Herfsttij natuurlijk, maar die van de apenoten - en werd als steeds hartelijk binnengelaten. Terwijl Blokkie, zijn gastvrije gade, mij haar nergens overtroffen koffie inschonk, zag ik dat een kleinzoon- of achterneefachtig wezentje aan tafel plaatjes zat te kijken in een boekje.
‘Wat heb je daar?’ vroeg ik vriendelijk. ‘Och, hij kan er niets van lezen,’ zei Blokkie, ‘het is Engels, Henk heeft het gisteren meegebracht omdat hij het zo vreselijk leuk vond. Het zijn kindergedichten van T.S. Eliot, en de plaatjes zijn werkelijk kostelijk!’
Ik had toen nog nooit gehoord, dat Eliot kindergedichten schreef. Ik spitste mijn oren, bekeek het boekje, en voelde mij meteen vertederd. Het was inderdaad kostelijk en ik stelde mij voor hoe over een jaar of wat Marjootje al van die plaatjes genieten zou.
Blokkie wist niet meer waar Henk het boekje gekocht had; wel meende ze zich te herinneren, dat er maar één exemplaar meer van over was geweest. En dus liet ik mijn tas met groente daar even staan en rende, ischias of geen ischias, naar de firma Fietsma terug om te horen dat het daar uitverkocht was. Toen naar de Paardenmarkt, hetgeen ook vergeefse moeite bleek, maar tenslotte wist ik het mijnheer Rietsma met moeite af te troggelen, ook al hield hij hardnekkig vol, zijn enige exemplaar te hebben weggezet voor een waarschijnlijk imaginair neefje.
Mijn vrouw was overwonnen toen zij het boekje zag. Zij dook er onmiddellijk in onder, en pas tegen etenstijd drong het tot ons beiden door, dat ik toch iets moest hebben vergeten. ‘Ik zal dadelijk die groente gaan halen,’ zei ik, met één arm al in mijn winterjas, maar het was toen toch al veel te laat om nog iets gaar te krijgen, en wij dachten dat Blokkie het vast ook wel heel lekker klaar zou kunnen maken.
‘Nu,’ zei ik, ‘één dag zal die scheurbuik nog wel wegblijven. Bak maar pannekoeken, en geef Marjootje voor