Het paradijs der geestelijke en kerkelijke lofzangen (onder pseudoniem Salomon Theodotus)
(1638)–Aegidius Haeffacker– AuteursrechtvrijOp de wijse: Aenhoort doch mijn gheklagh, &c.Ghy die nu zijt bevrijdt
Door Christus doot gepre-
| |
[pagina 174]
| |
sen.
Maeckt vreughd en groot jolijt,
En looft den Heer met vlijt.
Benomen is 't verwijt,
Al tot des vyandts spijt:
Want Christus is verresen.
GHy die nu zijt bevrijdt
Door Christus doodt ghepresen.
Maeckt vreughd' en groot jolijt.
En looft den Heer met vlijt.
Benomen is 't verwijt,
| |
[pagina 175]
| |
Al tot des vyandts spijt:
Want Christus is verresen.
Al, etc.
Christus ons Paesschen goet,
Een Lam Godts sonder smetten,
Heeft ons in sijnen bloed'
(Ghestort met overvloedt
Op 't Cruys-autaer tot boet')
Ghereynight: dus u spoedt
Den voet tot hem te setten.
Ghereynight, etc.
Treedt uyt 's sonds duysterheydt,
Volght des deughds lichte paden:
Haest u, niet en verbeydt,
Als Israel, bereydt,
Nu uyt Egypten scheydt.
Wt Pharoos handt u leydt
Christus, door wonder-daden.
Wt Pharoos, etc.
Tot het Beloofde landt
Verrees hy vol van eere,
Onsterff'lijck, klaer, valjant,
Verwinner van doodts schandt.
Sijn goet hy ons playsant
Schenckt tot een liefden-pant,
En doet wat wy begheeren.
Schenckt, etc.
Lof, onbevleckte Lam,
Lof, offerhand' seer krachtigh,
Die uwen Vader gram
| |
[pagina 176]
| |
Versoende, en ons nam
Al uyt de helsche vlam,
Als Isaac den Ram.
Weest ons altijdt ghedachtigh.
Als Isaac, etc.
|
|