Het paradijs der geestelijke en kerkelijke lofzangen (onder pseudoniem Salomon Theodotus)
(1638)–Aegidius Haeffacker– AuteursrechtvrijOp de wijse: O eeuwigh Godt almachtigh. Pag. 4. Ofte, als het hier begint.Mijn lippen opent Heere:
Hier in dit aerdtsche dal,
Uw' hoogheyt, lof en eere
Ick vrolijck singhen sal,
| |
[pagina 206]
| |
Mijn tonghe maeckt bequame,
Verweckt dat herte mijn,
Ghy zijt mijn lief eersame,
Lof moet u altoos zijn.
MYn lippen opent Heere:
Hier in dit aerdtsche dal,
Uw' hoogheyt, lof en eere
Ick vrolijck singhen sal,
Mijn tonghe maeckt bequame,
Verweckt dat herte mijn,
Ghy zijt mijn lief eersame,
Lof moet u altoos zijn.
O Soone Godts ghebooren,
Ghy zijt ghebenedijt:
U heb ick uytverkooren,
Want ghy mijn liefste zijt,
| |
[pagina 207]
| |
Die ick begheer te minnen
Nu en t' allen termijn.
O soeten gast van binnen,
Lof moet u altoos zijn.
Ghy zijt mijn vreughd inwendigh,
Mijn troost in al mijn noodt,
Want doen ick was ellendigh,
Benout al totter doodt,
Soo quaemt ghy my cureeren,
Verlossen uyt de pijn:
O goedertieren Heere,
Lof moet u altoos zijn.
Wel drie-en-dertigh jaren,
Met pijn en arbeyt swaer,
Soo socht ghy de sondaren,
Om haer te wasschen klaer:
Daer toe zijt ghy ghestorven
Al door den wille dijn:
G' hebt ons pardoen verworven,
Lof moet u altoos zijn.
Ghy zijt gheklommen hooghe,
Aen 's Vaders rechter-handt,
Almachtigh in vermoghen,
Sit ghy daer triumphant:
Den Hemel met die Aerde
Vervuldt uw' Godd'lijck schijn,
Ons Heer, ons Godt vol waerden,
Lof moet u altoos zijn.
Dus zijt ghy nu verheven,
Door al u lijden swaer.
| |
[pagina 208]
| |
Een naem is u ghegheven,
Die heyligh is voorwaer,
Groot boven alle namen,
Naer Paulus klaer doctrijn,
Dus singhen wy te samen:
Lof moet u altoos zijn.
U moghen wy wel eeren
En loven t' aller tijdt:
Ghy zijt een Heer der Heeren,
Eeuwigh ghebenedijt,
Wien altoos moeten loven
Des Hemels Gheesten fijn.
Ghy die nu woondt hier boven,
Lof moet u altoos zijn.
De Heylighen seer blije
Hebben soo groote vreughdt,
Met schoone melodije
Zijn sy altoos verheugdt,
Om dat sy klaer aenschouwen
U Goddelijck aenschijn.
Sy zijn bevrijdt van rouwen.
Lof moet u altoos zijn.
O Prince groot van weerden,
Die woondt in 't Hemels hof,
Wilt my op deser eerden
Vervullen met uw' lof,
Wilt my van 't quaet bedwinghen,
O Hemelsch' Medecijn,
Dat ick magh eeuwigh singhen:
Lof moet u altoos sijn.
|
|