gunstige oordeel des Publieks mij daartoe eenige vrijmoedigheid gaf; deels omdat het ook mij voorkwam dat dit dichtstukje, wegens overvloed van figuren en portretten en gestadige afwisseling van tafereeltjes, voor het doel des Uitgevers niet ongeschikt zou gekeurd worden.
Zoo wandele dan dit rijmpje, in nog behagelijker kleed gestoken, nog eens bij oude en nieuwe kennissen rond, en zij ditmaal zijnen goeden opgang vooral aan de daarbij gevoegde plaatjes verschuldigd, waarover ik het oog niet heb laten gaan, doch waaraan de Uitgever, door teekening en uitvoering aan bekwame handen op te dragen, de meeste zorg heeft besteed.
Amsterdam 20 Nov. 1844.
B.t.H.