Inleiding
Dit Repertorium geeft een overzicht van wat er op het gebied van de bestudering en beschrijving van het verleden in het Nederland van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw tot stand is gebracht en verschenen. De opzet verschilt van eerder gepubliceerde inventarisaties, die hierna zullen worden besproken.
Een eerste aanzet om in Nederland tot een overzicht van de bestaande geschiedschrijving te komen is afkomstig van de in 1622 in Leiden benoemde en in 1631 in Amsterdam aangestelde hoogleraar in de geschiedenis en welsprekendheid Gerardus Joannes Vossius. Vossius vervaardigde de werken De historicis Graecis (1623) en De historicis Latinis (1627), waarbij hij gebruik maakte van reeds eerder uitgekomen overzichten, die hij aanvulde met eigen kennis. Naar goed humanistische gewoonte legde hij de klassieke auteurs en hun historische werken in een systematisch overzicht vast. Zijn indeling is deels chronologisch en, waar datering ontbrak, alfabetisch naar auteur. Indien mogelijk voorzag hij elk lemma van een commentaar. Vossius hield niet op bij het einde van de oudheid maar kwam uiteindelijk dicht bij zijn eigen eeuw uit. Want in het eerste deel behandelde hij ook de Byzantijnse auteurs tot vlak na de val van Constantinopel in 1453 en in het tweede boek over de Latijnse auteurs besteedde hij veel aandacht aan de geschiedschrijving uit de middeleeuwen en besprak hij de belangrijkste auteurs uit de renaissance, die tot het midden van de zestiende eeuw hadden geleefd. Bovendien gaf hij in dit werk, veel meer dan in het boek over de in het Grieks schrijvende auteurs, een schema, waaruit bleek hoe de geschiedschrijving zich naar zijn mening in stadia had ontwikkeld. Het levert weliswaar geen nieuwe benadering van de geschiedschrijving op, maar het resultaat is wel ontzagwekkend door de tentoongespreide eruditie en encyclopedische kennis over de schrijvers, wier werken Vossius vaak in manuscript geraadpleegd had. Maar geschiedschrijvers uit de Lage Landen kwamen alleen hier en daar bij de behandeling van de Latijnse schrijvers aan de orde.
De Katwijkse predikant Adrianus Pars besprak daarentegen in zijn Index Batavicus of naamrol van de Batavise en Hollandse schrijvers. Van Julius Cesar af, tot dese tijden toe uit 1701 meer dan driehonderd schrijvers die, zoals hij het uitdrukte, ‘alleen ... van Batavien, Holland, of Nederland Gedenkschriften nagelaten hebben’. Het boek bestaat uit een thematisch gerangschikte opsomming van werken die de Nederlandse geschiedenis of onderdelen daarvan behandelen. Aan zijn indeling in negen hoofdstukken is duidelijk af te lezen wat volgens de geleerde theoloog tot de geschiedschrijving behoorde. Eerst komen de werken over de algemene geschiedenis van het land, daarna de stads- en dorpsbeschrijvingen, de geschriften over de ‘Batavise of Hollandse edele en doorlugtige huisen’ en die over handvesten, voorrechten en keuren. Vervolgens al hetgene dat er over godsdiensten en kerkelijke zaken van de Republiek is geschreven (hieronder rekende Pars ook de uitgaven van belijdenissen, catechismen en martelaarsboeken), daarna komen de boeken over de oorlogvoering en als zevende hoofdstuk de werken over ‘taal en spraak’. Tenslotte het onderdeel over munten en penningen en dat over drukkunst, scholen en bibliotheken. Hij bestrijkt dus een zeer