Reize naar Bengalen en terugreize naar Europa
(1822)–J.G. Haffner– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
Voorrede van den uitgever.Door het allezins gunstig onthaal van het door mij, in 1820, uitgegeven Werk, de Lotgevallen en vroegere Zeereizen van mijnen vader behelzende, heb ik mij aangemoedigd gevonden, om ook de overige zijner nog voorhandene nagelatene papieren, voor zooverre dezelve betrekking op 's mans levensloop hebben, voor de drukpers te bestemmen en in orde te brengen. Het is dus, als ware het, aan mij voorbehouden gebleven, zoowel de eerste als de laatste zijner Reizen het publiek te mogen aanbieden; terwijl hij zelf, daarentegen, bij zijn leven, om bijzondere redenen, slechts afgebrokene gedeelten van zijne ontmoetingen heeft in het licht gegeven. Thans, echter, vormen dezelve, met dit Work, een aaneengeschakeld en volledig geheel, wanneer men slechts de volgorde der gebeurtenissen, met terzijdestelling van die der uitgaven, in het oog houde. De door mij uitgegevene Lotgeval- | |
[pagina VI]
| |
len en vroegere Zeereizen, bij den Drukker dezes, in 1820, namelijk, behelzen het verhaal van mijns vaders vroegste jeugd aan, tot op zijne plaatsing aan het Kompagnies-Negotie-Kantoor te Nagapatnam.
Eene omzwerving in het binnenste van dit eiland is het onderwerp van het daarop volgende Werk: Reize te voet door het Eiland Ceylon, bij j. allart, in 1810, uitgegeven.
Van daar ondernam mijn vader eene reize naar Bengalen, welker beschrijving gedeeltelijk dit tegenwoordige boekdeel ten inhoud verstrekt. Op de Koromandelsche kust teruggekomen, deed hij de, in twee boekdeelen beschrevene, en bij j. allart, in 1808, uitgegevene, Reize in eenen Palanquin, terwijl zijn daarop gevolgde terugkeer naar Europa den overigen inhoud van deze bladen uitmaakt.
Hoe veel het publiek er bij verlieze, dat eene andere hand, dan de zijne, deze levensschetsen moest | |
[pagina VII]
| |
voltooijen, kan niemand beter beoordeelen, dan ik, die het beste weet, voor welke uitbreiding en meerdere belangrijkheid dezelve vatbaar waren geweest; intusschen durf ik mij vleijen, voor zooverre den Godsdienst, de zeden en nog weinig bekende gebruiken der Hindo's betreft, geene onbelangrijke en vooral naauwkeurige bijdragen tot de geschiedenis dezer volken geleverd te hebben; terwijl ik, daarentegen, met voordacht, getracht heb te vermijden alles, wat reeds door vroegere of latere Schrijvers behandeld, en dus genoegzaam bekend is geworden; men zal hier derhalve evenmin eene uitvoerige beschrijving der voortbrengselen, handel en fabrijken, als van de provinciën en steden zelve, of derzelver vroegere geschiedenissen, oorlogen, enz. vinden, en ik heb daarvan alleen datgene aangehaald, wat mij onmisbaar tot het verband van mijn verhaal noodzakelijk scheen.
Voor het overige bevatten deze bladen geene minder vreemde aaneenschakeling van de zeldzaamste lotgevallen (zoo als, echter, iemand van eenen zoo onrustigen geest als mijn vader die onvermijdelijk moest ondervinden), dan zijn vroegere levensloop. Op het punt van derzelver geloof- | |
[pagina VIII]
| |
waardigheid zal ik niet weder terugkomen; ik kan mij evenwel, bij deze gelegenheid, het genoegen niet ontzeggen, hier iets in te lasschen, dat ik korteling, toevallig, in een Fransch Werk las, en hetwelk, tot de geringste bijzonderheden, de waarheid staaft van hetgene mijn vader, bij eene oogenschijnlijk zeer romaneske ontmoeting, met Doktor beisser, te Madras, van diens verwonderlijk lot, met een paar woorden gewaagt: men zie Reize in eenen Palanquin, II Deel, bl. 203-213 en bl. 375-381.
Het Fransche Werk, door mij bedoeld, is l'Histoire secrète du Tribunal Révolutionnaire, &c. par Mr. de proussinalle, in 1815, bij lerouge uitgegeven, waarin, bij de optelling van de slagtoffers der Revolutie, welke den dood met gerustheid en blijmoedig zijn te gemoet gegaan, onder anderen, ook van den Generaal beisser gezegd wordt, dat hij, na zijne veroordeeling en in afwachting van het oogenblik zijner teregtstelling, zich vermaakte met een dichtstukje op te stellen. Bij die gelegenheid wordt, in eene noot, de volgende korte biographie van dezen merkwaardigen man gegeven:
‘Beysser, fils d'un Conseiller au Parlement de Metz, eut le goût des voyages et des avantures. | |
[pagina IX]
| |
Il quitta le toit paternel, fut Chirurgien-major dans l'Inde, ensuite Major d'un régiment Hollandais, enfin Général Français. Il eut des succès et des revers. Ayant déplu aux Montagnards, ils le firent périr par leur tribunal de sang. Il écouta son jugement sans montrer la moindre émotion, et reçut la mort avec courage à l'age de 40 ans. Beysser passait pour un des plus beaux hommes de France.’Ga naar voetnoot(*)
Men ziet, dat de overeenstemming met mijns vaders verhaal en dat van den Franschen Schrijver niet vollediger zoude kunnen zijn.
Ten slotte moet ik mijnen lezers verschooning vragen wegens de menigvuldige noten en terugwijzin- | |
[pagina X]
| |
gen op de vroegere Werken mijns vaders; de aard van het tegenwoordige Werk, zoowel als de omstandigheid, dat de Reize in eenen Palanquin, wat den tijd betreft, eigenlijk tusschen den terugkeer uit Bengalen en het vertrek naar Europa, bij gevolg tusschen deze bladen behoorde, is daarvan de oorzaak.
Indien men, voor het overige, dit Boek niet geheel onvoldaan ter zijde legge, zal ik mij de moeijelijkheden, aan deszelfs uitgave verknocht, gaarne getroosten.
Welligt, dat nog, in den loop van dit jaar, eenige fragmenten van het te regt beroemde Indische heldendicht, Mahabharot, door mij in het licht zullen gegeven worden. Ofschoon deze stukken niet altijd onafgebroken op elkander volgen, bevatten dezelve, echter, zoo veel schoons, verhevens en merkwaardigs, dat men mij, zoo ik vertrouw, dank zal weten, dezelve der vergetelheid ontrukt te hebben.
Amsterdam, 1 Febr. 1822. C.M. Hafner. |
|