Het paradijs der geestelijke en kerkelijke lofzangen (onder pseudoniem Salomon Theodotus)
(1638)–Aegidius Haeffacker– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
[pagina 164]
| |
nu sondighen noch?
Siet den Bruydegom komt uyt,
En vertoondt hem aen sijne Bruydt,
En schreydt tot haer oock overluydt.
Ecce, &c.
ECce Homo, siet aen o mensch.
Komt hier, komt, sieter u saligheyt aen.
Komt mensch, komt siet, siet 't is sijn wensch:
Siet wat u sonden hier hebben gedaen.
Ecce, Ecce, siet, siet doch:
Och wie sou nu sondighen noch?
| |
[pagina 165]
| |
Siet den Bruydegom komt uyt,
En vertoondt hem aen sijne Bruydt,
En schreydt tot haer oock overluydt.
Ecce, &c.
Komt Christen ziel, het gaet u aen,
Siet hier des Vaders Almachtighen Soon:
Hy komt ten thoone voor u staen,
Alleen uyt liefde van uwen persoon.
Siet sijn Konincklijck cieraet,
En sijn schoone Bruylofts-gewaet:
Siet sijn purper, kroon, en staf,
Siet van liefde wordt hy oock laf,
Sijn tranen (siet) die lopen af.
Siet sijn, etc.
O Jesu, o mijn Heer, mijn Godt!
O mijnder zielen waerachtigen vrient!
'k Heb sulcken liefde, sulcken lot
Aen u, o Bruydegom, nimmer verdiendt.
Dus ick bid: tot danckbaerheydt,
Doet my leven in heyligheydt:
Gheeft my, bidd' ick met ootmoet,
T' uwaerts, Heer, een liefde soo soet,
Dat ick voor u oock stort mijn bloedt.
Dus ick, etc.
|
|