Het paradys der geestelijcke en kerckelijke lof-sangen, op de principaelste feest-dagen des gheheelen jaers
(1679)–Aegidius Haeffacker– AuteursrechtvrijOp de wijse. Aenhoort doch mijn geklagh, &c. | |
[pagina 174]
| |
GHy die nu zijt bevrijt
Door Christus Doot gepresen.
Maeckt vreughd' en groot jolijt.
En looft den Heer met vlijt.
Benomen is 't verwijt,
| |
[pagina 175]
| |
Al tot des vyandts spijt:
Want Christus is verresen
Al, &c.
Christus ons Paesschen goet,
Een Lam Godts sonder smetten,
Heeft ons in sijnen bloed'
(Ghestort met overvloedt
Op 't Cruys-autaer tot boet?)
Ghereynight: dus u spoedt
Den voet tot hem te setten.
Ghereynight, &c.
Treedt uyt 's sondts duysterheyt,
Volght des deughds lichte paden:
Haest u, niet en verbeydt,
Als Israel, bereydt,
Nu uyt Egypten scheydt
Uyt Pharoos handt u leydt
Christus, door wonder-daden.
Uyt Pharoos, &c.
Tot het Beloofde landt
Verrees hy vol van eere,
Onsterff'lijck, klaer, valjant,
Verwinner van doots schandt.
Sijn goet hy ons playsant
Schenckt tot een liefden pant,
En doet wat wy begheeren.
Schenckt, &c.
Lof, onbevleckte Lam,
Lof, offerhand' seer krachtigh,
Die uwen Vader gram
| |
[pagina 176]
| |
Versoende, en ons nam
Al uyt de helsche vlam,
Als Isaack den Ram.
Weest ons altijdt ghedaghtigh.
Als Isaack, &c.
|
|