‘Je mag wel uitkijken, Batje’, zegt Puk, ‘anders
vliegt je hele huisje de lucht in.’
‘Ja misschien ga ik zelf nog eens op reis. Met een vliegend huis. Maar
let eens op. Dit zijn speciale zeepbellen. Het zijn batjebellen. Je kunt ze leeg
laten lopen en weer opblazen. Heb je ooit zo iets gezien?’
‘Nee’, schudt Muk.
Puk weet dat de mensen ook zulke ballons maken, maar dat zegt hij niet.
‘Wat ga je met die bellen doen, Batje?’
‘Niets. Ik laat ze buiten los. Want ik moet die zeebel
maken.’
‘Het zíjn toch zeepbellen?’
‘Ik zeg niet zeep-bel, maar zee-bel.’
‘O! Zegt Batje, weet je wat, als je toch niets doet met die kleine
bellen geef ze ons dan mee, voor de dwergen van Klaas Vaak. Want daar gaan we nu
eerst heen.’
‘O, maar natuurlijk. Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. Weet je
wat, we doen ze in deze zakken, en dan nemen jullie ze mee.’
Batje plukt alle ballonnetjes van het plafond en Puk en Muk laten ze leeglopen en
stoppen ze in twee zakken. Die laden ze in hun vliegende koffer.
Nu stappen Puk en Muk op hun koffer voor de laatste tocht. Ze zwaaien naar Batje
en dan stijgen ze op.
Klaas Vaak zit in zijn luie stoel de krant te lezen. Zijn ogen zijn
dichtgevallen, toen hij las dat iemand had ingebroken in Luilekkerland en twee
potten honing had gestolen. Nu slaapt oom Klaas, maar opeens stormt een van de
dwergjes de kamer in.