Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Aan een Vriend. Ik weet altijd wanneer het lente wordt, Niet aan 't lichten van de donkere dagen Niet aan 't milderen van de wintervlagen, En niet doordat de duistre nacht zich kort. En niet doordat er bonte bloemen bloeien In 't zonnig veld, langs den dijk, in de delling Tusschen hagen aan 't water, langs de helling Van 't duin, waardoor de duindieren weer stoeien. Maar omdat in uwe donkerblauwe oogen Een lente daagt, te schooner elken dag, Zóó mild als lente bloeit uw jonge lach, En mijn gemoed wordt wonderdiep bewogen. Zalig elk uur, dat Dag van den Nacht wint, Ochtend en avond, zalig zonneschijn, Maar niet zonder u, beter ben ik blind Met u, dan met anderen blij te zijn. [pagina 102] [p. 102] Zalig het lied, maar slechts voor u, mijn Maat, Juicht mijn lied uit of poost in mijmering En beter dan dat ik van and'ren zing Is dat het lot mijn lied met stomheid slaat. Vorige Volgende