misgeleyd is geworden’ dat de fatale daad plaatsvond waarover ze haar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 79] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minnaar zou aanspreken. Het is een soort zinsnede die veel terugkeert waarbij de mannelijke toezeggingen zich soms beperken tot ‘veel minnelijke en lieftallige woorden en schoone beloften’ of zich uitstrekken tot schriftelijke trouwbeloften.39 De beslaping zal vaak uit een verdergaande drang zijn voortgekomen dan tot het nemen van het ‘gematigt vermaak’ waar we Van den Honert over hoorden spreken. Ergens wordt gesproken in 1733 over een niet meer te bewaren ‘brandende begeerte’,40 een woordkeus die in het motto van dit hoofdstuk eveneens terug te vinden is. Maar bij sommigen, het is moeilijk te bevroeden om hoe veel het gaat, was er meer in het geding. Eerder vermeldden we dat het in het kanoniek recht lange tijd regel was dat de belofte te trouwen, gevolgd door de bijslaap, het sacrament van het huwelijk tot stand bracht. Hoewel de bijslaap in het ‘gereformeerde recht’ zoals men de periode van de Republiek soms wel aanduidt, in Holland geen vormende kracht meer bezat, bleef iets ervan toch voortleven. Ter grotere versterking, bekrachtiging of bevestiging van de belofte te trouwen, vond er gemeenschap plaats, verklaarde een aantal.41 Talrijk zijn deze uitspraken niet en het feit dat ze uit het begin van de hier onderzochte periode stammen, de laatste dateert van 1704, kan er op wijzen dat het om een wegebbend gebruik gaat. Over de samenstelling van de groep van het derde soort voorechtelijk seksueel verkeer, valt niet veel meer te zeggen dan wat geschreven is over de tweede groep. We memoreren nog eens dat de tweede en derde groep in elkaar overlopen en moeilijk te onderscheiden zijn. Bedenkt men dat we deze laatste groep karakteriseerden als een met kortstondige seksuele contacten zonder uitwisseling van trouwbeloftes, dan is het begrijpelijk dat we een enkele maal een gehuwde (man) er in aantreffen. Deze seksuele contacten zijn overigens toch divers in oorsprong. Soms komt de gemeenschap voort, en men kan zich voorstellen dat dit meer voorgekomen kan zijn, uit het wonen in één huis, zoals bij een dienstbode en een knecht. Het gemeenschappelijke in hun bestaan, namelijk de dienstbaarheid, de ongehuwde staat, de leeftijdsgroep dreef de knecht en bode naar elkaar. Samen met de mening van een Rotterdamse bakkersvrouw dat haar dienstbode ‘wel gestoeit heeft met de knegts zoo als de dienstboden doorgaands doen’, wordt het begrijpelijk dat vrouwelijk personeel soms verder ging dan wellicht in haar positie verantwoord was.42 Talrijker dan de relaties tussen knecht en bode zijn de seksuele gemeenschappen geweest die voortkwamen uit een-, twee- of driemalig contact. Wat daarvan op de procesrol terechtgekomen is, vormt er waarschijnlijk slechts een klein deel van. Soms vond daarbij geweld en dus verkrachting plaats. Het binnendringen van een huis of opwachten en toeslaan op een afgelegen plek zijn de eeuwenoude methodes.43 Maar meer verliep dit toch uit vrije wil. Wijnant van Velsen verklaarde in 1661 dat hij met een herbergiersdochter van Nieuw Vosmaer naar Scherpenisse reisde en dat deze ‘is gaan leggen op haeren rugge aende weg’ en hem zei dat hij ‘een speulreysen met haar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 80] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wagen mochte’. In 1785 vroeg Antje Visser uit Hellevoetsluis een haar bekende schippersgast bij haar iets te komen drinken en stelde hem toen voor samen het bed te delen.44 Seksualiteit die vóór of bij gehuwden buiten het huwelijk plaatsvond, speelde zich vaak af op plaatsen en onder omstandigheden die niet tot het dagelijks gebeuren behoorden. Mensen die thuis de kans niet kregen, zochten hun toevlucht nog wel eens in een herberg. Sommige herbergen stonden zoals we in de vorige paragraaf zagen slecht bekend, maar ook in de overige herbergen kon men elkaar, bijvoorbeeld door een kamer te nemen, ontmoeten.45 Omstandigheden die de drang tot seksuele omgang met de ander bevorderden waren feestdagen zoals Pinksteren en Kerstmis of een bruiloft,46 maar vooral de kermis in de eigen of nabij gelegen plaats. De sociale functie van de kermis, te bestuderen o.a. door naar verspreiding en frequentie te zien, is nog te weinig bekend. Maar hoe groot die sociale functie geweest moet zijn valt af te leiden uit het feit dat de kermis vaak als tijdsaanduiding gebruikt wordt voor het dateren van gebeurtenissen die met de kermis zelf niets van doen hebben. Jannetje Joris uit Maassluis zei dat ze door haar meester acht dagen vóór de Maaslandse kermis in 1767 bekend was. Johanna de Ruiter uit Leiden verklaarde omstreeks de Alphense kermis naar Haarlem te zijn gereisd.47 Beide voorbeelden illustreren tevens dat ook de buiten de eigen stad of dorp plaatsvindende kermis bezocht werd, een bekend feit overigens. Zo worden in de Leidse processtukken naast de Leidse kermis zelf, die van Leiderdorp, Oegstgeest, Warmond en Alphen en ook wel die te Utrecht en Rotterdam genoemd.48 Posthumus wees er al op hoe de kermis voor de verpauperende Leidse textielarbeider het enige genoegen was dat de wereld hem nog te schenken had.49 De kermis was dan ook vaak de ontmoetingsplaats waar direct of later een seksuele relatie tussen ongehuwden uit voortkwam.50 Genuttigde drank heeft op de kermis, maar daarbuiten ook, een rol gespeeld bij het losmaken van het verlangen naar de ander. Marytje de Ridder was in 1735 ten tijde van de Leiderdorpse kermis door Kaspar den Deyster op een glaasje wijn onthaald waardoor ze ‘enigermate was verheugt geworden’ zodat ze door hem beslapen werd. Zo verging het er meer.51 Stond een paar stil bij de gevolgen die hun seksuele gemeenschap hebben kon? Een op de vingers van één hand te tellen malen is er sprake van besef te zondigen tegen Gods gebod. Een dienstbode riep uit tegen een handtastelijke meester, ‘mijn heer, ge weet immers dat er een god is die alles siet’. Het lijkt me opmerkelijk dat de meeste van deze verwijzingen naar zondebesef plaatshebben wanneer een gehuwde en een ongehuwde tegenover elkaar stonden, dus als er overspel dreigde.52 Maar veelvuldiger dacht men aan wat wel met het ‘natuurlijk gevolg’ van de gemeenschap aangeduid werd, de zwangerschap. In het eerste hoofdstuk is aan de hand van buitenlandse literatuur gesproken over de bekendheid met anticonceptieve technieken binnen het huwelijk, zoals coïtus interruptus. Helaas is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 81] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. C. Dusart (1660-1704), Dorpskermis, Teylers Museum, Haarlem.
Kermissen waren in elke stad en bijna elk dorp een jaarlijks terugkerend evenement. Men bezocht niet alleen de kermis in de eigen woonplaats maar ook daarbuiten. Op kermissen vond vaak de eerste kennismaking plaats tussen man en vrouw. Sommigen moesten het plezier genoten op de kermis bekopen met de gevolgen van vluchtige seksuele contacten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 82] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de historisch-demografische werkwijze die met een grote mate van waarschijnlijkheid naar een conclusie daarover kan leiden, voor Holland zelden toegepast. Alleen Noordam kon voor Maasland rond 1747 vaststellen dat voor geboortebeperking binnen het huwelijk daar geen duidelijke aanwijzingen waren.53 Wel klaagt in 1791 IJsbrand van Hamelsveld over ‘een snoodheid’, die ‘de bevolking vermindert,... de misdaad welke het eigenlijke Onanismus is...’54 Hoe dit zij, in de voor- en buitenechtelijke verhoudingen werd contraceptie misschien frequent geprobeerd toe te passen. Jacob Hendriks Hoomseboer uit de Schermer had een meisje wijsgemaakt ‘dat er geen kind konde komen van 't geen hij met haar dede’ en toen hij ermee geconfronteerd werd dat zij hem de vader van haar kind noemde, zei hij ‘hoe soud het kunnen wese, dat ik de vaer soud zijn voor 't kindt, zij heeft van mij niet gehadt of een drop genooten, doch ik heb haer nae genoegh geweest’. Dergelijke uitlatingen, wijzend op pogingen de bevruchting te voorkomen, zijn er meer.55 Sommigen maakten zich aan ‘wishful thinking’ schuldig zoals de zestienjarige Leonardus Temming in 1770 die meende dat ‘vermits zijne jonge jaren daar geen kind van konde komen’ of de weduwe Maijcken Jans uit Dordrecht, ‘diep inde veertich Jaren oudt’ die rond 1630 niet dacht ‘in soodanigen ouderdom’ nog zwanger te kunnen worden.56 In de meeste gevallen echter was een dergelijke verwachting afwezig en beloofde de man dat hij de vrouw zou trouwen, niet in de steek zou laten of niet in verlegenheid zou laten zitten.57 In de processen waar we ons in deze studie op baseren, liet de man de vrouw altijd in verlegenheid. Hoe man, vrouw en hun omgeving op de zwangerschap en geboorte reageerden zullen we in de volgende paragrafen zien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Ontdekking, zwangerschap en reactiesBij een aantal paren begonnen de moeilijkheden die uit hun seksuele gemeenschap voort zouden komen al bij de ontdekking van de daad door anderen of wierpen daardoor hun schaduw vooruit. De kans op ‘betrapping’ was voor ongehuwden of voor een ongehuwde met een gehuwd persoon niet gering. Inwonend personeel, een knecht met de dienstmeid, dat zich op een kamer terugtrok, moest er rekening mee houden dat de baas en bazin of medepersoneel dit opmerkten. Elisabeth de Bruin, een bakkersvrouw, ging op haar kousenvoeten in het voorhuis horen wat voor lawaai haar knecht en bode maakten, elders beklom een mede-inwonende nadat hij de deur op slot gevonden had een buitentrap naar het raam dat zijn nieuwsgierigheid kon bevredigen.58 De woonomstandigheden maakten ontdekking waarschijnlijker waar meerdere personen in één ruimte sliepen of waar de kamers niet geheel van elkaar afgesloten of erg gehorig waren.59 Sommigen namen als men de getuigenverklaringen moet geloven te weinig voorzorgsmaatregelen en werden dan op heterdaad betrapt, ‘in allen schijn ofse getrouwde luijden waren’ zoals het zo karakteristiek voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 83] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de opvattingen over seksualiteit heet.60 Bij anderen die op een feest het huis samen verlieten of die in een hooiberg verdwenen, bestond er slechts de ‘suspicie van vleesselicke conversatie metten anderen’.61 En dan waren er altijd de mannen die, trots op hun prestaties, hun mond voorbijpraatten wat hen later duur kwam te staan.62 Geruchten konden door verdenking of ontdekking snel de ronde doen. Met het tastbare bewijs van de gemeenschap, de zwangerschap en de geboorte, waren zo voor degenen die niet wilden of konden huwen, twee problemen ontstaan: de opspraak die hun gedrag verwekte en de (financiële) zorg voor het kind. Over de opspraak spraken we in het vorige hoofdstuk in ander verband al kort. Deze kon voor zowel de moeder als de vader ernstige vormen aannemen. De direct betrokkkenen zeiden in hun eer te zijn aangetast, dat er een smet op hun goede naam kwam en ‘wat zal de wereld zeggen...dat ik bij je in de kraam moet’.63 Die ‘wereld’ reageerde in het geval van Nicolaes Stuurman uit Den Haag door hem bij monde van de straatjeugd na te jouwen.64 Vooral de man die de ongehuwde moeder niet wilde huwen of dat niet kon omdat hij zelf al getrouwd was, reageerde paniekerig. Hij probeerde de geruchtenstroom te stremmen of voor bepaalde personen, bijvoorbeeld ouders, verborgen te houden. Hoe diep de angst kon zitten blijkt uit de mening van Hendrik Noteboom in 1781 ‘dat het bedekt moest blijven, want dat als het voor de heeren kwam hij dan zijn post of ampt zoude kunnen verliesen’.65 Verbergen hielp meestal niet en in 1709 gaf een jonge vader met een ‘nu ben ik de Croon van mijn hoofft quit’ aan, inzicht in zijn situatie te hebben. Wat daar aan te doen viel, was blijkens de raad die in 1715 aan Lambert Donkersloot uit het toen in Holland gelegen Almkerk bij Dussen gegeven werd, trouwen en dat ‘hoe eerder hoe beter, want gij komt nu op de tonge van de werelt, en soo gij het niet doet, soo is echter uw fortuijn gebroocken’.66 Ook een Noordhollandse boer meende met gevoel voor nuchterheid dat zijn zoon de zwangere dienstbode maar beter kon trouwen, omdat hij nu toch niet hoger dan ‘een slegte boere meyd’ zou reiken. Om deze zorg over de toekomst, maar ook uit normbesef, drongen ouders vaak op een huwelijk aan. Hoe geschokt sommige ouders reageerden bij zwangerschap van hun ongehuwde dochter blijkt ook hieruit dat gedreigd werd haar het huis uit te zetten.67 Voor hen die niet vóór of vlak na de bevalling van de vrouw huwden, dreigde dus het vooruitzicht van verlies van aanzien en huwelijkskansen en, wellicht een nog nijpender probleem, zag men zich geconfronteerd met de vraag hoe in ongehuwde staat een kind te onderhouden. Sommige mannen en vrouwen trokken hieruit de conclusie deze opgave niet aan te kunnen en zochten de oplossing in abortus. In zijn Geschiedenis van de abortus in Nederland besteedde De Bruijn enige aandacht aan de mening van juristen en medici over abortus tijdens de Republiek.68 Dezen schreven vooral over de begripsbepaling, bestraffing en de middelen die een abor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 84] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terende werking hadden. Moralisten hielden hun lezers het zondige in het toepassen van abortus voor en waarschuwden zwangere vrouwen tegen teveel lichaamsbeweging, dansen, ongezond eten of tegen het innemen van ‘stercke Drancken’ om ‘de Vrucht af te drijven’.69 De Bruijn kon enkele gevallen aanhalen waarin gepoogd was met kruiden en drankjes waarover medische literatuur informatie kon verschaffen, abortus te plegen. Dat het hier niet om incidenten ging, kan men afleiden uit het feit dat in Gouda aan het begin van de 17de eeuw om een reglement gevraagd werd tegen het geven van allerlei drankjes door de vroedvrouw.70 Gegevens uit het hier gebruikte bronnenmateriaal suggereren dat het niet al te moeilijk was om aan een abortivum te komen. Catrina Decker uit Dordrecht werd door haar vader in 1687 gelast ‘sevenboom te haelen ende 't selve op wijn te setten ende tot de helft toe te laten verkoocken’. In 1752 wilde Philippus van Erberveldt uit Leiden dat zijn minnares ‘Pillen van seeker Doctor’ en ‘voor een stuyver Seevenboom’ innam.71 Het hier aangehaalde middel ‘sevenboom’ was in heel West-Europa als abortivum bekend.72 Mechanische middelen waren waarschijnlijk minder in zwang al wijst de mening van de vroedvrouw Geertruyda Verbeek dat een cliënte een ‘zuijger’ bij zich had waardoor haar zwangerschap mogelijk onderbroken werd, wel in die richting.73 Bij al deze pogingen tot abortus gaat het om ongehuwden, in het huwelijk werd abortus waarschijnlijk niet toegepast. Hoe vaak het gewenste gevolg optrad valt niet te zeggen, omdat de gegevens alleen de mislukkingen behelzen. Over de doeltreffendheid twijfelde de Leidse Kaetie Louwasie niet toen ze publiekelijk iemand toeschreeuwde: ‘je bent half dragt geweest en je neemt er maar wat voor in en je bent er goed voor want je bent dan weer Eerlijk’.74 Dat een vrouw, zwanger door een onwettige relatie, voor haar positie niet wilde uitkomen, valt gezien de schande die haar overviel te begrijpen. Sommigen dreven dit zo ver door dat ze besloten hun zwangerschap zo lang mogelijk te verbergen en zelfs hun kind liefst buiten aanwezigheid van anderen ter wereld te brengen.75 Ook hier is het weer zo dat de omvang van dit verschijnsel niet te meten valt. We kennen het slechts uit de mislukte pogingen. Familieleden of anderen merkten pas wat er aan de hand was als het kind stond geboren te worden. Men kan zich afvragen wat deze vrouwen van plan waren te doen als het hun wel lukte de geboorte geheim te houden. Misschien hadden sommigen zich voorgenomen het kind te doden of te vondeling te leggen. In Amsterdam werden tussen 1680 en 1811, voorzover de gegevens strekken, slechts 24 processen om kindermoord aangespannen. Terecht wordt daarbij overigens gesteld dat abortus en kindermoord tot die delicten behoren die door een hoog ‘dark number’ worden gekenmerkt.76 Over de 24 gevallen van kindermoord of verdenking daarvan verschaft Faber nog een aantal interessante gegevens.77 Onder hen, allen vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 27 jaar, waren er 22 die dienstbode waren. Meestal brachten ze het kind in hun huis van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 85] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inwoning ter wereld en werden vroegere medepersoneelsleden of de zoon des huizes als vaders genoemd. Verbazen doet dat niet direct als we ons in herinnering roepen wat in de vorige paragraaf over de voorechtelijke seksualiteit gesteld is en waar de dienstbode reeds ten tonele verscheen. Alleen de ‘patroon’ als verwekker treedt uit de Amsterdamse gegevens niet naar voren. Overigens is het opmerkelijk dat in de bekende gevallen over abortus de dienstmeid ook vaak tot de betrokkenen behoort.78 Het hoge aandeel dat de dienstbode in abortus en kindermoord lijkt te hebben gehad, valt uiteraard niet alleen te verklaren uit haar aandeel in de voorechtelijke seksualiteit, anderen dan zij droegen daar meer toe bij. Faber suggereert dat bij dienstboden de ‘pakkans’ bij kindermoord groter was omdat o.a. hun bewegingsvrijheid in het huis van een oplettende meesteres gering was, waardoor uitbesteding of te vondeling leggen van het kind onmogelijk werd. Maar evenzeer kan, stelt hij, deze reden naast bijvoorbeeld de vrees voor ontslag bij de ontdekking zwanger te zijn, tot een hogere frequentie van kindermoord aanleiding gegeven hebben. Dat de angst de baan te verliezen niet denkbeeldig was tonen enkele gevallen waarin een zwangere dienstbode ogenblikkelijk gelast werd haar dienst te verlaten. Anna Geertruid Essinger die de zoon van haar werkgever als vader noemde, werd door de heer des huizes geschopt en geslagen en met hulp van de justitie de deur uitgezet.79 Op deze klaarblijkelijk zwakke rechtspositie van de dienstbode zullen we in een later hoofdstuk terugkomen. In samenhang met kindermoord moet het te vondeling leggen van kinderen worden gezien. In Amsterdam stonden hier zware straffen op, maar in de praktijk voerde de overheid een soepeler beleid. De zorg voor vondelingen was in de Amstelstad toevertrouwd aan het college van Aalmoezeniers dat vanaf het eind van de 17de eeuw over een eigen weeshuis de beschikking had. Naast wezen vonden ook te vondeling gelegde kinderen daar een onderdak. Zowel de samenhang tussen kindermoord en het te vondeling leggen als de reden voor een soepel beleid blijkt uit een opmerking uit 1772 van de Amsterdamse schepen Jan Bernd Bicker die schreef dat het te vondeling leggen ‘thans oogluykende toegelaten wordt’ om kindermoord te voorkomen.80 Te vondeling leggen van kinderen kwam eind 18de eeuw in Amsterdam echter steeds meer voor, aan het slot van dit hoofdstuk gaan we daar nog kort op in. Wanneer tot radicale oplossingen als abortus, kindermoord en het te vondeling leggen niet werd overgegaan, was in de keten van acties en reacties die tussen de moeder en de zich aan zijn verantwoordelijkheid onttrekkende vader ontstond, de geboorte van essentieel belang. Bij de bevalling was de vroedvrouw een altijd aanwezige figuur. Als deze beëdigd was, dat wil zeggen, als ze na een examen door de magistraat of plaatselijke gezagsdragers tot de uitoefening van haar beroep werd toegelaten en haar de eed op haar beroep was afgenomen, was ze verplicht de ongehuwde moeder in de bevalling pas dan bij te staan als deze de naam van de vader | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 86] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had genoemd.81 Dit ‘opzweren’ van de vader door de moeder en de verklaring die de vroedvrouw daarover kon afleggen waren bij een eventueel proces van gewicht. Om die reden probeerden ongeruste vaders de vroedvrouw te beïnvloeden door haar te verzoeken niet naar de naam van de vader te vragen, de vraag vele malen te herhalen om de standvastigheid van de vrouw te testen of door geld te bieden als de vroedvrouw zou ontkennen dat de naam van een vader was gevallen.82 Meer overigens trachtte de vader de moeder over te halen een ander als verwekker te noemen met de belofte de vrouw dan niet financieel in nood te laten zitten.83 Sociaal hogerstaande mannen beschikten uit hoofde van hun positie over meer macht of financiële armslag om een vrouw hun wil op te leggen dan wanneer het kind uit een verhouding van sociaal gelijken voortkwam. Het Goudse vroedschapslid François van Harencaspel Decker dreigde een dienstbode die aanzegde hem als vader te zullen noemen en desnoods het kind bij hem thuis te zullen afleveren dat hij haar dan ‘met de Dienders uit de stad zoude laten brengen en zo zij zijn naam durfde te noemen, hij haar dan teegens zijn wil ongelukkig zoude maken’.84 De meest gevolgde tactiek om de zaak niet ruchtbaar te maken was om de moeder buiten de eigen woonplaats te laten bevallen en het kind ook elders uit te besteden. Voor draagkrachtigen lijkt het niet moeilijk te zijn geweest adressen te vinden waar een vrouw, niet opgemerkt door bekenden, kon kramen, in een grote stad als Amsterdam, het platteland of zelfs het buitenland. Voor het uitbesteden en laten opgroeien van het kind geldt hetzelfde. Hoe dit toe kon gaan, toont de historie rond het onechte kind van Simon Faget, heer van Kralingen. Deze had in 1654 zijn dienstbode beslapen en haar toen ze zwanger bleek te zijn naar haar geboorteplaats in het Land van Luik gezonden waar ze van een zoon beviel. Na de verlossing bleven zij en het zoontje daar wonen, onderhouden door de vader die elke drie maanden zes rijksdaalders voor het onderhoud stuurde via een tussenpersoon te Maastricht. Hoezeer hij erop gebrand was de zaak geheim te houden blijkt wel uit het feit dat hij in zijn bewaard gebleven brieven aan deze persoon (het gebod ‘faittes bruller tous les billets’ was niet opgevolgd) zijn zoon consequent met de benamingen ‘petit camerade’ of ‘l'homme’ aanduidde.85 Een dergelijke gang van zaken was bepaald geen uitzondering.86 Arrangementen als deze liepen fout wanneer de betaling stokte, door overlijden van de vader bijvoorbeeld en diens familieleden zich niet verplicht achtten de verantwoordelijkheid en verplichtingen (een onwettig kind kon overigens niet van de vader erven) voor het kind over te nemen. Wanneer vóór de geboorte van het kind geen overeenstemming tussen de ouders bestond om te trouwen, zich van het kind te ontdoen of het elders te laten opgroeien, ontstond al snel een strijd met het kind als inzet om de vader aan zijn plichten te herinneren of hem hiertoe te dwingen. Deze deed alle moeite die te ontlopen. Het kind gaf de vrouw een voordeel in deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 87] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaak onverkwikkelijke touwtrekkerij. De druk die ze op de vader uitoefende was al begonnen met het vermelden van zijn naam bij de geboorte. Een volgende stap was het kind bij de doop zijn vaders doopnaam te geven. Gaf dit bij jongens geen probleem en vallen sommige namen gemakkelijk in de vrouwelijke vorm te gieten, zoals bij Johannes in Johanna, merkwaardiger is het te zien hoe bijvoorbeeld ‘Aernout’ in ‘Arnoudina’ veranderde.87 Drastischer was de gewoonte waar hierboven al kort naar gerefereerd werd, het aan huis van de vader brengen of laten brengen van het kind door de moeder. Niet altijd zal het met het tumult gepaard zijn gegaan als in het geval van Anna Geertruid Essinger uit Den Haag in 1771. Deze zei dat ze ‘door armoede genoodzaakt is geworden het kind aan den vader te huis te brengen, vreezende dat zij anders daar omtrent tot een ongeluk zoude hebben gekomen’. Voor het huis waar zich veel mensen verzameld hadden en een ‘groot buurengerucht’ ontstaan was, riep ze ‘dat hij moest uïtkomen & zijn kind brood geeven’. Omdat ook dit niet mocht baten legde ze het kind voor de huisdeur, het met haar voorschoot beschermend tegen de regen. Te hulp geroepen justitieambtenaren lieten het kind weghalen.88 Zoals gezegd, een dergelijk tafereel zal niet alledaags geweest zijn, maar toch ook niet uitzonderlijk.89 Dreigde de vrouw het kind aan huis te brengen of gaf ze zoals in het aangehaalde voorbeeld aan haar plan gevolg, dan waren van de kant van haar tegenspeler twee soorten reacties mogelijk. Ten eerste kon hij om de opspraak en een eventueel tegen hem aangespannen proces te ontlopen, alsnog trachten de zaak te schikken. Ten tweede kon hij het initiatief overnemen door zelf naar de justitie te stappen. De vermogende zal vaak de eerste weg gekozen hebben omdat procederen door de financiële lasten en het publiek karakter weinig aanlokkelijk was of zoals een vrouw over haar zoon zei, ‘hij...heeft niet meer dan 1000 gulden, die magh hij se geven, want regten en pleyten lust mij niet’.90 Vele malen komt men dergelijke uitlatingen tegen. Hoe vaak zo'n uitkopen inderdaad voorkwam, is vanuit de hier gebruikte bronnen niet te zeggen. Onderzoek in notariële protocollen, een overeenkomst kon bij notariële acte vastgelegd zijn, kan hierover meer aan het licht brengen. Het aantal pogingen tot een geldelijke schikking was groot.91 Het kon daarbij voorkomen dat een vrouw zich later bedacht. Jannetje van der Veer was met Jan van 't Hoff uit Spijkenisse overeengekomen dat ze hem niet als vader van de vrucht waarvan ze zwanger was zou opzweren, dat ze het kind zelf zou onderhouden en dat ze in ruil hiervoor ƒ 1150 kreeg, volgens de gulle gever overigens ‘uyt een pure en suyvere genegentheyd’. Omdat het geld spoedig op was, wendde ze zich alsnog tot de rechter.92 Die weg hadden veel vrouwen al eerder ingeslagen om via een vaderschapsactie de vader gerechtelijk aangewezen te krijgen. Soms was de man hen voor. Hij stapte naar de rechter en eiste dat de vrouw verboden werd bij de doop van het kind zijn doop- en familienaam te noemen of dat ze het kind niet bij hem aan huis mocht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 88] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengen. Nog algemener was dat hij haar voor het gerecht daagde en eiste dat ze de actie die ze tegen hem vermeende te kunnen instellen, op gang zou brengen op straffe van eeuwig stilzwijgen.93 Die uitdaging nam de gedaagde vrouw aan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De vaderschapsactie: proces en gevolgenIn de eerste paragraaf van dit hoofdstuk schreven we dat op de Hollandse synodes de beslaping vóór het huwelijk een druk besproken onderwerp was, onder meer wegens de vraag of een man die een maagd had beslapen, verplicht was haar tot vrouw te nemen. Een bevestigend antwoord las men in de oud-testamentische teksten Exodus 22:16-17 en Deuteronomium 22:28-29 waar de plicht tot huwen alleen afhankelijk gesteld werd van de toestemming van de vader van het meisje. Op de nationale synode te Middelburg in 1581 achtte men opvolging van deze geboden wel zo gewenst, maar werd tevens erkend dat de wereldlijke overheid een andere mening huldigde die tot een nieuwe, voor heel Holland geldende wet afgekondigd werd, gehoorzaamd diende te worden. Deze wet zou nooit komen en zo bleef de gereformeerde kerk, zij het niet zonder bezwaren, de bestaande rechtspraktijk als richtlijn beschouwen.94 Al was er dan geen algemene wet, plaatselijke keuren en de mening van juristen waren nagenoeg uniform. De Groot schrijft nog in zijn Inleidinge tot de Hollandsche Rechts-geleerdheid dat enkele wetten in Holland de ‘maegdeschenders’ opleggen de vrouw te trouwen, maar dat meestal het gebruik heerst ‘dat die een jonghe dochter ontmaegt, haer moet trouwen, ofte voor de ontmaegding betering doen in geld’. Een later auteur als Brouwer vult de Delftse jurist nog aan door te stellen dat het ‘ducere aut dotare’, het trouwen òf doteren van de vrouw door heel Europa bij uitsluiting de gangbare praktijk was.95 Stedelijke keuren en juridische literatuur bevestigen dit voor Holland.96 Hoe ging een en ander in zijn werk? Een ongehuwde moeder kon een man die zij de vader van het kind noemde voor het gerecht dagen en eisen dat hij veroordeeld zou worden haar òf te trouwen òf een bepaalde som gelds uit te betalen. Dat men bij de vaderschapsacties bijna altijd de eis tot trouwen of, als de rechter niet in een dergelijk vonnis zou willen treden, doteren uitgesproken ziet worden, moet als het gevolg van bestaande rechtsgewoontes en als een tactische zet worden opgevat. De eis tot trouwen suggereert immers dat de gemeenschap was voortgekomen uit een vaste relatie en vooruitliep op het huwelijk. Niet elke vrouw die de eis tot trouwen formuleerde, zal ook het huwelijk hebben geambieerd, de eis versterkte alleen, luidde de redenering waarschijnlijk, haar positie tijdens het proces. Op basis van welke gronden nu kon de vrouw haar eis doen? Wat er achter haar eis tot trouwen stak is duidelijk, op die wijze immers werd de schande van het ongehuwde moederschap weggenomen. Maar wat was de functie van de geldsom, anders | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 89] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezegd, wat was het karakter van de dotatie? De procestukken spreken over de ‘betering’ of ‘reparatie’ van de ‘geschonden eer’ van de vrouw, een woordkeus die men in de geciteerde zinsnede van De Groot terugvindt.97 Daarnaast speelt bij de aard van de dotatie een rol dat het sluiten van een huwelijk door de ontering bemoeilijkt werd. Een procureur verdedigde zijn cliënte met verve dat de ontering ‘haar in het doen van een goed huwelijk na haar staat en conditie voorzeker grootelijks moest obsteeren, wie dog zal een meisje ten huwelijk praetendeeren, welke... van haar eer, haar grootste schat op aarde beroofd (is)? immers, naauwelijks iemand!’ Naar de mening van Brouwer en Van Leeuwen diende de geldsom dan ook tevens om het vinden van een huwelijkspartner soepeler te doen verlopen.98 Naast de eis om te trouwen of te doteren kon de vrouw die met een man seksueel verkeer had gehad waar geen huwelijk op volgde ook, na de geboorte van een kind, de eis doen tot betaling van kraamkosten en alimentatie. Hoewel het trouwen of doteren, kraamkosten en alimentatie bij de vaderschapsactie altijd in één adem genoemd worden, is onderscheid toch noodzakelijk. De eis van kraamkosten en alimentatie vindt zijn oorsprong alleen in het feit van de afstamming, schadevergoeding speelt hier geen rol. Aan de eis tot trouwen of doteren waren ook meer voorwaarden verbonden die de ten processe door beide partijen aangevoerde argumenten konden beïnvloeden.99 De vrouw moest verleid, beslapen en maagd zijn. Van verleiding werd niet gesproken als een vrouw haar wederpartij tot de ‘vleeschelijcke conversatie’ wist aan te zetten, zij diende niet geloofd te worden en mocht dus ook geen aanspraak op een vergoeding maken. De drie voorwaarden hadden tot gevolg dat de vrouw bijna altijd stelde onder trouwbelofte of na overreding door de man beslapen te zijn en dat het de eerste maal was dat dit haar overkwam. De tegenpartij deed daarentegen veel moeite aannemelijk te maken dat ze niet ter ‘goeder naam en faam’ bekend stond, maar een ‘ergerlijck en los leven’ leidde, van ‘seer slegte conduites’ was, kortom zich ‘in vuijle Hoererije hadde verloopen’. Een enkele maal werd de vrouw notabene de zwangerschap waar het proces nu juist om begonnen was aangewreven, men kon immers niet beweren ‘dat imand op een eerlijke wijse leeft die buijten Huwelijk een kind teelt’.100 Bij een aantal voorechtelijke relaties moest de eis een beperking ondergaan. ‘Eer’ beperkte zich bij de te eisen som gelds tot de eer van de maagd. Aan een weduwe werd het recht op een dotatie niet toegekend en de praktijk luisterde nauw naar de mening der schrijvers, in de hier voorkomende gevallen beperkte een weduwe zich tot de eis van trouwen.101 Ook een ongehuwde vrouw van wie bekend was dat zij eerder eens beslapen was, kon niet om een dotatie vragen. Was een gehuwde man in het spel, dan moest juist de eis tot trouwen vervallen, maar bleef de dotering veelal overeind. Een punt van discussie vormden de dienstboden. De Groot sprak er al over dat ‘vele dienst-maegden... eerlicke burghers zonen tot ontucht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 90] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verlockten’. In sommige provincies was met die argumentatie dienstboden het recht op procederen in deze ontzegd, zoals in Zeeland en Friesland. In Holland bestond een dergelijke wet niet. Maar dat ook hier de dienstbode in een niet al te beste reuk stond kan blijken uit een Amsterdamse bepaling uit 1682 dat een meid die ontucht pleegde ‘met iemand van het huijsgezin’ bedreigd werd met een straf van zes maanden spinhuis.102 Hadden processen in huwelijkse zaken al de naam moeilijk te zijn wat betreft de bewijslast, bij de vaderschapsactie gold dat des te meer. Het bewijs van het vaderschap was lastig te leveren omdat de aan te tonen daad in het duister en zonder getuigen plaatsvond zoals men wel zei. Bij bewijsvoering in het algemeen gold de regel dat de eiser zijn zaak moest kunnen bewijzen en dat als hij daar niet toe in staat bleek, de aangeklaagde vrijgesproken werd ook al zou deze niets ter verdediging van zichzelf kunnen aanvoeren. Als bewijs dienden vooral attestaties van getuigen die in veel gevallen onder ede voor de rechter bevestigd of afgelegd werden.103 Bij de vaderschapsactie kon dat de schriftelijke verklaring van de aangeklaagde man zijn, in blijder dagen opgemaakt, waarin hij bekende de vader te zijn, de getuigenis van hen die aanwijzingen hadden dat er gemeenschap tussen de procederenden had plaatsgevonden of éénmaal de mededeling aan de rechter dat het kind eenzelfde aangeboren afwijking aan de voet had als de aangewezen vader.104 Maar in veel zaken kon het bewijs slechts ten halve geleverd worden. In dat geval voorzag het oud-vaderlands recht in de het halve bewijs aanvullende eed, op last van de rechter door een der partijen af te leggen. Simon van Leeuwen verklaarde dit zo dat de ‘Eed is een waaragtige belydnis van 't geen dat men spreekt, met aanroepinge van God tot een getuig van de opregte waarheid, en regtvaardig wraker van de leugen-taal’.105 In de moeilijk bewijsbare huwelijkszaken werd volgens dezelfde schrijver de eed veel gebruikt. Vóór het echter tot het afleggen van een eed kwam, kon deze tijdens het proces door de beide kemphanen als wapen tegen elkaar gebruikt worden. De vrouw kon de rechter aanbieden de eed af te leggen, kon ook van de gedaagde eisen dat hij zou zweren dat zijn standpunt de waarheid inhield. Het was dan aan de man de eed te accepteren of niet, net zoals hij de vrouw vóór kon zijn en als eerste de eed naar voren kon schuiven, haar zo uitdagend. Welke varianten er ook mogen zijn, uiteindelijk besliste de rechter of het afleggen van de eed door een der partijen nodig en wie daartoe dan geroepen was. De man had echter in deze een duidelijke voorsprong. Zijn eed werd van hogere orde beschouwd dan die van de vrouw, zeker als de man gehuwd was, en Van Leeuwen wijst op enkele vonnissen van de Hoge Raad en het Hof van Holland waarin de aangeboden eed van de man vóór die van de vrouw ging.106 We zullen hieronder bezien in hoeverre dit onmiskenbare voorbeeld van wat in het eerste hoofdstuk als de dubbele standaard werd aangeduid, in de praktijk functioneerde. Daartegenover had de vrouw een ander middel ter beschikking om haar standpunt kracht bij te zetten, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 91] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namelijk het opzweren in barensnood van het kind aan een vader. We spraken al over de belangrijke rol die de vroedvrouw in wier handen de vrouw de eed in aanwezigheid van getuigen aflegde, daarbij had. Ze moest beëdigd en door de plaatselijke overheid als vroedvrouw toegelaten zijn, zo niet dan verloor haar verklaring die in geen procesdossier ontbreekt aan gewicht waar de tegenpartij dankbaar gebruik van maakte.107 Maar zeker de beëdigde vroedvrouw vatte haar taak zeer serieus op, evenals de betrokken vrouw. Haar werd door de eerste in haar hoogste barensnood voorgehouden dat ze niet geholpen zou worden vóór ze de naam van de vader had genoemd. Er is een voorbeeld van een vroedvrouw die zei: ‘gij soud niet verlossen kunnen, soo je een valsen eed deed’ waarop geantwoord werd ‘dat soo sulx niet waer was, god almagtig haer in haer uyterste nood...mogt straffen en niet te hulpe komen’.108 Ondanks deze eed die zeker ernstig opgevat werd door de rechter, bleef het feit dat de eed van de man boven die van een vrouw ging. Zijn uitgangspositie was dus sterker. Hoe vielen nu de vonnissen uit? In Leiden werd in de 100 tussen 1671 en 1795 voldongen processen in 35 gevallen de eis van de vrouw ontzegd, in 65 zaken, of 65% was zij de overwinnende partij. Maassluis laat een andere verhouding zien, 8 maal een ontzegging van eis tegen 2 vonnissen die in het voordeel van de vrouw uitvielen. Wassenaar kende slechts 2 processen waarvan de afloop bekend is, in beide gevallen werd door tussenkomst van de schepenen een akkoord bereikt tot betaling door de man. Een zeer duidelijk beeld ontstaat dus niet, al zijn de Leidse processen talrijk genoeg om zeggingskracht te bezitten. Achtten de schepenen de vrouw de overwinnende partij, dan lieten zij soms aan de man de keuze de vrouw te trouwen of te doteren, meestal bepaalden zij dit zelf.109 In overgrote meerderheid werd de man tot doteren veroordeeld, de door rechterlijke dwang tot stand gekomen huwelijken kwamen weinig voor. Op deze zal in het volgende hoofdstuk worden ingegaan. In hoeverre speelde bij deze vonnissen de eed een rol? In Leiden was er bij 47 processen of 47% sprake van een door partijen aangeboden eed, maar bij 27 of 27% werd de eed ook door de schepenen geëist. In Maassluis werden er 4 eden aangeboden, en ook 4 door de schepenen geaccepteerd, 40% dus. Wassenaar telt in dit opzicht niet mee, de aantallen zijn er te gering. Enig inzicht in de vraag of de eed inderdaad in het voordeel van de man werkte, geeft de verdeling over man en vrouw van de in het vonnis geëiste eden. In Leiden werd 25 maal de eed door de man afgelegd, slechts 2 maal door de vrouw. In Maassluis was in alle vier gevallen de man degene die moest zweren. Men kan de vraag ook benaderen vanuit het aanbieden van de eed. In Leiden bood de man 24 maal aan de eed af te leggen om zo het proces te winnen, 20 maal won hij inderdaad, vier maal was hij de verliezer. In Maassluis deed hij het aanbod 3 maal, evenzoveel malen was hij winnaar. De vrouw bood in Leiden 38 maal de eed aan waarop 23 maal de beslissing in het voordeel van de man uitviel, 15 maal van de vrouw. In Maassluis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 92] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Procestuk, G.A. Leiden, Oud-Recht. Arch., inv. nr. 44 O,
fol. 43
vo
.
Proces, pro deo gevoerd, tussen Leuntie van Vliet, meerderjarige jongedochter en eiseres, verdedigd door haar advocaat Jacob Blommendal, en Jochem Dollenaar, gedaagde in ‘cas van defloratie’. Leuntie van Vliet beschuldigt Dollenaar ervan haar in 1696 onder ‘mondelinge belovte van Trouwen’ te hebben verleid en bezwangerd. In april 1697 beviel ze van een zoontje dat kort na de geboorte overleed. Ze eist dat Dollenaar haar voor de ontering f 300 en voor de kraamkosten f 50 betaalt. In de loop van het proces ziet ze echter van haar eis af als de gedaagde onder ede zal verklaren nooit ‘vleeschelijke conversatie’ met haar te hebben gehad. Dollenaar gaat hiermee akkoord en op 13 juli 1697 legt hij de eed voor de schepenen af. De zuiveringseed speelde in het proces tussen ongehuwde moeders en door hen voor de rechter gedaagde vaders een belangrijke rol. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 93] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschiedde dit slechts één maal, ook in dat geval legde de vrouw het loodje. Men kan uit deze gegevens naar mijn mening niet anders dan concluderen dat de eed, zoals de juristen al zeiden, de man begunstigde. De eisende, vrouwelijke partij hield als de man de eed aanbood, het proces ook vaak voor gezien en berustte in haar nederlaag mits de man door de rechter veroordeeld werd de eed af te leggen. Misschien heeft de eed vrouwen ook wel eens van procederen weerhouden. Gijsbertje Jacobs uit Hilversum zei tegen een procederende ongehuwde moeder: ‘Ick soude die plijt laeten: Je sult het toch verliesen als hij sijn Eed wil doen’.110 Toch zit er in deze uitlating iets onrechtvaardigs. Ten eerste werd het opzweren van het kind door de moeder door de rechter beslist serieus genomen. Een enkel keer staat bij een proces waarbij de moeder nog niet bevallen is, in het vonnis vermeld dat als zij de naam van de door haar gedaagde partij als vader noemt, hij veroordeeld zal worden.111 Ten tweede presenteerde in Leiden slechts 24% van de aangeklaagde mannen de eed. Ook al moeten de overigen geweten hebben dat de eed in hun voordeel werkte, ze schroomden daar gebruik van te maken en juist onder deze processen viel het vonnis vaak in het voordeel van de vrouw uit. Misschien speelde angst voor de ‘regtvaardig wraker van de leugen-taal’ waar Van Leeuwen over sprak, een rol. Het heeft zin de vonnissen in deze vaderschapsacties nader in te delen. Ten eerste onderscheiden we de relatie tussen een ongehuwde vrouw en een gehuwde man. Een proces tegen een getrouwd man was voor de ongehuwde moeder in de regel een kansloze aangelegenheid. Van de 11 maal dat in Leiden van zo'n verhouding in de gevonniste zaken sprake was, werd er 9 maal in het voordeel van de man beslist. Het Vlissingse vroedschapslid Johan van Nispen voegde een oom van een door hem bezwangerde dienstbode toe: ‘can zij het op niemand anders schuijven dan op mij want ik ben een getrouwt man, wat heeft zij aan mij’.112 Gehuwde mannen boden de eed aan of lieten dat na in vertrouwen dat aan getrouwden in dit geval altijd meer geloof gehecht moest worden. De rechter deelde blijkens de vonnissen te Leiden, ook die van het Hof van Holland, deze mening.113 Hij had daarbij het oog waarschijnlijk gericht op behoud van de huiselijke rust van de gehuwde man welke door een voor hem negatieve uitspraak verstoord kon worden, met als eventuele gevolgen, een proces om echtscheiding wegens overspel door zijn echtgenote of zelfs een criminele actie door de schout of baljuw op grond van hetzelfde delict. Op het eerste gezicht opvallend is dat een proces tegen een sociaal hogerstaande man wel degelijk perspectieven bood aan de vrouw. In Leiden werd 6 maal in haar voordeel en 7 maal in haar nadeel beslist. In Maassluis werd 2 maal tegen haar beslist, de enige gevallen van deze aard overigens. Bekijkt men de voor de ongehuwde moeder gunstig uitgevallen beslissingen nader, dan blijkt, voorzover een goed oordeel mogelijk is met de soms schaarse sociale aanduidingen, dat het voor het Hof en in Leiden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 94] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooral ging om een verhouding tussen een dienstbode en haar in een ambacht werkzame meester, zoals een meester smid, of een arme boer of diens zoon, met andere woorden: om verhoudingen waarin de sociale verschillen niet uiterst groot waren.114 Was het laatste het geval, procedeerde een vrouw tegen een sociaal hoge, invloedrijke man, vaak daarbij nog gehuwd, dan was ze volstrekt kansloos, hoe sterk haar papieren ook waren. De weduwe Alida van der Laar kon heel wat belastend materiaal inbrengen tegen de substituut-drossaard van het Land van Heusden, maar ondanks diens armetierige verdediging, werd hij toch vrijgesproken.115 Mogelijkheden waren er misschien alleen als getwist onder de regenten de ‘normale’ gang van zaken bij deze processen doorkruiste. Het zestigjarig Vlissingse vroedschapslid Johan van Nispen werd door de baljuw van Vlissingen crimineel vervolgd wegens beslaping van zijn dienstbode en hij werd door het gerecht van de Zeeuwse stad ook veroordeeld. In hoger beroep bij het Hof beriep Van Nispen zich er waarschijnlijk niet ten onrechte op dat het onder regenten niet ongewoon was te menen ‘uyt beschuldiginge, hoe seer rustende op ongefundeerde gronden en opgeraapte voorgevens eenig genot en profijt voor haer oft voor hare vrindschap te kunnen halen’. Het Hof deed het Vlissinger vonnis teniet.116 In de overige gevallen, een meerderheid vormende, stonden ongehuwde en sociaal gelijke personen tegenover elkaar. In welke sociale termen men moet denken, is eerder uiteengezet. Bij deze groep was het meestal de vrouw die als triomfator uit het proces naar voren kwam. In Leiden 57 maal tegen 21 ontzeggingen van eis, in Maassluis ontliepen de aantallen elkaar niet veel. Van de mogelijkheid tot het aanbieden en door de rechter accepteren van de eed werd in deze groep relatief minder gebruik gemaakt dan bij de boven behandelde groepen van vaderschapsacties. Welke verklaring is er nu voor het verschijnsel dat processen tegen gehuwden en sociaal hogeren meestal in het nadeel van de vrouw uitvielen, maar tegen mannen van gelijke positie in haar voordeel? Het antwoord op de eerste vraag is hierboven al gegeven, de gehuwde en sociaal hogere genoot een voorkeursbehandeling. Het antwoord op de tweede vraag kan tweeledig zijn. Ten eerste was de seksuele gemeenschap, aan het huwelijk voorafgaand bepaald geen zeldzaamheid en met dat als gegeven zullen de rechtsprekers vaak geredeneerd hebben dat waar rook is, vuur zal zijn geweest. Ten tweede zal de rechtbank de financiële zorg voor het kind liever bij een vader gelegen zien hebben dan dat de plaatselijke armenkas in de buidel moest tasten. Dirckgen Willems Jonck uit Hillegersberg sprak in 1672 Govert Jans Vermeer uit Bleiswijk gerechtelijk aan als vader over haar kind. Later verklaarde ze bij notariële acte dat ze ‘noijt eenige actie tegen Vermeer soude hebben geïnstitueert, ten ware Schout ende Armmeesters van Hillegersberch haer daer toe niet hadde aengeraden ende t selve aen haer versocht’.117 Om wat voor bedragen ging het waartoe bij akkoord of vonnis besloten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 95] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd voor dotatie, kraamkosten en alimentatie van het kind? De hoogte van de som die als dotatie betaald diende te worden, werd door de rechter vastgesteld, maar richtlijnen bestonden hierover in algemene termen wel. De Groot schrijft dat gelet moet worden op ‘beider gelegentheid’, dus de sociale positie van man en vrouw. Van Leeuwen stemt hiermee in maar wil vooral rekening houden met het bedrag dat ‘de Dogter om de Ontering meerder tot Huwlyx goed van node sou hebben om met haars gelijk te trouwen’.118 Het is niet verrassend dat de eisende vrouwelijke partij haar eer, in geldelijke termen beschouwd dan, opschroefde naarmate de gedaagde draagkrachtiger leek en dat het vonnis poogde haar meer bescheidenheid bij te brengen. Vooral voor het Hof van Holland werden als dotatie bedragen geëist die zelden onder de ƒ 500 lagen en konden oplopen tot ƒ 1000 of nog hoger. Van een burgemeesterszoon werd door een dienstbode die zelf een ƒ 60 per jaar verdiend zal hebben ƒ 3000 geëist, van een personeelhoudende lakenwerker te Hilversum ƒ 2000, van een stadssecretaris ƒ 1000. De eer van het hoogste bedrag viel een Leids student met ƒ 4000 ten deel. In het algemeen valt wel vast te stellen dat van lieden met lagere sociale status ook lagere bedragen verlangd werden, zoals van boeren te Goudriaan en Voorburg ƒ 600 en ƒ 300 en een Leidse wolkammer ƒ 50. Over de sociale positie van de vrouw vindt men tenzij ze als dienstbode werkzaam was, te weinig opmerkingen om te zien of deze in de vaststelling van de hoogte van het bedrag een rol speelde. Vreemde uitschieters naar boven vertroebelen overigens soms het beeld. Het vonnis corrigeerde deze wel. Het Hof bepaalde de dotatiesom op meestal een paar honderd gulden, in plaatsen als Leiden en Maassluis lag deze weer wat lager, variatie in verhouding tot de geëiste som bleef altijd wel bestaan. Het is overigens opmerkelijk dat wanneer door tussenkomst van schepenen tot een schikking besloten werd, deze meestal lager was dan de bedragen die in de vonnissen vermeld worden. Bij de laatste kwamen dan nog de kraamkosten, ongeveer ƒ 50 en de alimentatie voor het kind. De hoogte van deze door de vader te betalen alimentatiesom verschilde per plaats niet veel en lag tussen de 20 en 30 stuivers per week.119 Een stijging of daling deed zich evenmin als bij de dotatie vanaf het eind van de 17de eeuw tot een eeuw later voor, in overeenstemming met de globale ontwikkeling van de prijzen en vooral lonen. De alimentatie werd uitgekeerd vanaf de geboorte. Interessant is dat de bovenste leeftijdsgrens een verschuiving onderging. In kleine plaatsen als Boskoop, Bleiswijk en ook Maassluis vindt men aan het eind van de 17de eeuw nog wel uiterste grenzen als 12, 14 en 16 jaar. Later verschuift dat naar 18 en 20, soms zelfs 25 jaar. Vaak beperkte men zich tot de opmerking dat het moment waarop iemand zelf de kost kon verdienen of een huwelijk sloot het eindpunt vormde. De verhoging van de uiterste leeftijdsgrens is daarom interessant omdat deze, wel met vertraging, de stijging van de meerderjarigheidsgrens die van ongeveer 15 jaar in de late middeleeuwen tot 25 jaar in de 17de en 18de eeuw opliep, lijkt te volgen.120 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 96] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel het de bedoeling was dat vader en moeder beiden bijdroegen aan de kosten voor onderhoud van het kind, kan men zich afvragen in hoeverre de genoemde bedragen toereikend waren. Gaat men van 20 tot 30 stuivers per week uit, dan leverde dat ƒ 52 tot ƒ 78 per jaar op. Vergelijkingsmateriaal bieden de kosten per kind in de Hollandse weeshuizen. De weinige beschikbare cijfers ontlopen op een enkele uitzondering na, elkaar niet veel en liggen rond de ƒ 70.121 Bedenkt men dat de grote aantallen kinderen per weeshuis de kosten gedrukt moeten hebben, dan lijkt het uitgekeerde alimentatiebedrag niet aan de hoge kant, maar met enige inkomsten van de vrouw erbij toch wel voldoende. Of het loon van de man deze last kon dragen is een andere vraag. Gegevens over de hoogte van lonen zijn nog niet zeer talrijk. Wordt generaliseren om die reden bemoeilijkt, vergemakkelijkt wordt het omdat de geografische verschillen in loonpeil in Holland niet groot lijken te zijn geweest en omdat zich na 1650 een lange periode van loonstarheid voordeed. Geschoolde ambachtslieden als timmerlieden en metselaars verdienden in de tweede helft van de 17de en in de 18de eeuw ongeveer 25 tot 30 stuivers per dag. Ongeschoolden als sjouwers en schoonmakers moesten met een aantal stuivers minder genoegen nemen. Als we uitgaan van een dagloon van 25 stuivers en een even hoge wekelijkse alimentatie, betekent dit dat in een zesdaagse werkweek ruim één dag per week voor het onwettige kind moest worden gewerkt. Het door Posthumus samengestelde arbeidersbudget kent geen post ‘diversen’ zodat beknibbelen op de eerste levensbehoeften nodig was, zeker in tijden van duurte geen geringe opgave.122 Dat vrouwen soms bij de rechter klaagden over achterstallige alimentatie verbaast dan niet.123 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De vaderschapsactie: kwantitatieve aspectenWanneer de vorige paragrafen aan het voorechtelijk seksueel verkeer waren gewijd en onder meer is geponeerd dat tenminste één van de betrokkenen daar meestal toe overging uit de hoop of zelfs zekerheid te trouwen, doet zich de vraag voor naar de omvang van de voorechtelijke seksualiteit. Onderzoek naar ‘gedwongen huwelijken’ zoals men deze verbintenissen niet geheel terecht wel eens noemt, is methodisch betrekkelijk eenvoudig, maar wel zeer bewerkelijk. Men moet de tijd meten die er tussen het sluiten van een huwelijk en de geboorte van het eerste kind ligt. Ziet dit binnen een afgesproken aantal maanden na de trouwdatum het levenslicht, bijvoorbeeld zeven of acht, dan heeft de onderzoeker de zekerheid dat een voorechtelijke conceptie plaatsvond.124 Voor de periode waar wij ons mee bezighouden, bestaan er slechts twee studies die aandacht aan de voorechtelijke seksuele gemeenschap besteden, over het Zuidhollandse Maasland en het Gelderse Duiven. In het eerste plaatsje vond rond 1747 onder de protestantse huwelijken bij 23,7% voorechtelijk geslachtsverkeer plaats, onder de katholieke bij 15,1%. In Duiven was van alle huwelijken in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 97] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de periode 1666-1730 er bij 14,3% sprake van een vóór dit huwelijk verwekt kind, tussen 1731-1795 bedroeg dit 19,8%.125 Een tweetal interessante aspecten springt naar voren. Ten eerste hebben protestanten, in Maasland althans, blijkbaar minder bezwaren dan katholieken tegen voorechtelijke gemeenschap. Ten tweede is er de toename in Duiven in de loop van de 18de eeuw, in overeenstemming met de ontwikkeling elders in Europa. Een ander kwantitatief aspect wordt gevormd door het aantal voorkomende vaderschapsacties. Op de samenstelling van de aantallen die in een hierna volgende tabel weergegeven zullen worden, moet kort worden ingegaan. Uitgangspunt waren de procesrollen in Leiden, Maassluis en Wassenaar-Zuidwijk. Een deel nu van het aantal vaderschapsacties bestaat uit de daar uitgesproken vonnissen. In Leiden moet er daarbij rekening mee gehouden worden dat de vaderschapsactie niet altijd voor de schepenbank maar ook voor het college der Vredemakers door de klagende partij ingesteld kon worden. Uit de tienduizenden zaken die voor de Vredemakers dienden is een steekproef genomen door per decennium één jaar door te nemen. Vaderschapsacties werden meestal doorgezonden naar de schepenbank omdat de berechting ervan buiten de competentie van de Vredemakers viel.126 Wel werden door bemiddeling van de Vredemakers akkoorden over vaderschapsacties gesloten of legde een paar de beslissing in handen van de Vredemakers. Om hoeveel het gaat, toont tabel 1. Gemiddeld is dit ruim één vaderschapsakkoord per jaar. Om niet te hoog te schatten gaan we er bij de samenstelling van het Leidse totaal van uit dat er tien van dergelijke akkoorden per decennium werden gesloten. Akkoorden die voor de gewone rechter gesloten werden, vormen in Leiden, Maassluis en Wassenaar een andere component van de vaderschapsacties. Een laatste component bestaat uit de onafgemaakte processen. Deze kunnen voorkomen wegens de overtuiging bij de klagende partij van de uitzichtloosheid van het proces of omdat men alsnog, buiten bemoeienis van de rechter, tot een regeling komt. Maar wat de reden ook is, in elk geval is er een vaderschapsactie. Wanneer we nu de aantallen zullen bezien, is één opmerking op zijn plaats. Een akkoord over de alimentatie van een onwettig kind hoeft niet voor de rechter gesloten te worden, maar kan ook bij notariële acte of zonder officieel stuk plaatsvinden. De vaderschapsactie
Bron: G.A. Leiden, Oud-Recht. Arch., inv. nrs. 47 N - YYY | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 98] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de rechtbank is dus deel van een groter geheel, hoeveel groter is onbekend. Tabel 2 geeft de aantallen vaderschapsacties. Kijkt men naar de samenstelling van de totalen, dan is zeker voor Leiden duidelijk dat het akkoord meer voorkwam dan het tot het eind toe procederen over het vaderschap. Let men op de totalen dan lijkt het of de vaderschapsactie aan het eind van de 18de eeuw talrijker was dan daarvoor. Absolute cijfers zeggen niet zoveel en kunnen zeker niet van plaats tot plaats met elkaar vergeleken worden. Daarom zijn in figuur 2 de vaderschapsacties uitgedrukt per 100 dopen. Dat het aantal dopen ter vergelijking gekozen is, ligt voor de hand: bij de vaderschapsactie gaat het immers om het geboren of nog geboren te worden kind. Duidelijker nu dan uit tabel 2 blijkt, is dat de vaderschapsactie in Leiden relatief toenam, de bevolking en daarmee het aantal dopen slonk immers sterk of bleef later in de 18de eeuw constant, zij het dat de toename niet bijzonder spectaculair is. In Maassluis lijkt ook een relatieve groei aan het slot van de eeuw te bestaan, maar deze zet niet door. Van Wassenaar valt te zeggen dat de vaderschapsacties bijna alle in de tweede helft van de 18de eeuw vallen, maar dat is dan ook het enige. Van grote of toenemende aantallen is geen sprake. Opmerking verdient het dat Wassenaar volgens de religietelling van 1809 voor 80% katholiek was en dat al eerder voor het katholieke deel van de bevolking van Maasland geconstateerd is dat voorechtelijk geslachtsverkeer bij de katholieken aanzienlijk minder voorkwam dan bij de protestanten. In Maassluis daarentegen was 85% van de inwoners in 1809 protestant.127
Toelichting: a = afgemaakt proces; b = akkoord; c = onafgemaakt proces; d = totaal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 99] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 2 Vaderschapsacties per 100 gedoopte kinderen in Leiden,
Maassluis en Wassenaar-Zuidwijk, 1671-1794
Toelichting: de onafgemaakte processen zijn gearceerd weergegeven; de figuur voor Maassluis kent een lichte vertekening, omdat alleen gegevens over de gereformeerde dopen voorhanden zijn. Bron voor doopgegevens: N.W. Posthumus, De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie, 's-Gravenhage 1908-1939 3 dl., III., pp. 880, 1038; A.R.A., D.T.B. Maassluis, Doopboeken; A.R.A., D.T.B. Wassenaar, Doopboeken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 100] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij een vaderschapsactie heeft voorechtelijke gemeenschap plaatsgevonden waar de geboorte van een kind op volgde zonder dat de vader en moeder waren getrouwd. Zoals eerder al is aangeduid, is de groep van ongehuwde moeders uiteraard groter geweest dan het aantal vaderschapsacties. Of die groep zeer veel groter was, lijkt echter de vraag als men let op het gering aantal kinderen dat gedurende het grootste deel van het Ancien Régime onwettig (buitenechtelijk) werd geboren, hieronder wordt daar kort op ingegaan. Wat is nu de verhouding tussen die voorechtelijke concepties waar geen huwelijk op volgde (waarbij we hier als maatstaf de vaderschapsactie hanteren) en die waar de man wel deed wat de vrouw van hem verwachtte: trouwen? Van het aantal huwelijken met voorechtelijk geconcipieerde kinderen valt een schatting te maken. Het totaal aantal gesloten huwelijken is voor Leiden, Maassluis en Wassenaar gevonden via telling van twee jaar per decennium. Voorts zijn we uitgegaan van een voorechtelijke conceptie van kinderen bij twee percentages, 15% en 25%. Het resultaat, gepresenteerd in drie tienjaarlijkse momentopnamen, vindt de lezer in tabel 3. Uit deze tabel blijkt dat het aantal vaderschapsacties in het niet wegzinkt naast het aantal huwelijken waarin voorechtelijke conceptie heeft plaatsgevonden. In tabel 4 is het percentage vaderschapsacties berekend van het aantal voorechtelijke concepties, verkregen door het aantal vaderschapsacties en het aantal huwelijken met de geschatte voorechtelijke conceptie samen te nemen. Dat percentage komt zelden boven de 5% uit: in overweldigende meerderheid volgde op de voorechtelijke verwekking van kinderen het huwelijk. Wel lijkt het zo te zijn dat in de tweede helft van de 18de eeuw het huwelijk relatief minder volgde op de bezwangering van de vrouw. In tabel 5 is nog eens een soortgelijke berekening gemaakt als in tabel 4 voor de jaren na 1751. In Maassluis is een ontwikkeling niet zeer duidelijk zichtbaar, in Leiden slaagde blijkbaar een toenemend aantal zich bruid wanende vrouwen er niet in hun minnaar tot trouwen te brengen. Wanneer een vrouw een man voor zijn vaderschap voor de rechtbank aansprak en het kind geboren was, werd dit als onwettig bij de doop geregistreerd. Door alsnog de vrouw te trouwen kon het kind worden gewettigd. Er bestaat dus een verband tussen de vaderschapsacties en de onwettig geboren kinderen. Zoals bekend neemt het aantal bastaarden in de loop van de 18de eeuw in West-Europa sterk toe en Holland vormde daarop geen uitzondering ook al is de laatste uitspraak alleen gebaseerd op cijfers over Rotterdam en Maassluis. Meer gegevens zijn beslist nodig omdat rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat ongehuwde moeders niet in hun eigen woonplaats, maar elders, bijvoorbeeld in een grote stad, hun kind ter wereld brachten. Op die wijze zou het aantal stedelijke bastaarden onevenredig stijgen.128 Maar nu de cijfers zelf. Figuur 3 geeft het percentage onwettig geborenen in de gereformeerde kerk te Rotterdam en in Maassluis tot 1800. Allereerst springt het lage percen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 101] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bron: G.A. Leiden, Trouwboeken; A.R.A., D.T.B. Maassluis, Trouwboeken; A.R.A., D.T.B. Wassenaar, Trouwboeken
Bron: zie Tabel 3
Bron: zie Tabel 3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 102] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tage aan het begin van de 18de eeuw in het oog. Nog net geen één op de honderd gedoopte kinderen was onwettig. Dit bewijst eens te meer dat seksualiteit, of in elk geval de verwekking van kinderen, sterk aan het huwelijk gebonden was. Ten tweede toont de figuur een stijging die nog tot in de eerste helft van de 19de eeuw zal doorzetten.
Figuur 3 Onwettige kinderen per 100 gedoopte kinderen in
Rotterdam en Maassluis, 1720-1799
Bron: G.J. Mentink, A.M. van der Woude, De demografische ontwikkeling te Rotterdam en Cool in de 17e en 18e eeuw, Rotterdam 1965, tabel III. 12, p. 49; D.J. Noordam, ‘Ongehuwde moeders en onwettige kinderen in Maassluis’, in Holland, 9, 1977, tabel 2, p. 171 geeft de absolute totalen. Doopaantallen te Maassluis, zie figuur 2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 103] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor kwantitatieve ontwikkelingen als dit toenemend aantal bastaarden, de lichte relatieve stijging van de vaderschapsacties en ook het klimmend aantal vondelingen in Amsterdam na ongeveer 1770 kunnen verklaringen van verschillende aard worden gegeven. Ten eerste zou kunnen worden gepoogd een verklaring vanuit de economische geschiedenis van de 18de eeuw te geven. Zoals bekend verslechterden de economische perspectieven na ongeveer 1760-1770 danig. Een sociale crisis was het gevolg. De prijzen stegen na de genoemde jaren sterker dan de lonen, de werkloosheid nam in arbeidsintensieve sectoren als de nijverheid en de visserij toe.129 Het toenemend aantal vondelingen zou zoals Jansen poogde aan te geven, in Amsterdam in het licht van deze teruglopende conjunctuur moeten worden beschouwd. Armoede, het niet in staat zijn tot onderhoud van een kind, leidde ertoe een kind te vondeling te leggen.130 Om werkloosheid en armoede stelde een trouwlustig paar het huwelijk wellicht uit. Ondertussen werd wel een kind geboren dat als onwettig werd geregistreerd. Maar voor een vaderschapsactie, zo zou deze redenering verder kunnen gaan, was geen reden zolang de man zijn belofte aanhield de vrouw te trouwen en zolang hij zorg droeg voor het kind. Deed hij dit niet, of werd hij hierin nalatig, dan ontspon zich de vaderschapsactie.131 Ook kunnen de economische achteruitgang en een stijgende huwelijksleeftijd, op de laatste komen we in het volgende hoofdstuk terug, tot gevolg hebben gehad dat bij uitblijvende perspectieven op een huwelijk de frequentie van de vluchtige seksuele contacten toenam. In het verlengde daarvan is het mogelijk dat door armoede gedreven meer vrouwen dan voorheen door prostitutie zich in leven probeerden te houden, hun eventuele klantenkring verruimde zich immers. Zo lijkt het in Maassluis te zijn gegaan waar ongeveer 30% van de ongehuwde moeders waarschijnlijk tot de prostituées kan worden gerekend.132 Afdoend is deze economische benadering niet. De stijging van het aantal bastaarden bijvoorbeeld zette in Rotterdam al rond 1730 in. Onlangs heeft Hofstee een sociaal-culturele verklaring voor de kwantitatieve ontwikkeling ten aanzien van bastaarden en vondelingen naar voren gebracht. Op basis van de Rotterdamse en vooral Amsterdamse gegevens sprak hij over een ‘bijna verbijsterende ontwikkeling met betrekking tot huwelijk en seksuele relaties’, over een ‘sociale crisis’, ‘bewuste normverwerping’, een ‘revolte tegen het bestaande stelsel met betrekking tot huwelijk en seksueel verkeer’, over na 1770 van een ‘vergaande aantasting van de norm die eiste, dat men de eventuele gevolgen van een buitenechtelijk geslachtelijk verkeer zou aanvaarden en bij zwangerschap van het meisje een huwelijk aan zou gaan’.133 Hofstee heeft hier het oog gericht op die verhoudingen met seksueel verkeer waar vroeger een huwelijk uit voortvloeide, maar waar vanaf 1770 de trouwdag uitbleef. Men kan zich afvragen of, als er nu inderdaad van normverzwakking sprake was in de zin van plichtsverzaking door de man, deze niet in de vaderschapsactie zichtbaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 104] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had moeten zijn. Meer vrouwen hadden de man aan hun plicht voor de rechter herinnerd. Is daarvoor echter de toename van het aantal vaderschapsacties niet te gering? Kijkt men in de figuren 2 en 3 naar de percentages van de vaderschapsacties en de bastaarden te Maassluis, dan valt het op dat het eerste percentage met het tweede geen gelijke tred houdt. Het lijkt mij dan ook dat het in hyperbolische termen vervatte betoog van Hofstee zo geen stand kan houden. Niettemin moet een sociaal-culturele verklaring als die van Hofstee niet geheel worden verworpen. De twee genoemde benaderingswijzen hoeven elkaar ook niet uit te sluiten. Een sociaal-culturele verschuiving in het waardenpatroon, zich over een langere periode uitstrekkend, kan een accentuering hebben gekregen door economische fluctuaties op korte termijn. Op dit soort ontwikkelingen en mogelijke verklaringen zullen we in de volgende hoofdstukken nog stuiten. |
|