Het paradys der geestelijcke en kerckelijke lof-sangen, op de principaelste feest-dagen des gheheelen jaers
(1679)–Aegidius Haeffacker– Auteursrechtvrij
[pagina 772]
| |
Op de wijse: Alst begint.
WAt sal ick gaen beginnen?
Maria Maget soet
Den brant van uwer minnen
My tot u blaecken doet?
Ghy zijt die ick bemin,
O weerdige Koningin.
Ghy zijt mijn Bruydt, mijn moeder,
Mijn troost, mijn toeverlaet,
Uw' Soon is mijn behoeder,
Op u mijn hoope staet,
Ghy zijt die ick bemin,
O weerdige Koningin.
Och had ick soo veel monden,
Als sterren in 't Firmament!
'k Ginck uwen lof verkonden
Die ghy hebt sonder endt.
Ghy zijt die ick bemin,
O weerdige Koningin.
Och had ick soo veel Zielen
Als water, locht, en lant,
Vol van gedierten krielen
Ick schoncks u t' eender hant:
Ghy zijt die ick bemin
O weerdige Koningin
Helaes! och bitter klagen,
Dat ick, catijvigh mensch,
| |
[pagina 773]
| |
U niet en kan behagen
Hoe ick begeer en wensch?
Ghy zijt die ick bemin
O weerdige Koningin.
Ick sal my alle dagen,
En dat tot uwer eer,
In als gaen beter dragen,
En dienen onsen Heer.
Ghy zijt die ick bemin
O weerdige Koningin.
|
|