Het paradys der geestelijcke en kerckelijke lof-sangen, op de principaelste feest-dagen des gheheelen jaers
(1679)–Aegidius Haeffacker– AuteursrechtvrijOp de wijse: O saligh, heyligh Bethlehem. 29.
HEft op o werelt uwen thoon
Eert Godt met honder-duysent loven,
Dient hem met vreughdt, aensiet de kroon
Die hy tot loon bewaert hier boven.
O Jesu, alder menschen troost,
Fonteyn en vloedt des Hemels vreughden,
| |
[pagina 500]
| |
Uw' dienaers ghy met hulp verpoost,
Ghy zijt den oorspronck aller deugden.
Door u regneert Maria soet,
En die met haer u Rijck be-erven
Neemt toch van ons wat hinder doet,
Om wel te leven en te sterven.
O Jesu, 's werelts saligheydt,
En der Propheten onderrechter,
Door u is Abrams saet verbreydt,
En 's Hemels weg geworden slechter.
Door u bloedt van der sonden stanck
Verlost zijn wy oock al te samen:
Stelt ons toch namaels aen den ranck
Des vreugds, ter eer van uwen name.
O Moeder Godts, o schoone stadt!
O Morgen-sterre, Hof gesloten,
O Sions bergh, des Heeren schat,
Met vreughd' der liefden overgoten
O Naerdus, Leli, Eglentier,
Vol miltheyt, suyverheyt, genaden,
Wilt met Godts vrienden komen hier,
En sien hoe dat wy zijn beladen.
O Eng'len Gods, gestelt seer schoon
Voor hem tot dienst, als Hofs-gesinden:
Aensiet ons elck van uwen throon,
Doet ons met deugdt den Hemel vinden.
Stiert onse sinnen en gemoet,
En draecht voor Godt ons doen en laten,
Verbetert alle tegenspoedt,
| |
[pagina 501]
| |
Bewaert ons voor al die ons haeten.
O Vaders van de oude wet,
Leviten, Rechters en Propheten,
Des Heeren Priesters onbesmet,
Messias komst' die hebt geweten.
Maeckt toch soo veel met u credijt,
Dat Godt ons sterckheydt doe ten strijde,
En na dees' tijdt, tot 's vyandts spijt,
Ons al in sijn rijck make blijde.
Helpt ons Apostels Magistraet,
En ghy Discipulen des Heeren,
Evangelisten: laet u saedt
In ons hert wassen en vermeeren.
Ghy eerste Vrucht van Christus, Bloedt,
Bethlemsche jeugd, met Sinte Steven
In uwe glori' weest gegroet,
Verkrijght ons een vreedsamig leven.
Gods Martelaren groot van macht
En ghy getrouwe Confessooren,
Ghy Maeghden reyn, so hoogh gheacht,
Laet 't vleesch de rust ons Geests niet stooren.
Voor al Patroonen van ons landt,
Wilt van den Heer voor ons verwerven,
Dat wy voort-aen handt over handt
Meer deughdt en graci' mogen erven.
O Jesu Prins, o Moeder groot,
| |
[pagina 502]
| |
Princesse van de neghen Chooren,
Bevrijdt ons van der zielen doodt,
Op dat wy niet en gaen verlooren.
Doet ons geley na 't Hemels-hof,
Gelijck wy dat op u betrouwen:
Alwaer ons oogen, vry van stof,
Godt mogen eeuwelijck aenschouwen.
|
|