Open brief aan P.L. Tak
(1982)–Jacob Israël de Haan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
IVMaar nu, P.L. Tak, kom ik tot het allerdiepst ons partijleven derende, dat gij gedaan hebt. Ik bewaarde het voor het laatst, maar het is dan ook het alder-ergste. Trouwens, gij weet het zelf wel. Ge hebt al uw kracht met al uw macht gebruikt om deze uw schande af te dekken. Maar ik zal ze weer moeten blootleggen in het belang der democratie. Herinner u maar weer: Midden augustusGa naar voetnoot1 maakte ik een klacht bij de arbitrage-commissie aanhangig, dat gij naar mijn mening ten onrechte een onnozel stukje van mij tot verweer wenste te weigeren. Dat was toch mijn recht? Ik wachtte. Ge weet, het waren de moeilijke tijden, dat ik ten tweede male mijn betrekking verloor, door uw manieren tegen mij. Maar ik gaf niet op. Ik heb liever ruim recht dan ruim brood. 25 September ontving ik van de commissie een brief om inlichtingen. Daar bleef het weer een hele tijd zonder opschot, ik schreef al eens weer, tot ik 16 december, vier maanden na mijn klacht, deze brief ontving:
In antwoord op uw schrijven van heden deel ik u mee, dat: 7 nov. l.l. de commissie vergaderde, moest constateren, dat de redactie van Het Volk nog niet had geantwoord en besloot de redactie te melden, dat zo binnen een week geen antwoord | |
[pagina 69]
| |
kwam, de commissie haar mandaat ter beschikking van 't p.b. zou stellen. 15 nov. l.l. weer vergaderde en wijl nog geen antwoord van de redactie was ontvangen besloot het p.b. te melden, dat de commissie in de onmogelijkheid verkeerde haar taak te volbrengen en dus aftrad. 28 nov. l.l. de leden weer bijeenkwamen omdat een brief was ingekomen van Tak (niet de lang verwachte met inlichtingen maar 'n schrijven over 't niet-antwoorden), en dat na langdurige discussies de leden besloten op hun vroeger besluit van aftreding in zoverre terug te komen, dat ze aan 't p.b. zouden melden: ‘onder enkele aan te wijzen voorwaarden zullen we weer aan 't werk gaan.’ Eerst wanneer het p.b. aan die voorwaarden voldoet dan zal de commissie haar taak weer opvatten. Dit schrijven is aan 't p.b. verzonden, maar tot nog toe is geen antwoord ontvangen, zodat op 't ogenblik de werkzaamheden der commissie geschorst zijn, totdat antwoord is ontvangen van 't p.b. waarvan het zal afhangen of deze commissie weer in functie zal treden.
P.L. Tak, wat hier staat is gewoonweg niet te geloven. Een der voormannen van de sdap, de hoofdredacteur van het hoofdorgaan der partij, stopte de door het soevereine congres ingestelde arbitrage. Moogt gij dat doen? Is dat democratie? Moet ik deze zaak laten versmoren? Nu, zeg eens? We hadden dus geen arbitrage-commissie meer. En nu constateer ik: Dat in geen enkel verslag van 't p.b. mededeling is gedaan, dat de commissie aftrad. Was het de moeite niet waard? Dat in geen enkel nummer van Het Volk stond, dat de commissie van arbitrage aftrad. Was het de moeite niet waard? Een stukje, waarin ik inlichtingen vroeg aan het p.b. werd geweigerd. Tak, gij zijt dan toch-wel een sociaal-democraat op a.p. Maar hoe vindt ge het peil van dit democratische socialisme? | |
[pagina 70]
| |
Dit had eens in het leger moeten gebeuren. 'n Generaal had eens inlichtingen aan een krijgsraad moeten weigeren, ter schade van het recht van een soldaat! Wat zoudt ge hebben gejammerd over klassenkliek en legerjustitie. In al die maanden, dat ge uw hardnekkig verzet tegen de commissie volhieldt, waart ge zelf lid van het p.b. dat b.v. toen juist de Utrechtse kwestie te behandelen hadGa naar voetnoot1. 'n Fraaie toestand. Maar ik deed door, liever recht dan rust. Begin januari schreef ik de commissie weer. 8 Januari krijg ik antwoord, dat de commissie nog steeds is geschorst. Eindelijk, tegen februari, komt de mededeling, dat ge u bereid hebt verklaard tot het geven van inlichtingen. Daarna ben ik nog eens mondeling gehoord. Daarna gij. En eindelijk 12 februari, juist een half jaar na het indienen van mijn klacht, valt de uitspraak. Met algemene stemmen werdt gij in het ongelijk gesteld, ik dus in 't gelijk. En mijn stukje, dat trouwens nederig en vernederend genoeg was, werd geplaatstGa naar voetnoot2. Intussen, P.L. Tak, herinner u maar, had ook een ander partijgenootGa naar voetnoot3 zich over een geweigerd stukje beklaagd. Ook die werd in het gelijk gesteld, maar hij wenste van 't formele recht tot plaatsing geen gebruik te maken, daar het te bespottelijk was een stukje te plaatsen om mensen tot een vergadering op te roepen, die al enige maanden voorbij was. Dat was het gevolg van de tirannieke houding, die gij had aangenomen tegen de arbitrage-commissie. | |
[pagina 71]
| |
Gij zijt een wonderlijk democraat! En wat waren dan wel de barre argumenten, die ge hadt tegen mijn stuk? Nu ja, ge hadt gezeid: ‘de zaak De Haan is afgedaan’, maar ge zijt toch democraat, ge schikt u toch ook naar recht en regelen der partij? Nu, dit zijn uw argumenten uit 't vonnis der commissie overgenomen:
Als het argument van de redactie voor weigering meende de commissie te moeten aanmerken de vrees dat bij verdere openlijke bespreking de vijanden van de partij daardoor wapenen tegen de partij in handen zouden krijgen. Vooreerst is nu de commissie van oordeel dat na het door u ingezonden stukje de redactie met 'n enkele opmerking had kunnen volstaan, waardoor het debat afgelopen was. Maar daarbij en daarboven is het de overtuiging van de commissie, dat de partij en ook de redactie van 't Volk op 'n zeer verkeerde weg zou geraken als ze zich liet beheersen door vrees voor 't gekal en 't geraas van onze vijanden bij de beoordeling van wat het recht is van onze partijgenoten en wat nodig is voor de goede geest in de partij.
Ziet ge wel, Tak, dat uw voornaamste argument weer vrees was voor de buiten-wacht? Was nu mijn recht gevonden? Ja, mijn recht wel, maar er was toch nog onrecht, dat de partij uitgeruimd moest worden. Dat was uw optreden tegen de drie partijgenoten, die de arbitragecommissie vormdenGa naar voetnoot1. Ge weet het wel, waarde Tak, eerst recht, dan rust. Want stille versterking van studie is een begeerlijk ding, rust ook, litteratuur ook. Maar meer dan dat alles is recht. Ik begon dus, P.L. Tak, opnieuw, en diende bij het bestuur van Amsterdam v de volgende motie in: | |
[pagina 72]
| |
De afdeling Amsterdam v van de sdap spreekt haar scherpe afkeuring uit over de wijze waarop de redactie van Het Volk het werk van de arbitrage-commissie bemoeilijkt en onmogelijk maakt.
In een bestuursvergadering lichtte ik deze motie toe met bijbrenging van toebehorende brieven en stukken. En daaruit bleek uw schandelijke schuld zó klaar, dat het afdelingsbestuur de motie overnam, met verandering in een Congres-motie. Een afdelings-motie vond het bestuur niet voldoende. Op de volgende vergadering zou de motie behandeld worden. Ik lichtte ze weer toe, met stukken en brieven. En de stemming in de vergadering was zó, dat die motie wel aangenomen zou worden. Doch partijgenoot B.Ga naar voetnoot1 bracht een onverwachte wending. Die was waarlijk in een moeilijk parket. Als hij zweeg werd de motie denkelijk aangenomen en om de motie te laten verkelderen moest hij voor u zeer onaangename dingen mededelen, die gij, democraat, zelfs voor de partijgenoten verborgen wilde laten, maar die B. als secretaris van de arbitrage-commissie wist. En hij deelde het volgende mee: ‘Dat gij na het aftreden der commissie op 15 november eindelijk de 28ste november een brief aan de commissie hebt geschreven, waarin gij zeidet door “verregaande laksheid” niet te hebben geantwoord. Dat de commissie daarna uren lang met 't dagelijks bestuur der partij heeft vergaderd en de volgende eisen heeft gesteld, als voorwaarden om weer op haar ontslag terug te komen: Tak zal alsnog inlichtingen geven. Het reglement der commissie zal zo worden gewijzigd, dat klagers en redactie verplicht zijn binnen 14 dagen te antwoorden. Er zal aan alle afdelingen der partij (die trouwens van elke uit- | |
[pagina 73]
| |
spraak een rapport ontvangen) ook worden toegezonden een verslag van Taks optreden, opdat de partijgenoten alles zouden weten’. Dat waren de eisen der arbitrage-commissie. Laten we ze eens bezien, partijgenoot Tak. Het eerste spreekt vanzelf. Ge hadt geen enkele reden voor uw weigeren van inlichtingen, gij hebt, trouwens niet vrijwillig, u beroepen op ‘laksheid’ hoewel het tirannieke koppigheid was. Dus geen driftbui van een temperamentvolle jongen, neen maandenlang volgehouden verzet van een man op zekere leeftijd, wiens weloverwogen kalmte tot de merkwaardigheden van Amsterdam behoort. Hoe hebt gij, democraat, dit kunnen doen, maanden, maanden lang! Hadt gij misschien hoop, dat ik het wel opgeven zou, of dat ik doen zou als die andere in het gelijkgestelde partijgenoot en van mijn recht op plaatsing afzien? Als ik recht had op plaatsing, waarom is mijn stukje dan geweigerd? En als ik geen recht had, waarom hebt ge dat dan niet zo eventjes aan die commissie duidelijk gemaakt. Partijdiscipline, waarde Tak, partijdiscipline! Ja, maar dan ook voor iedereen. Niet de kat in het donker knijpen en overdag preken van dierenbescherming. In de twee eerste eisen hebt gij toegestemd. Maar de derde? Ja, de afdelingen der partij krijgen van iedere uitspraak der commissie een rapport, en daarin had de commissie nu dit vriendelijke tussenspel willen inspelen, opdat de partij weten zou, dat niet door háár schuld een simpele uitspraak een halfjaar wegbleef. En opdat de partijgenoten zouden weten hoe gij als hoofdredacteur van Het Volk optreedt. Is dat onbillijk, P.L. Tak? We moeten u wel jarelijks op het Congres als hoofdredacteur herkiezen, maar we mogen niet weten, hoe gij uwbetrekking waarneemt? Is dat democratisch? Ik begrijp het wel. Gij hadt schaamte voor de simpele socialisten in de provinciën. Het pleit voor u, dat ge u nog schamen | |
[pagina 74]
| |
kunt. Maar ge wist heel goed, dat de commissie daarvoor niet wijken zou en wankenGa naar voetnoot1. En toen, P.L. Tak, hebt gij iets onbeschrijfelijks gedaan. Gij hebt uw houding gedekt onder het veelbedekkende woord ‘partijbelang’. Gij hebt niet gedreigd met uw aftreden als redacteur, o, neen, daarvoor zijt ge veel te democratisch, democraten nu, waarde Tak, dreigen niet. Gij hebt dus niet gedreigd, gij hebt slechts gewaarschuwd als volgt: ‘Als dit rondschrijven aan de afdelingen gaat, dan zal het niet bij partijgenoten blijven, dan zullen ook anderen daarvan horen, anarchisten en klerikalen, en dan zal ik zo gecompromitteerd zijn, dat ik niet weet, of ik wel hoofdredacteur van Het Volk zal kunnen blijven. En wie moet mij nu dadelijk vervangen? Weet gij iemand? Ik verzet mij dus niet uit eigenbelang maar uit belangstelling in de partij’. Aldus hebt gij gesproken, Tak. Wonder, wonder, hoe uw belang saamviel met 't partijbelang. Toen, niet voor uw bedreiging, want sociaal-democraten verdreigen nu eenmaal het recht niet, maar voor uw waarschuwing dan heeft de commissie het geraden geacht te wijken. Een gewaarschuwd man telt voor twee, weet ge. 't Is mij of ik hier in de zonnige stilte partijgenoot B. nog hoor spreken. Ge hebt die mensen zo gegriefd. Het zijn maar kleinere partijgenoten dan gij zijt. En toch, ge weet het wel, mijn waarde democraat, het is niet prettig, als men zijn plicht als commissie vervullend, zo uit de hoogte mishandeld wordt. Zeg toch eens hoeveel malen heeft de commissie u om inlichtingen gevraagd, en hoeveel malen hebt gij niet beantwoord. Wen, mijn waarde democraat, drie honden langs uw democratische kamer blaffen, dan geeft gij evenveel gehoor, dan wanneer drie, door het soevereine congres benoemde, partijgenoten u inlichtingen vragen. Gij noemt dat ‘laksheid’. Er zijn merkwaardiger laksheden in de wereld dan ik ooit mocht ontmoeten, maar deze | |
[pagina 75]
| |
‘laksheid’ is toch allerlakst. Juist, waarde Tak, het is lak met uw laksheid. Maar B. sprak dan als volgt: ‘Toen zijn wij voor Taks waarschuwing gezwicht. Wij wisten, dat we daarmee het inwendige leven in de partij nadeel deden, zeker dat wisten we. Wij hebben ook wel aan de oude bewegingGa naar voetnoot1 gedacht en hoe die ten gronde in is gegaan doordat één persoon daar het recht verbrak en vermaakte naar zijn wil. Zeker dat hebben we alles overwogen. Maar we hebben ook overwogen, dat Tak zou kunnen aftreden. En die mogelijkheid hebben we geheel buiten willen sluiten, juist omdat het ditmaal zo'n belangrijk jaar wasGa naar voetnoot2. Daarom zijn we voor Tak geweken’. En daarom ontraadde B. de motie, want noch gij, noch het p.b. wilde deze zaak publiek zien, of zelfs maar bekend bij de partijgenoten. Niet om uw persoonlijke overgevoeligheid te ontzien, maar in het ware en welbegrepen belang der partij. En wel wonder, wonder, hoe uw belang geheel met het partij-belang dekkende was. Dat is zo prettig en zo gemakkelijk. Men kan dan nog eens een potje breken. En verder kan ik kort zijn. Na lange debatten trok ik mijn motie in. Wij besloten u de gelegenheid te geven uw houding alsnog te wijzigen. De meerderheid onzer afdeling wenste duidelijk te maken, dat de derde eis van de arbitrage-commissie een billijke eis was, en dat gij u daaraan hadt behoren te onderwerpen. De meerderheid nam het voorstel tot een onderzoek, dat de commissie gewenst had, over, en plaatste dit voorstel met toelichtingGa naar voetnoot3: | |
[pagina 76]
| |
Voorstel: Het Congres draagt de commissie van arbitrage op een uitvoerig rapport aan de afdelingen der partij te zenden, inzake haar geschil met de redactie van Het Volk. Toelichting: Het is gebleken, dat een zaak, die in augustus aanhangig is gemaakt, eerst in februari is afgehandeld. En dat dit te wijten is aan de redactie, die op herhaalde dringende vragen van de commissie niet heeft geantwoord, ook niet toen de commissie met aftreden dreigde en inderdaad aftrad. In deze zaak acht Amsterdam v volle klaarheid nodig.
Was dat te veel gevraagd? Een onderzoek en rapport zoals trouwens door de arbitrage-commissie zelf werd gewenst. Mogen wij dan niet méér weten, dan het u en de uwen gelieft los te laten? Hoe kunnen wij u dan t' allen jare herkiezen en t' allen dage betrouwen? Neen, zolang er geen klare eerlijkheid in de partij is, en recht gelijk-op voor allen, groten en kleinen, zolang zal er geen vrede en geen tevredenheid zijn. Moet ik u aan het lot van ons voorstel nog even herinneren? Ge zijt, waarde Tak, toch nog vóór het congres uitgetreden, door een deur, die gij listiglijk open liet. Nietwaar gij gingt heen omdat u uit congres-voorstellen en anderszins bleek, dat men u als hoofdredacteur liever niet verder wenste. Die zaak behandelen wens ik niet, ze valt buiten hetgeen ik u nu aanschrijven wens. Er is ook hier weer hoge politiek gevoerd, ge weet het wel. Maar ge zijt onder een daverend applaus door de provincialen vooral, herkozen. En over het onderzoek van Amsterdam v is geen woord gezegd. Toen heb ik nog de wettige weg niet verlaten. Ik heb in de afdeling een voorstel ingediend om bij referendum over de nietbehandelde congres-voorstellen te laten beslissen, dus ook over het gevraagde onderzoek. Dat voorstel kon niet in behandeling komen, want we hadden de hele late avend nodig om uw houding tegen Troelstra te bespreken. En wen wij weer verga- | |
[pagina 77]
| |
deren zouden, dan zou het referendum voorbij zijn. Toen heb ik de wettige... maar dat zo dâlijk. Eerst een opmerking nog: Ge zult bemerkt hebben, waarde Tak, dat in mijn laatste deel zoveel weiniger documenten voorkomen dan in de eerdere. Gij weet, dat ik inderdaad hier geen brieven en stukken bezit maar slechts aantekeningen. Als gij echter op deze brief nog eens ingaat, zeg dan niet ‘het is onjuist’ van wat ik hier bijbracht. Gij zegt wel eens meer ‘het is onjuist’ en later bleek het met die onjuistheid nog wel te gaan. Neen, breng van uw kant uw tegenbewerende stukken bij. Publiceer alles wat ge hebt, de notulen van 't p.b., het d.b., de arbitrage-commissie, van Amsterdam v en zeg dan nog, dat ik mij niet streng binnen de bepalingen der waarheid hield. Ja, ik heb de wettige weg verlaten. Ik weet het wel, P.L. Tak. En ik heb wel geweten, dat het daartoe komen kon. Reeds maanden geleden heb ik in Amsterdam v ongeveer dit gezegd: ‘Ja, en als dan blijken mocht, dat er in onze democratische partij een kladdende kliek is, die het recht ten eigen bate beheert, dan zal ik voor hen niet zwijgen, ook niet wanneer men met het woord “partijbelang” te schermen begint. Want daarmede werken juist zij, die hun eigen belangen wensen te dekken. Neen, wen geen recht los-komt, dan zal ik zeker niet zwijgen, niemaals niet’. Men is toen deels zeer boos geworden, dat ik dit zeggen dorst, men noemde dit dreigen, maar dit deert mij niet meer met de minste deernis. Ja, ik heb de wettige weg verlaten. Maar gij weet, P.L. Tak, dat ik dit niet heb gewild. Is de wettige weg niet lang en moeielijk voor mij geweest? Gij hebt mij zo verdacht gemaakt. Zeker, ge vondt dit nodig voor uw oppervlakkige en onmiddellijke politiek. Maar de onmiddellijkheid is de waarheid nog niet, en oppervlakkigheid is nog geen diepe deugd. Ja, ik heb de wettige weg verlaten. En midden in het gevoel | |
[pagina 78]
| |
van werk schreit mijn gewonde mond uw schande uit. Wenst gij mij te verwijten, dat ook onze vijanden het horen? Durft ge dat? O, ge durft wel veel. Maar ik wens u te antwoorden in de woorden van de door u zo smadelijk verhandelde arbitragecommissie:
Maar daarbij en daarenboven is het de overtuiging van de commissie dat de partij en ook de redactie van 't Volk op 'n zeer verkeerde weg zou geraken als ze zich liet beheersen door vrees voor 't gekal en geraas van onze vijanden bij de beoordeling van wat het recht is van onze partijgenoten en wat nodig is voor de goede geest in de partij.
Juist, wat onze vijanden ook hiervan zullen zeggen, behoeft ons niet te deren. Maar ik vraag u, P.L. Tak, of uw handelingen voor de goede geest in de partij bevorderlijk zijn, en of ze rechtvaardig zijn? Ja, als ge partij-genoten wilt, die alles velen, die dan bij alles en alles lijdend zwijgen en zwijgend lijden, laat dan slechts doofstomme en blinde kaffers in de partij toe. En laat ze allen een eed van trouw zweren aan uw heerlijke hoogheid. Maar eis van heldere Hollanders niet, dat ze horen en zien en toch eerbiedigend zwijgen. En scherm niet met een vermeend partijbelang, als u dat baat geeft. En vertrap de regelingen der partij niet, als u dat beter baat is. En als ik u hier harde waarheden zeg, dan is dat omdat ik daarvan alleen verbetering wacht. Ja, ik heb de wettige weg verlaten. Kan ik anders? En ik denk aan de woorden van Henri PolakGa naar voetnoot1 op het congres:
Het moet vaststaan dat iedere partijgenoot of partijorganisatie zich onderwerpt aan de wettig genomen besluiten. | |
[pagina 79]
| |
Maar hebt gij dat gedaan? En Polak zei ook dit:
Nu zou het kunnen voorkomen, dat er zo belangrijke morele redenen zijn tot overtreding der partijbesluiten, dat het formele recht wijken moet.
Waren die morele redenen voor u? Neen, inzake het geweigerde stukje hebt ge met algemene stemmen ongelijk gekregen, en verder hebt ge u moeten verschuilen achter ‘laksheid’. En zijn er nu morele redenen waarvoor bij mij het formele recht ten eindelijke wijken moet? Ja, het zijn deze: Dat het mij strijdig lijkt met moraliteit, dat gij in het p.b. te rechten zit, in Het Volk vriend en onvriend vermaant en verwijt, zolang gij op deze wijze voortgaat u aan de besluiten der partij te misgrijpen. |
|