Verzameling van bruilofts-versjes(ca. 1838)– Hagen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Zesde afdeeling. [Als een meisje jong en zedig] Wijze: Je ne suis qu'une bergère. Of: Arm en nedrig is mijn hutje. Als een meisje jong en zedig Wordt gevrijd voor d' eersten keer, Dan slaat zij, uit maagdenschaamte, Hare aamninnige oogjes neêr. 't Zachte blosje van haar koontjes Is het roosje in kleur gelijk; Doch de vuurgloed van dat blozen Geeft van 't minnend harte blijk. Maar, als zij, in later stonden, Zich als bruid vindt opgetooid, En het blakend huwlijksouter Met gebloemte en palm bestrooit, Dan heeft zij niet meer ie blozen Om de neiging van haar jeugd, En het lonken van haar oogjes Spelt haar echtvriend ware vreugd. [pagina 22] [p. 22] Tedre bruid, wier minzaamheden, Waard' zijn dat gij liefde wint! Spreek dan vrij de taal der oogen Met uw' uitverkoren' vrind: Hij verstaat dit zwijgend spreken, En geeft antwoord door een' lonk: Maakt dat deze taàl hem duurzaam Meer en meer in liefde ontvonk'! Heilrijk paar! strooi telkens bloemen Op uw schoone levensbaan! Denk dat gij er met elkander Tot haar eindperk voort moet gaan. Al bedekt een luchtig wolkje. Eens uw' voorspoeds-zonneschijn, In uw trouwveréénde zielen Moet' het altijd helder zijn! Vorige Volgende