Oorlogsverzen. Gevecht met het dier(ca. 1945)–Paul Haimon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Zanger in treurgetijden Verbrand mijn have, doch raak de vanen niet In het gewoel versplinter niet wat heilig en vroom brandt in de ziel. Veilig voor altijd zij wat bewaard in het lied. Rook en vernietiging, puinen de aarde, platgetrapt door wie haar schoonheid verraadt; duistere horden klinglen roestge zwaarden, verdorven gronden geven giftig zaad. Droomen die door de tijden golven als wilde waetren waaruit de branding slaat breken door, en voor immer bedolven liggen drommen doodsdesolaat. Alwie nog d'aarde aanhangt in purperen droomen, in wie steeds het lied van de verlossing brandt, gedenkt wie aan gene zijde het eeuwig schoon vonden voor wat zij verloren in hun vaderland. Die zijn gevallen als te vroege dooden, geteekenden met nog rookend het wapen ter hand, in sommige harten leven zij als halfgoden, andren hebben tegen hen haat in hun zielen gebrand. [pagina 4] [p. 4] Waar zijn de heilgen, die met jonge vanen machtig en groot gingen der tijden tred. Om hun lied stroomen oudren en kindren tezamen, wie deed hen leed? Zij bleven onverlet. Zuiveren, die de volken van wanen bevrijdden, geestlijken, wie nimmer de liefde verliet. o zang-verloornen, zing ons van die tijden, laat mijn have branden, maar verwoest niet het lied: 2 September 1939 Vorige Volgende