Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Danklied. Ik dank u, Vriend, voor de zonnige rozen Die ge in mijnen winter mij hebt gezonden, Maar weet, dat ik hen niet zóó schoon heb gevonden Als uw wangen, wanneer zij gloeiend blozen. Hoe dank ik voor die trossende seringen, Tulpen, asters, fluweelen anjelieren. Maar hoeveel hooger zou mijn lied nog zingen Waart gij hier om vreugden met mij te vieren. Want weet: bloemen, koele vruchten en wijn, Prenten, goud, blauw porcelein bruingebroken, Worden waardloos door uw afwezigheid. Nu doof 'k met wijn en wierook niets dan pijn, Maar 'k zal wijn drinken, zoete wolken rooken Van vreugde wanneer gij weer met mij zijt. Vorige Volgende