hoge kwaliteit geweest zijn om dit boek te corrigeren. Ik meen dat ik een vrij goed zetfoutenoog heb, heb er in dit boek weliswaar niet met opzet naar uitgekeken, ben er dan ook geen enkele tegengekomen en op slechts één verkeerd verwijzingsteken gestuit. Ook in dit opzicht dus een monument voor een man, die op de uiterlijke verzorging van zijn werk gesteld was en die, vooral bij Ulysses - een moeilijke Engelse tekst, gezet door Franse zetters - het corrigeren heeft kunnen leren!
Op een nacht heb ik gedroomd van een magere man met een verband voor één oog. Hij zat met smaak te eten - lever - ‘he ate with relish the inner organs of beasts and fowls. He liked thick giblet soup, nutty gizzards, a stuffed roast heart, liver slices fried with crustcrumbs...’ (Ulysses). De enige Ierse schrijver, die ik ooit ontmoet heb, was ook al een slaapverstoorder. Dat was in Salzburg, waar Amerikaanse studenten het slot Leopoldskron, een voormalig aartsbisschoppelijk paleis, in gebruik hadden om er uit alle mogelijke landen mensen te ontvangen, die lezingen konden volgen en discussies konden houden, een maand lang, dan eens over muziek, over economie, politiek en ook over letterkunde. Er was weinig verplicht. Alleen was wèl de opzet, dat het gezelschap zich mengde, waarvan toen ik er was weinig terechtkwam, althans de vermenging naar nationaliteit - naar sekse ging vlotter! Om dat internationale gemix te bevorderen sliepen we op zaaltjes, een man of tien, twaalf. Adriaan Morriën, die er ook was, heeft een instinct voor deze zaken en had zich een zaaltje verkozen, waar hij duidelijk de jongste was. Na wat rustwekkend gekout over Biedermeyer of over de verdiensten van Knud Zusenzo, de grote Noorse Vikingdichter was het daar om tien uur, half elf taptoe en als Morriën misschien dan wel eens een stijf kwartiertje later binnentrad, dan begroette hem daar slechts het ademdeinen van een dozijn diep dromende dichters. 's Morgens om een uur of negen trad hij dan, geheel verkwikt, aan het daglicht en begroette mij soms minzaam met de vraag: 'Rust je wel goed uit, Jacques?’ Hij heeft nooit geweten dat deze vraag hem enige malen aan de rand van het graf gebracht heeft. Ik had er dan name-