Den lust-hof der Christelycke leeringhe
(1622)–Benedictus van Haeften– Auteursrechtvrij
[pagina 197]
| |
Vande ghebreken der tonghe, vvaer door de Geboden Godts dickvvijls overtreden vverden.Op de wijse:
| |
[pagina 198]
| |
Ga naar margenoot+Een' tongh', soo kleynen lit,
Wat kan-se quaeds bedrijven?
Een vyer van d'hel verhit
Ontsteeckt tot vloecken, kijven,
Sweeren, oneerbaerheyd,
Godts-laster, ijdelheyd.
Ga naar margenoot+O snijdend' sweert, dat vrienden scheydt!
Een' quade tongh' brenght voort
Leughens, bedrogh, en loosheyd,
Een schimpigh, spijtigh woordt:
Een' wereldt s'is der boosheydt,
Ga naar margenoot+De klock van achterklap,
Ratel van ijl' ghesnap;
Van een venijnigh vat, den tap.
Hoe menigh' komt tot val
Door smeecken, ende vleyen!
Wat quaeds doen over al
Kommeeren, en klappeyen!
Wel hem, die t'aller tijdt
Sijn' tonghe wel besnijdt,
En veel te spreecken neerstigh mijdt.
Saligh, die noyt en heeft
Ga naar margenoot+Door sijn' tonghe ghesondicht:
Die soo langh' als hy leeft,
Godts lof daer me' verkondight.
Ga naar margenoot+O mensch, neemt hier op acht,
Wat ghy spreeckt onbedacht,
Werdt al in rekeningh' ghebracht.
Ga naar margenoot+Wilt ghy behaghen Godt,
Noch quaed segghen, noch hooren?
Stelt voor u mondt een slot,
Vast bol-werckt beyd' uw' ooren.
Peyst eer ghy spreecken sult,
Ga naar margenoot+Dat ghy niet valt in schuldt,
En met veel' sonden wordt vervult.
| |
[pagina 199]
| |
Is't dat niemandt en kan
Sijn' tonghe wel bestieren;
Bidt Godt, dat hy u dan
Wil leeren de manieren:
O mensch, maeckt 'thert' bereydt,
Dat Godts ghenadigheyd,
De tongh' stiere ter saligheyd.Ga naar margenoot+
O Godt, behoedt al om
Mijn' tonghe van ghebreecken;
Dat sy tot 'tquaed zy stom,
Bequaem om 'tgoed te spreecken:
Maeckt dat s' u, o Godt, eert,
Mijn' naesten troost en leert,
De sondaers van het quaed bekeert.
|
|