De Sint-Paulusrots
(1847)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij
[pagina 111]
| |
[pagina 113]
| |
I.Bl. 9. ô Bragt de dankbre Europeaan,
In ruiling voor de ontvoerde schatten,
U 't hoogre licht des geestes aan!
De belangrijkheid onzer Oostindische Bezittingen tot schraging der stoffelijke welvaart van het Moederland is algemeen erkend. De onderstand, welke ons, bij den benarden toestand van 's Lands geldmiddelen, na de jongste omwenteling, uit deze bron is toegevloeid, ligt nog zóó versch in het geheugen, dat ik mij veilig, in dezen dichtgroet aan Java, hierop eene toespeling mogt veroorloven. Mogt ook de verpligting, welke deswege op ons Nederlanders rust, om ons de bovenstoffelijke belangen der inboorlingen van Java en andere eilanden in den Indischen Archipel krachtdadiger, dan tot hiertoe geschied is, aan te trekken, even algemeen erkend worden! - Ik kon mij niet weêrhouden dien wensch, welke met zeker weemoedig gevoel gepaard gaat, hier te ontboezemen; en nadat ik deze ontboezeming nederschreef, hebben nog andere stemmen tot bevordering van hetzelfde doel zich doen hooren. In de redevoering, door den Hoogleeraar kist, bij het verslag van den staat des Nederlandschen Bijbelgenootschaps in 1846, uitgesproken, hooren wij den Hoogeerw. Schrijver schier in dezelfde bewoordingen uitroepen: ‘Gij zelfs, oudste onzer Oostindische Bezittingen, heerlijk Java! waar zijn de geestelijke gaven, die gij voor uwe aardsche schatten van ons hebt ingeruild?’ - | |
[pagina 114]
| |
De Baron w.r. van hoëvell, Theol. Doct. en Pred. te Batavia, heeft den moed gehad om uit Indië eene stem tot het Nederlandsche volk te rigten, welke ons oproept, om de heilrijke vruchten, die van onze laatste overwinning op Bali, niet enkel tot bevestiging onzer magt, maar ook voor de wetenschap en beschaving, voor de menschheid en het Christendom kunnen worden ingeoogst, niet te laten verloren gaan. Bijaldien dit Boekske aan gene zijde van den Oceaan hem bereikt en in handen komt, dan brenge het hem daarvoor mijnen dank met mijnen broedergroet. - De ‘Gids’ heeft in het eerste nommer van dezen jaargang eene hoogstbelangrijke recensie van dit Geschrift geleverd, welke wij aan de hand van den Hoogl. veth verschuldigd zijn. De Eerw. j. boeke heeft onlangs de algemeene aandacht almede op dit onderwerp gevestigd. In het tijdschrift, dat sedert eenigen tijd onder den titel van: Bijdragen tot de kennis der Nederlandsche en vreemde koloniën, bijzonder betrekkelijk de vrijlating der slaven, wordt uitgegeven, vindt men, behalve een ‘Geschiedkundig overzigt van den toestand der slaven in Nederlandsch Oostindië en van de maatregelen der regering tot verbetering van hun lot,’ in de ‘Berigten aangaande de Nederlandsche Koloniën’ vele en belangrijke bijzonderheden aangaande de uitbreiding des Euangeliums en de werkzaamheden der zendelingen verspreid, waaruit blijkt, wat tot verbetering van het lot der menschheid in die oorden aanvankelijk gedaan wordt, maar ook hoe veel er te dien opzigte nog te wenschen overblijft. Waar zóó vele stemmen gedurig luider zich verheffen, daar mogen wij vertrouwen, dat zij bij het edelste deel onzer natie, en ook bij de Hooge Regering des Lands, gedurig meer weêrklank zullen vinden. Nederland zal de blaam niet op zich laten rusten en de beschuldiging logenstraffen, alsof het aan | |
[pagina 115]
| |
de vrees voor botsing met materiële belangen de hoogste belangen der menschheid en des Christendoms ten offer bragt. Nederland zal het gewigt van zijne taak en roeping gevoelen, om over die volken, welke de Voorzienigheid zelve onder onze voogdijschap gesteld heeft, met milder hand de zegeningen des Euangeliums te verspreiden, en eene nieuwe en schoone bladzijde voor de Geschiedenis van de opvoeding der menschheid te openen. Bl. 10. Het bramzeil zwelt om 't klapprend tuig,
Het bramzeil is het zeil, hetwelk tot de derde raas van het schip, bram-raas genoemd, behoort; gelijk het zeil, dat met de volgende raas, die de marsraas heeten, verbonden is, het marszeil genoemd wordt. Bl. 11. Zoo dikwerf in den nacht
De op 't dek verdeelde wacht,
Aan roer of gangboord, van haar post
Met belgeklink wordt afgelost.
Het etmaal wordt aan boord der schepen in zes wachten, en elke wacht weder in acht half-uren verdeeld. Zoo dikwerf het wacht-half-uurglas is leêggeloopen, wordt op de scheepsklok door een, twee, drie, of meerdere slagen aangekondigd, hoe verre de wacht verstreken is. Acht glazen worden er alzoo geslagen zoo dikwerf de wacht wordt afgelost. Dit diene mede tot opheldering van enkele bijzonderheden, die later in dit gedicht of het verhaal voorkomen. Bl. 11. En fluit niet meer langs stag en raas,
De stag is een der touwen, die schuins voor den mast gesteld worden, en voornamelijk tot steun der masten strekken. | |
[pagina 116]
| |
Bl. 13. Dan zal 't Neptunus-feestdag zijn!
De gewoonte onzer Hollandsche zeelieden, om bij het passeren der linie het Neptunus-feest te vieren, is te algemeen bekend, om hier eene uitvoerige beschrijving daarvan of van de gebruiken, die op de verschillende schepen verschillend gewijzigd zijn, te laten volgen. Hier zij alleenlijk herinnerd, dat in het gedicht alleen de toebereidselen tot de viering van dit feest zijn vermeld geworden. Eene zeer frissche en levendige beschrijving van dit Matrozen-feest heeft potgieter ons gegeven in zijne Liedekens van Bontekoe. Bl. 18. Ligt dreigend dáár St. Paulus Rots!
Eene naauwkeurige beschrijving van deze Rots vindt de Lezer in het verhaal van den Heer hanou, waar ik mede de weinige Geographische of Geologische bijzonderheden heb aangeteekend, die ik aangaande deze Rots heb kunnen opzamelen. Het voorkomen der Rots is getrouw op het Titelvignet terug gegeven, en ontleend aan eene grootere teekening, welke aan boord van den Braziliaanschen Gouvernements-schoner de ‘Maranhon’ door een' der Officieren is geschetst, later hier ter stede is uitgewerkt, en thans in de woning van den Opper-stuurman berust. | |
II.Bl. 23. De kluiver los en fokkeschoot!
De kluiver is een der driehoeks-zeilen, die voor op een schip boven den boegspriet geheschen worden. - De fokkeschoot is het touw, dat de onderzijde van de fok als vasthoudt, en de fok het voorste beneden-zeil aan de ra van den fokkemast. | |
[pagina 117]
| |
Bl. 24. En 't schip, gehoorzaam aan dien last,
Loeft op en giert - - - -
Als het schip zeilt door eenen wind, die iets schuins van voren inkomt, zoo zegt men, dat het schip bij den wind zeilt; als nu het schip nog iets nader van voren aan den wind gebragt wordt, zoo noemt men dit oploeven. Bl. 25. Nog middenscheeps de sloep te ontbinden.
Door middenscheeps verstaat men het midden van het schip, of dat gedeelte van het dek, dat zich tusschen de masten juist boven de kiel van het schip bevindt. Bl. 26. En houdt eerst in de rusten stand.
De rusten van een schip zijn die houten klampen of borden, welke aan weêrszijden der schepen uitsteken, waaraan de hoofdtouwen, die naar de masten oploopen, zijn vastgemaakt. Bl. 26. Nog rest de giek! de giek gestreken!
De giek is eene der booten, welke men doorgaans op het schip heeft, voorzien van vier of zes riemen, ligter en ranker gebouwd dan de gewone sloep, minder alzoo tegen het geweld der zee bestand, doch daar zij snel kan worden voortgeroeid, te bruikbaarder tot het doen van kleine watertogten. Bl. 26. Acht kostbre levens zijn gered!
Ik heb hier het getal opgegeven der schipbreukelingen, die zich het eerst in de giek begaven, en ook gelukkig aan wal kwamen. Niet al de eerst aan het strand gekomenen bleven nogtans behouden. Sommigen hunner (gelijk nog duidelijker zal worden uit het hierachter gevoegde verhaal), die ras weder van het strand afstaken, | |
[pagina 118]
| |
om naar het schip terug te keeren, en de teruggeblevenen af te halen, sloegen met de giek om en verdronken. Tot de verdronkenen behoorde ook de derde Stuurman, die het zijnen pligt rekende, bij het overbrengen der manschappen tegenwoordig te zijn, maar het slagtoffer zijner naauwgezette pligtsvervulling werd. Bl. 27. Voor wie in de bezaansrust staan.
Door de bezaansrust versta men die rust, welke in verbinding staat met den bezaansmast. Op een driemastschip wordt de voorste mast de fokkemast, de middelste de groote mast, en de achterste de bezaansmast genoemd. Bl. 28. ‘Nu gij, mijn kind!’
‘Nu gij, mijn vader!’
Men houde dit geenszins voor poëtische fictie. Ik heb deze bijzonderheid uit den mond van den eersten Stuurman zelven en diens zoon vernomen. Zij wordt te treffender, in verband beschouwd met de daarop volgende scheiding van vader en zoon. Ik verheugde mij, bij de voorstelling eener gebeurtenis, welke, hoe belangwekkend op zich zelve, wegens de algemeene bekendheid harer bijzonderheden geenerlei intrigue toeliet, en waarin ik slechts weinige personen handelend kon doen optreden, hier een' draad te kunnen aanknoopen, dien ik kon blijven vasthouden, en welke tot het einde des verhaals doorloopt. Bl. 29. Dat ziet er één der schepelingen
Aan 't strand, - - - - - -
De matroos, die dit moedig en menschlievend bedrijf bestond en zóó gelukkig volbragt, verdient hier wel met | |
[pagina 119]
| |
eere genoemd te worden. Zijn naam was g.c. molander, die van den knaap, welke door hem gered werd, j. zuiderduin. Bl. 33. Daar woei nog statig Neêrlands vlag.
De vlag werd door den tweeden Stuurman p.l. zeeman gered, die nogtans niet, gelijk ik het heb doen voorkomen, de laatste aan boord bleef. Ook was de vlag, gelijk men op de schepen altijd gewoon is des avonds te doen, vermoedelijk reeds vroeger ingenomen. Hoewel hiervan niet onkundig, meende ik mij hierin gerust, tot verhooging van het effect, eene kleine verandering als dichterlijke vrijheid te mogen veroorloven. | |
III.Bl. 38. Zwart als een uitgebrande krater.
Men vergelijke hiermede, wat ik uit darwins Naturwissenschaftliche Reisen op het verhaal van den Scheepsdoctor heb aangeteekend. Bl. 38. De krab alleen, die als de spin
De wandelende pooten zet.
De Engelsche reiziger en natuuronderzoeker charles darwin, die eenige uren op de St. Paulus Rots heeft doorgebragt, gewaagt mede van de groote menigte dier schaaldieren, welke hij dáár aantrof. Hij verhaalt, hoe eene zeer groote krab (Graspus) voor zijn oog een' vliegenden visch zeer behendig weghaalde, die een der zeevogels in de nabijheid van zijn nest had nederlegd. Hij merkte er bovendien vele soorten van grootere en kleinere spinnen | |
[pagina 120]
| |
op. Het verwondert mij eenigzins, dat hiervan in het verhaal der schipbreukelingen geenerlei melding geschiedt. Toevallig had ik, de krab met de spin vergelijkende, ook beide in mijn gedicht vereenigd. Bl. 48. Één houdt het losgeschroefde glas
Eens kijkers 't vonklend zonlicht tegen.
Uit het verhaal van den Scheepsdoctor zal blijken, dat het dezen, na herhaalde vruchtelooze proefnemingen, eerst op den vijfden dag van zijn verblijf op de Rots gelukte om vuur te maken. Ik heb mij in dergelijke kleine bijzonderheden niet angstig aan de tijds-orde gebonden gerekend, en het verkieslijk geacht, de algemeene bedrijvigheid, die er op de klip geheerscht heeft, in één groot en levendig tafereel, zoo veel ik vermogt, aanschouwelijk voor te stellen. Bl. 52. En eerlang zal de schelle faam
Uw wonderbaar behoud verkonden,
Bij 't zegenen van roxby's naam.
Z.M. onze Koning, heeft, als blijk zijner hooge tevredenheid, aan den Heer roxby eene gouden doos, waarin eene toepasselijke inscriptie te lezen staat, doen toekomen. - Het binnen deze stad gevestigde Collegie ‘Zeemanshoop’, hetwelk zich bij voortduring door de loffelijkste en edelmoedigste belangstelling in het lot onzer zeevarenden onderscheidt, heeft insgelijks gemeend de pogingen van den Heer roxby, tot redding der Ekipaadje (welke hem gedeeltelijk gelukte) met een openbaar blijk van erkentelijkheid te moeten vergelden, en hem eene zilveren schenkkan aangeboden, door de Heeren benten bewerkt, waarvan het afbeeldsel hiernevens in houtsneê geplaatst is, met de volgende inscriptie: | |
[pagina 121]
| |
in commemoration of saving the eight men, belonging to the crew of the shipwrecked dutch ship jan hendrik from the st. pauls rocks, on the 3d of june 1845. presented to capt. robert roxby by the amsterdam society zeemanshoop.’
De Heer a. ahlers jr., reeder van het verongelukte schip, heeft, door gelijke erkentelijkheid gedrongen, den Heer roxby een' zilveren beker vereerd, dien men hieronder ziet afgebeeld, waarop gegraveerd was:
remembrance of the saving of eight men belonging to the crew of the shipwrecked dutch vessel jan hendrik from the st. pauls rocks, the 3d of june, 1845. offered to capt. robert roxby by a. ahlers jr.
| |
[pagina 122]
| |
Bl. 54. Één wat er op de klip gebleven,
Welkom was mij de gelegenheid deze welverdiende hulde aan den Scheepsheelmeester, den Heer hanou, te kunnen toebrengen, met wien ik eerst later persoonlijk kennis maakte, maar dien ik zoowel uit deze ontmoetingen, als uit zijn dagverhaal, van de gunstigste zijde leerde kennen. Dat die lof niets overdrevens behelst, moge blijken uit onderstaand vereerend getuigschrift, dat hem met eene Zilveren Medaille, op last der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen is uitgereikt. ‘De Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, edelmoedige en menschlievende daden dankbaar willende erkennen en vereeren, heeft gemeend als zoodanig te moeten beschouwen, de pogingen van jan hanou jz., door hem ondernomen, bij en na het stranden van het Nederlandsche barkschip Jan Hendrik, op de St. Paulus Rots; daar hij niet aarzelde met den meesten moed en koen beleid, gepaard aan herhaalde zelfopoffering, orde onder de bemanning te bewaren, en daardoor, benevens door andere diensten, zonder eigen behoud of dat van het zijne op den voorgrond te stellen, de redding der schipbreukelingen te bevorderen. De Maatschappij voornoemd, van deze hare erkentenis een openbaar bewijs willende geven, schenkt aan genoemden jan hanou jz. dit Getuigschrift, benevens de Zilveren Medaille, als eene regtmatige hulde aan zijne menschenliefde, met den wensch, dat de streelende bewustheid van belangeloos tot heil van zijnen evenmensch gehandeld te hebben, de edelste belooning van zijne menschlievende pogingen moge zijn.’
Op last der Maatschappij Algemeene Vergadering, 11 Aug. 1846. (was get.) HUGO BEYERMAN, Voorz. P.M.G. VAN HEES, Secr. | |
[pagina 123]
| |
Hoewel de Heer hanou in zijn journaal met weinig ophef van het door hem verrigte spreekt, en hij de in dit getuigschrift gegevene lofspraak veel te sterk gekleurd achtte, men zal toch deze eervolle onderscheiding ten volle verdiend rekenen, wanneer men weet, dat de Maatschappij tot dit besluit door de volgende beweegredenen is geleid geworden: ‘dat hij, hoewel tot geenerlei scheepswerk verpligt, ijverig de behulpzame hand tot het redden van scheepsgoederen geboden, en dien ten gevolge niets van het zijne behouden heeft; dat hij, zich veel vroeger hebbende kunnen redden, een der laatsten geweest is, die op het schip terug bleven, om dáár de orde te blijven handhaven, gelijk hij ook later, toen de Kapitein hem aanspoorde, om met de sloep naar het Engelsche schip te vertrekken, dezen heeft weten te overreden, om in zijne plaats te gaan; dat hij ook in de hagchelijkste oogenblikken eene gelukkige tegenwoordigheid van geest bewaard, en tot het laatste toe, door raad en voorbeeld beide, zijnen lotgenooten moed en vertrouwen ingeprent heeft, en daardoor niet weinig tot behoud van hun aller leven heeft bijgedragen; eindelijk dat hij, getrouw aan zijne belofte, om de scheepsjongens onder zijn toezigt en zijne bescherming te nemen, ook na de redding, toen zich de gelegenheid aanbood om met een ander schip naar Europa terug te keeren, hen niet heeft willen verlaten, maar hen behouden in het Vaderland heeft terug gebragt.’ Bl. 56. Die reeds de polsaâr ging ontblooten
Om 't roestig mes er door te stooten.
Ook deze bijzonderheid is mij door mondelinge mededeeling bekend geworden. Zij schetst in een' enkelen, maar sterk sprekenden trek te duidelijk, tot welk eene hoogte de ellende der schipbreukelingen, vooral gedurende de laatste dagen vóórdat er regen viel, moet zijn ge- | |
[pagina 124]
| |
klommen, dan dat ik niet zou getracht hebben, zoo veel mogelijk daarvan partij te trekken. | |
IV.Bl. 69. Ziet aan uw voeten
Den stroom, die voortgiert door de zee.
Het is aan zeevarenden niet onbekend, dat in de nabijheid van den Aequator de stroom over eene aanmerkelijke oppervlakte westwaarts trekt. Hieruit alleen acht ik het verklaarbaar, dat deze stout ondernomene reis, met eene gebrekkig getuigde sloep, zonder kompas, zóó gelukkig volbragt is. Opmerkelijk is het daarenboven, dat dezelfde strooming in het water, welke onze schipbreukelingen naar Brazilië gevoerd heeft, op gelijke wijze het vaste land van Zuid-Amerika heeft doen ontdekken, daar pedro alvarez cabral, die in het jaar 1499 naar de Oost-Indiën stevende, door denzelfden stroom te veel westwaarts gedreven, de kust van Brazilië in het oog kreeg, en die voor de Kroon van Portugal in bezit nam. Wij mogen het alzoo voor meer dan waarschijnlijk houden, dat, al ware columbus in zijnen togt minder gelukkig geslaagd, die stroom het middel zou geworden zijn, om weinige jaren later de nieuwe wereld te doen vinden. Bl. 70. En 's nachts het vonklend zuiderkruis,
Waarop we als Poolster de oogen vesten.
Het Zuiderkruis is een zeer schoon sterrebeeld aan het zuidelijke halfrond van den hemel, dat aan vijf heldere sterren, die kruisvormig zijn geplaatst, zijnen naam ontleent. Het heeft zijn standpunt tusschen den Centaurus en de Vlieg, en is niet verre van de Zuidpool verwijderd. Het ervaren oog van den Stuurman had het daarom te regt tot Poolster gekozen. | |
[pagina 125]
| |
Bl. 73. Wie schetst ons, wat gij worden zult,
Wat nieuwe toekomst u gaat blinken,
- - - - - - - - - -
ô Jong en schoon Amerika!
Toen ik deze regelen nederschreef, was de zucht tot landverhuizing naar Noord-Amerika nog niet zóó sterk als nu, onder onze landgenooten ontwaakt, althans niet tot mijne kennis gekomen. Ik weer dus de verdenking verre van mij, alsof ik haar zou hebben toegejuicht; maar wel bevestigt ook dit verschijnsel in onze dagen, hoe belangrijk dit werelddeel in de verre toekomst worden kan. Bl. 75. Toen Neêrlands vloot den Portugees
Bestookte - - - - - -
Dit geschiedde in het jaar 1624. Later werd genoegzaam de geheele kust van Brazilië door de onzen veroverd en Graaf johan maurits tot Landvoogd over de nieuwveroverde gewesten aangesteld. Maar deze voorspoed duurde niet lang. Nadat johan maurits naar het Vaderland was teruggekeerd, maakte een algemeene opstand der Portugezen een einde aan dit kortstondig bezit. - Bij den Munsterschen vrede behielden de Nederlanders nog slechts drie vaste punten op de kust van Brazilië, en eerlang (1654) werden ook deze ontruimd en aan de Kroon van Portugal terug gegeven. Wie geen vreemdeling is in de Geschiedenis des Vaderlands, zal erkennen, dat ons Gemeenebest omtrent deze zóó belangrijke bezitting met eene onverklaarbare zorgeloosheid of onverschilligheid gehandeld heeft. | |
[pagina 126]
| |
V.Bl. 90. Ziet hen, de veege zwervelingen,
Waar strandbewoners hen omringen.
Ik heb hier, in eene soort van tusschenverhaal, ingevlochten en in korte en breede omtrekken beschreven, wat men in het Journaal van den Stuurman naauwkeurig en uitvoerig verhaald zal vinden; en zekerlijk zal men hem, niet zonder klimmende belangstelling, op zijnen togt langs de kust van Brazilië vergezellen, wat hier, om niet aan de eenheid der voorstelling te schaden, alleen van ter zijde vermeld en vlugtig afgeschaduwd mogt worden. Bl. 92. Ja, u een aandeel aan de glorie,
Brazielje! van 't menschlievend feit -
Ja, u de cijns der dankbaarheid
Van 't Hollandsch hart - - -
Daar ons Vaderland zelden of nooit achterlijk is gebleven in het erkennen van menschlievende daden, door vreemden aan Landgenooten bewezen, zoo verstrekte het mij tot innig leedgevoel, dat de menschlievende handelwijze van den President te Sobral, den Gouverneur der Provincie Ceara en den gezagvoerder op den Schoner de Maranhon (welke men eerst regt leert kennen en waarderen, als men het onopgesmukte verhaal van den Stuurman gelezen heeft) van onze zijde door niet eenig blijk van erkentelijkheid was gehuldigd geworden. - Aangezocht door de dankbare beweldadigden zelven, die deze menschlievendheid nimmer zullen vergeten, was ik voornemens, een daartoe leidend verzoek aan de Regering te rigten, en de algemeene aandacht op nieuw te vestigen op een feit, hetwelk, naar het scheen, slechts weinig be- | |
[pagina 127]
| |
kend of alreede in de vergetelheid begraven wasGa naar voetnoot(1). Te aangenamer was het mij daarom, onder het afdrukken dezer bladzijden, nog tijdig uit de nieuwsbladen te vernemen, dat het den Koning behaagd heeft, de edelmoedige pogingen van de twee laatstgenoemde Vreemdelingen, tot redding van Nederlandsche schipbreukelingen beproefd, te erkennen en te beloonen, door den Heer ignacio correa de vasconcellos, die het Braziliaansche Gouvernement te Ceara vertegenwoordigt, het Commandeurskruis der orde van de Eikenkroon te vereeren, en den Luitenant ter zee josé marie rodrigues, die de Maranhon gecommandeerd heeft, te benoemen tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Zóó regtmatig en verdiend als nogtans deze hulde is, zoo onnaauwkeurig is het in de nieuwsbladen gezegd, dat het overgebleven gedeelte der bemanning van het verongelukte schip aan deze menschlievende handelwijze zijne redding zou verschuldigd zijn, welke het eeniglijk, naast de Voorzienigheid, aan den Heer snell te danken heeft. Doch eere zij aan onzen Koning, dat Hij geenszins, - omdat deze togt vruchteloos ondernomen en volbragt is - zijne Vorstelijke belooning heeft terug gehouden, maar ook hier het beginsel heeft toegepast, hetwelk onze tollens, na de terugkomst der Hollanders van Nova Zembla zóó schoon aan het geheele Vaderland toekent: ‘Het rekent d' uitslag niet, maar telt het doel alleen.’ | |
[pagina 128]
| |
Bl. 97. De dag, die Neêrlands dankbre zonen
Ter beêvaart roept naar 't Heiligdom.
De dag, ter gedachtenisviering der overwinning van Waterloo bestemd, vroeger algemeen in ons Vaderland als een dankdag gevierd, was de dag hunner redding. Van het vaderlandsch gevoel mijner Lezers mag ik hopen, dat hunne belangstelling in deze altijd heugelijke en gedenkwaardige gebeurtenis, niet zóó geheel zal zijn verflaauwd, dat zij deze toespeling in mijn gedicht misplaatst zullen rekenen. Bl. 100. Ik help - zoo waarlijk help' mij God! -
En berg 't rampzalig overschot.
De Scheepskapitein, die hier sprekend wordt ingevoerd, is de Heer william snell, gezagvoerder op het schip de Elisa. Zonder iets op den lof te willen afdingen, dien men aan de menschlievende handelwijze van den Heer roxby heeft toegezwaaid, schroom ik niet openlijk te verklaren, dat de eerstgenoemde tot behoud der schipbreukelingen althans geene mindere opofferingen zich getroost heeft. Veilig mag ik mij, deze verklaring uitende, op het gevoel mijner Lezers zelven beroepen, wanneer zij het nu volgende omstandige verhaal dezer merkwaardige schipbreuk, tot den einde toe, zullen gelezen hebben. Het kan zijn, dat er geldende redenen bestaan, waarom men gemeend heeft hier eene uitzondering te moeten maken; maar anders waag ik het, hier nogmaals met de meeste bescheidenheid den wensch te uiten, dat ook deze daad, en het menschlievende gedrag van den President te Sobral, welke tot hiertoe onvergolden zijn gebleven, evenzeer openlijk mogen erkend en gehuldigd worden, opdat het ook hierin bij vernieuwing blijke waarheid te zijn, wat ik gezongen heb, dat Nederland, hetwelk zulk een lofwaardig voorbeeld van menschlievendheid aan andere volken blijft geven: ‘Ook 't schoon dier deugd in vreemden eert.’
|
|