hebt u niet een boek voor mij? Een ànder dan dit? Iedere dag komen mij duizenden mensen voorbij met boekentassen. U hebt er ook al een. Maar niemand komt op de gedachte mij een ander boek te geven dan wat ik hier, ik weet niet hoe lang al, sta te lezen.’
‘O ja,’ antwoordde ik nogal wezenloos, want mijn oude droom - of wat het dan ook geweest mag zijn - had mij voorbereid op een even fonkelende als klassieke dialoog. Maar ik trok mijzelf uit deze tuimeling aan een vage glimlach omhoog. Juist dit heel gewone had een bizondere bekoring. Een genie is ook maar een mens en geen mens houdt het een paar eeuwen lang bij precies hetzelfde uit.
‘Vreemd, maar daar heb ik nooit aan gedacht,’ zei ik. ‘Nu u mij erop attent maakt, vind ik het eigenlijk vanzelfsprekend. Natuurlijk wilt u wel eens een ander boek.’ ‘Vooral wanneer je voortdurend al die mensen met hun boekentassen langs je heen ziet gaan, wil je...’
‘Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u in de rede val,’ zei ik, ‘maar als u denkt dat die mensen boeken in hun tassen hebben, vergist U zich.’
‘Wat dan wel?’ vroeg hij verwonderd.
‘O, dat is te veel om op te noemen. Stencils, formulieren, notulen, kasboeken...’
‘Dus tòch boeken!’ zei hij blij.
‘Een kasboek is geen boek,’ antwoordde ik somber.
‘Het is een van de pijnlijkste beledigingen, die de moderne mens het heerlijke begrip “boek” heeft kunnen aandoen. Maar dat leg ik u een volgende keer nog wel uit. Wanneer u jongens en meisjes met tassen voorbij ziet komen, kunt u bedenken dat zij studieboeken meedragen. Misschien zou daar wel wat voor u bij zijn?’
‘Ik heb al zo lang gestudeerd,’ zuchtte hij.
‘Inderdaad. Dan vrees ik overigens, dat al die tassen weinig van uw gading vervoeren. Of het zou een pocketbook moeten zijn.’