| |
| |
| |
Jacob de Haan. ‘KANALJE’
| |
| |
Ter inleiding
1903
De ontstaansgeschiedenis van het hier opnieuw verschijnende prozabundeltje ‘KANALJE’ hangt ten nauwste samen met een der meest bewogen perioden uit het leven van Jacob (zich destijds nog niet noemende: Jacob Israël) de Haan: de periode van zijn journalistieke werkzaamheid bij HET VOLK. In de loop van het jaar 1903 (dat historische jaar van de Spoorwegstakingen) staat hij voor ons als vaste jeugdmedewerker van het ZONDAGSBLAD, het wekelijks bijvoegsel van de sociaal-democratische krant.
Min of meer plotseling. Want van enige geleidelijke overgang van losse medewerker naar de redactie van een vaste rubriek is eigenlijk geen sprake. Het ZONDAGSBLAD bracht sedert zijn verschijnen iedere week een ‘schets’ van literair gehalte en (daar ging het om) maatschappelijke geëngageerdheid. Vaak werden zulke schetsen ontleend aan andere taalgebieden: ‘Naar het Fransch’/‘Naar het Duitsch’, zoals dat heette. Af en toe duikt de naam van Maxim Gorki op. De inhoud wordt over het algemeen uitgemaakt door taferelen uit het dagelijks leven, typerend voor de onrechtvaardige maatschappelijke ordening, die de socialisten wilden omzetten in een aards paradijs voor de arbeiders.
Op 26 oktober 1902 verschijnt er in dat ZONDAGSBLAD een oorspronkelijk Nederlands prozastukje: ‘Bijdrage tot leerplicht’, op 30 november gevolgd door ‘Drankzucht’. Beide verhalen, ondertekend met ‘H’, handelen over het onderwijs, dat De Haan uit eigen ervaring kende. De stijl doet hier en daar denken aan het 80er proza, dat later in PIJPELIJNTJES wordt gehanteerd. Is er hier sprake van vroeg werk uit de pen van de jonge joodse auteur? Het valt niet te bewijzen.
Op 19 april 1903 (de crisis der Spoorwegstakingen beheerst het gehele land) verschijnt - voor het eerst ondertekend met Jacob de Haan - ‘Van een Staking’. De actuele gebeurtenissen boeiden de aankomende literator, die zowaar de straat opging om te werven voor de idee van het socialisme. Later zou deze creatie de inleiding tot ‘KANALJE’ vormen, maar zo ver is het in april 1903 nog niet!
De Haan staat nog aan het begin van een (korte) carrière als socialistisch journalist. Als zovelen uit die dagen, mentaal en emotioneel gevoed door een recent anarchistisch verleden. Wel allerminst rechtlijnig dogmaticus, toegerust met kennis van het theoretisch marxisme, bewoog hij zich veel meer op de gevoelsmatige toer en bleek hij als zodanig geschikt voor een sociale propaganda, die de massa aansprak. Van uit deze sfeer dienen ook de felle proletarische liedjes te worden benaderd, die daar straks aparte aandacht verkrijgen.
De hoofdmoot van zijn activiteiten binnen het ZONDAGSBLAD wordt
| |
| |
intussen niet gevormd door zijn prozaschetsjes en zijn strijdlustige poëzie. Sedert 26 april van datzelfde jaar 1903 verschijnt er in de wekelijkse bijlage van HET VOLK een nieuwe rubriek: ‘VAN EN VOOR KINDEREN’. Onder welke titel staat vermeld: ‘Alles wat deze rubriek aangaat gelieve men te zenden aan Jacob de Haan, St Willibrordusstraat 29, Amsterdam.’ De Haan is gepromoveerd tot vaste medewerker van het ZONDAGSBLAD.
Hoe zijn arbeid als zodanig alom gewaardeerd werd, blijkt uit de keur van medewerkers die hij in de kortste tijd wist aan te trekken. Wij noemen Martha van Eeden (vertalingen), Nelly Bodenheim, die ‘aardige plaatjes voor ons weet te maken’. ‘Die tekent anders altijd voor groote menschen in dure boeken, maar nou zal ze 't voor ons ook eens doen’ (1903, p. 382).
‘Silhouetjes zijn me beloofd door juffrouw Lizzie Ansingh te Amsterdam, en iedereen zegt, dat die ze verbazend mooi maakt. Dat is dus weer 'n extraatje, dat misschien al de volgende week komt.’
‘Plaatjes zijn me ook beloofd door Albert P. Hahn. Dat kan wel goed worden’ (1903, p. 406).
Zelfs probeert hij R.N. Roland Holst te strikken.
Hij maakte wat van de rubriek. Didact van aanleg (hoe werd hij later niet als repetitor gewaardeerd), wierp hij zich met geestdrift op de socialistische opvoeding, die nog uit de startblokken moest komen. In zekere zin was hij een pionier.
Tot 12 juni 1904 blijft de Kinderrubriek onder zijn eenhoofdige redactie. Op diezelfde dag verschijnt binnen dat kader een berichtje, dat ‘de heer’ (niet: partijgenoot) De Haan niet langer als medewerker zal fungeren. Een ander, namelijk Philip Cohen, nam voor die ene keer de zorg voor de rubriek waar. De hoofdredacteur van HET VOLK, P.L. Tak, manipuleerde blijkbaar zeer voorzichtig en koos een jood als vervanger voor het moment. Even later (sedert 26 juni 1904) wordt de Kinderrubriek voortgezet door Joh. Vorrink.
| |
Pijpelijntjes
De oorzaak van het abrupte ontslag van Jacob de Haan stond intussen los van ieder vooroordeel in de joodse sector. Het verschijnen van PIJPELIJNTJES gaf de doorslag bij een beslissing, die ook P.L. Tak niet gemakkelijk moet zijn gevallen. De hier in het geding zijnde problemen zijn talloze malen onder de loep genomen. Nochtans wordt hier aandacht gevraagd voor een enkel nieuw aspect.
Daar is dan het nog nimmer in de discussie gebrachte feit, dat in het ZONDAGSBLAD een drietal schetsen werd opgenomen van de hand van Jacob de Haan, die retrospectief sterke verwantschap met PIJPELIJNTJES demonstreren: HORLOGE, BOEVEN en VERHUIZEN (Tweede Jaargang, p. 247/280/327).
| |
| |
In HORLOGE maken we kennis met de onderwijzer Kees, de student Arnold oftewel Sam en de ik-figuur Johan, eveneens onderwijzer. De aandachtige lezer herkent in Sam-Arnold duidelijk Aletrino.
Schijnt HORLOGE nog een voorzichtige terreinverkenning voor PIJPELIJNTJES, VERHUIZEN vinden we simpel terug in het derde hoofdstuk van het geruchtmakende homofiele boek: ZWERFDAG.
In hospita Trechter uit de schets herkennen we de Flesch uit PIJPELIJNTJES. In beide teksten wordt het bedrog beschreven van de kamerverhuurster uit de Pijp, dat deel van Amsterdam, dat de titel van het boek zou bepalen.
De gegevens uit BOEVEN vinden we verwerkt in het vijfde hoofdstuk van PIJPELIJNTJES: ‘Toen Sam weg was’. In dit hoofdstuk vertelt juffrouw Meks, dat ze niet getrouwd is. De drie kinderen zijn niet van haar. Alex is een aangenomen kind, Anna en Toosie zijn van een vriendin die aan de tering gestorven is. Aangezien Pa gepakt werd voor verduistering van een postkwitantie, zaten de kinderen op een gegeven moment nog zonder vader ook.
In de schets komen we een ‘gezin’ tegen, dat hier veel op lijkt. De ik-figuur in de schets gaat mee op gevangenisbezoek. Hetzelfde gebeurt in het hoofdstuk BOEVEN in PIJPELIJNTJES.
Dit gegeven verklaart iets van Taks ongewoon harde attitude. De verschijning van PIJPELIJNTJES als zodanig stond dus - van strikt redactioneel standpunt uit gezien - niet geheel los van het medewerkerschap van De Haan aan het ZONDAGSBLAD.
Deze ging toch al - in zijn jeugdrubriek - op de hoogst persoonlijke toer. We ontmoeten de echte ‘Sam’ (Aletrino) en wel in een merkwaardig verband. Zich richtend tot een kennelijk joodse knaap (Samuel A. te Amsterdam) schrijft de rubriekredacteur d.d. 7 juni 1903: ‘Zoo moest jou vader zoo lachen toen je van “ons” land schreef. Ja, het is
| |
| |
“ons” land niet. Misschien heb ik 't daar later nog wel eens over in de krant. Dag Sam. Zeg, ik heb 'n vriend, die Arnold heet, maar die ze ook altijd Sam noemen. Grappig hè?’
Ook komen we (d.d. 31 mei 1903) de uitgever van PIJPELIJNTJES tegen: ‘De heer Jacq. van Cleef, Korte Nieuwendijk 45 in Amsterdam, zond me vijftig ansichtkaarten. Wie een prijs wint, mag die vijftig ansichten vragen.’
Principieel stond de inhoud van de jeugdrubriek natuurlijk buiten het homofiele boek, én buiten het rumoer, dat daarover was ontstaan. Maar naar de zijde van de buitenwacht, waarvoor de (ook innerlijk) fragiele SDAP toentertijd (niet zonder reden) bang was, lag dit wel subtieler. Hoe onrechtvaardig hun houding ons thans ook voorkomt, P.L. Tak en de toenmalige partij stonden voor een hachelijke beleidsbeslissing. En Jacob de Haan maakte voorgoed kennis met de ongenuanceerde rechtlijnigheid van ‘de’ ‘maatschappij’, die hem een leven lang zou ‘knoeien’ en die - tot binnen de sector van het Nederlandse socialisme - niet het gevoel kon opbrengen voor een artiest, die de uiterste consequenties trok uit zijn kunstenaarschap.
Nòg een gegeven moge aan de PIJPELIJNTJES-affaire worden toegevoegd. Het is niet waar, dat De Haans medewerking inderdaad plotseling werd beëindigd. Want bij nauwkeurig lezen van de (zeldzame) Jaargangen van het ZONDAGSBLAD blijkt, dat 9 oktober 1904 weer een gedicht van De Haan wordt opgenomen uit de serie HOLLANDSCHE AMBACHTEN (‘De caissonlui’). En zijn bijdragen sijpelen door tot 28 mei 1905: BLINDE PARTIJGENOOT.
Dus toch ‘medewerker’ gebleven? Dat lijkt onwaarschijnlijk.
Heeft de redactie de totaal ontredderde, op straat gezette, gesjochten jongen financieel een schadevergoeding toegekend en in ruil daarvoor de rechten verkregen voor eventuele, liggende kopij, die dan later (bij gebrek aan materiaal, vaker voorkomend bij zulke periodieken) van tijd tot tijd geplaatst werd?
Dat zoiets zonder De Haans medeweten, subsidiair goedvinden zou zijn geschied, valt niet aan te nemen. Tot 12 februari 1905 zijn alle bijdragen getekend. Op die datum is Jacob de Haan gewijzigd in J. de H. Een enkele keer: d.H.
Slechts in één geval tekent De Haan in het openbaar protest aan. In de befaamde OPEN BRIEF AAN P.L. TAK (Amsterdam 1905) heet het: ‘Maar wel drukt ge zonder toestemming van den uitgever en van mij een der weinige schetsjes uit het boekje af, die ge al niet vroeger gehad hadt’ (p. 15). Het slot van deze zinsnede lijkt ons niet onduidelijk te slaan op de verschijning van De Haans kopij na diens ontslag (‘die ge al niet vroeger gehad hadt....’). In het geval, waarop de getergde OPEN BRIEF-schrijver doelt, lag het anders.
Op 5 februari 1905 verschijnt FABRIEKSMEID in het ZONDAGS- | |
| |
BLAD. Als volgt. ondertekend: (Uit ‘KANALJE’.) Jacob de Haan.
Hier was sprake van een schets die de schrijver blijkbaar voor het eerst in zijn bundeltje had opgenomen en die dus los stond van ieder (vroeger) verband met de socialistische periodiek. Dáártegen was een protest op zijn plaats.
Met welke constatering we ongemerkt tot de uitgave van ‘KANALJE’ zijn gekomen.
Een van de prenten van Albert Hahn uit de tijd van de spoorwegstakingen van 1903: ‘Onder de dwangwetten’ (van dr. Abraham Kuyper). Hahn situeerde deze beroemde prent in een van de rechtlijnige straten van de Pijp. Zowel Hahn als De Haan woonde destijds in deze Amsterdamse buurt.
| |
| |
Illustraties van Nelly Bodenheim de ‘Amsterdamse Joffer’, ‘die aardige plaatjes voor ons weet te maken.......’
| |
| |
‘Kop’ van de rubriek Schetsjes, door Albert Hahn.
| |
‘Kanalje’
Dat ‘KANALJE’ zou zijn ontstaan uit de bundeling van schetsjes die eerder door Jacob de Haan in het ZONDAGSBLAD waren gepubliceerd, verdient eveneens enige correctie. Allereerst (en dit bleek al uit het direct voorafgaande) is een enkele schets later ontstaan. Bovendien werden de teksten, aan het ZONDAGSBLAD ontleend, herschreven. Mocht de inhoud dan geen wijziging ondergaan, stijl en interpunctie vertonen varianten. De keuze - uit een bepaald groter materiaal - leidt tot nadere analyse van de sociale denkbeelden van de jonge auteur en de bedoelingen van het bundeltje. Overzien wij de niet-opgenomen bijdragen uit de oude jaargangen, dan kunnen we globaal constateren, dat deze voornamelijk handelen over de bezittende klasse, uiteraard geprojecteerd van uit een socialistische gedachtengang.
ARMOESKIND (Tweede Jaargang, p. 47) vergunt ons een blik in het studentenleven. De heren studenten profiteren van de afwezigheid van een hoogleraar om een groepsfoto te laten maken in de snijkamer. Het lijk dat op de tafel ligt is een ‘armoeskind’. Je moet het niet erg vinden ‘'t zijn nooit menschen van onzen stand’, aldus student Bert tegen een meisje.
De schets STAKINGSMENEER houdt zich bezig met een heer De Witt, die toegeeft aan de eisen van de ‘rooien’, omdat hij tijdig inziet, dat zijn bedrijf anders ten gronde zal gaan.
In ‘KANALJE’ nam De Haan uitsluitend stukjes op, die zich integraal occuperen met de bedroevende levensomstandigheden van de laagste klasse der bevolking. De titel dekt de inhoud!
De gerichtheid van de auteur is uitsluitend geconcentreerd op de maatschappelijke ellende van de vierde stand. Geheel dus in het verlengstuk van de socialistische propaganda, die De Haan als medewerker van het ZONDAGSBLAD naar eer en geweten had gediend. Te opmerkelijker, omdat het boekje moet zijn verschenen terstond na het hevige conflict met de SDAP.
Geen affecten verhinderden de verstoten onderwijzer te blijven getuigen
| |
| |
van zijn verbondenheid met de verworpenen der aarde. En - zulks gecombineerd met zijn andere, artistieke idealen, die hem - de onverschrokkene - in ongewone moeilijkheden hadden gemanipuleerd. En als volgt luidt het titelblad: ‘KANALJE’/ door Jacob de Haan/Schrijver van ‘PIJPELIJNTJES’. Om zo te zeggen: de gehele, ware Jacob uit 1905. Bij G.J. Lankkamp te Deventer verscheen het en zoals we al stelden hoogstwaarschijnlijk in 1905. Voor deze datering een enkel bewijs. Op 5 februari 1905 verscheen - zoals we al weten - FABRIEKSMEID in het ZONDAGSBLAD, overgenomen uit ‘KANALJE’. In 1904 schrijft De Haan aan Arnold Saalborn: ‘In Februari verschijnt nu stellig 'n boekje met schetsjes van me, als ik gezond blijf.’ (Brieven aan een jongen, p. 46). Dit citaat is ontleend aan een ongedateerde brief, die na de PIJPELIJNTJES-affaire speelt. Vaker komt in de correspondentie met Saalborn ‘het boekje’ ter sprake (p. 40). Ook al zijn de brieven ten dele niet gedateerd, zonder te veel risico kan 1905 als jaar van verschijning worden aangehouden.
Wie was die uitgever? Uit een adresboek van 1902 blijkt dat genoemde Lankkamp (geboren te Diepenveen 1877) een boekhandel dreef in de Hanzestad aan de IJsel, en wel in de Broederenstraat nummer 41. De kiezerslijst van 1913 vermeldt dat de boekenman zich heeft gevestigd in de Spijkerboorsteeg nummer 10. Een economische verbetering? In ieder geval vermeldt een adresboek van 1917, dat hij dan een drukkerij bezit in de Assenstraat. Na 1918 komt de naam niet meer voor in de gemeenteadministratie van Deventer. Nasporingen leverden ook elders niets op. De stukken van de uitgeverij bleken te zijn verdwenen. De stadsbibliotheek te Deventer moest verstek laten gaan.
Iets verder kan ons misschien een ander, bij deze uitgever verschenen, boekje brengen. Nota bene in datzelfde jaar 1905.
| |
Bar-mitswo
Wij bedoelen een joodse schets BAR-MITSWO die onder het pseudoniem JITSGOK BEN JANGAKAUF, eveneens zonder jaartal, bij G.J. Lankkamp te Deventer verscheen. Op het enige, ons bekende, exemplaar (Bibliotheca Rosenthaliana Broch. Ros. XII, p. 12) heeft een vroegere bibliothecaris toegevoegd - en terecht - 1905.
Op 10 maart van dat jaar publiceert in De Joodsche Wachter H. (= Isidore Hen) een korte recensie, die begint met: ‘'t Product van een Joodsch jongmensch dat veel voor 't Jodendom voelt, ook van zijne poëzie, doch door de mode van 't realisme is meegesleurd....’
Kennelijk weet de recensent, dat de schrijver een ‘jongmensch’ is. De joodse kring van auteurs was niet zó groot. Wij weten, dat deze auteur zich noemt: Izak, zoon van Jacob. Een doorzichtige omzetting van:
| |
| |
| |
| |
Jacob, de zoon van Izak (de Haan)?? De enkele keer, dat De Haan zichzelf invoert in de eerste bundel van HET JOODSCHE LIED (gedicht DEMONEN) spelt hij de Hebreeuwse versie van Jacob als JANGAKAUF, precies zo als op de kaft en de titelpagina van BAR-MITSWO. Er zijn méér aanwijzingen. BAR-MITSWO verschijnt met een omslag in dezelfde Chinees aandoende kapitalen als ‘KANALJE’ in het overeenkomstige geval. De kaft van beide boekjes is van dezelfde soort beige papier. Gewoonweg identiek.
Tenslotte vermeldt de rugzijde van BAR-MITSWO:
‘Bij den uitgever van dit werkje zijn ook verschenen:
L.M. HERMANS, DE SPIEGEL DER WAARHEID. (Moderne moralisatiën over Liefde, Prostitutie en Huwelijk) TWEEDE DRUK, f 0.60.
Beoordeelingen hierover op aanvraag franco.
JACOB DE HAAN, ‘KANALJE’. f 0.50
Deze bundel zeer gevoelig geschreven schetsen uit de proletariërswereld werd tot nu toe door de pers in 't algemeen zeer gunstig gerecenseerd.’ Op inhoud en problematiek van dit pseudonieme boekje zal elders nader worden ingegaan. Keren wij terug tot ons uitgangspunt.
Lankkamp blijkt een jonge, progressieve uitgever, die blijkbaar ook contacten onderhield met de socialistische publicist L.M. Hermans. Heeft deze soms bemiddeld tussen de Deventer uitgeverij en Jacob de Haan? Ook Hermans publiceerde in het ZONDAGSBLAD!
Lankkamp (zo blijkt) voelde voor aandacht trekkende geschriften van geavanceerde figuren. De rumoer om PIJPELIJNTJES zal hem niet hebben afgeschrikt, maar - integendeel - gestimuleerd. Zie de titelpagina van ‘KANALJE’.
| |
De jood Jacob de Haan
Dat temidden van de rel rondom PIJPELIJNTJES nu en dan sprake zal zijn geweest van joodse problematiek, behoeft hier niet te worden betoogd. Dat gedurende deze moeilijke periode ook Jacobs tweede naam ISRAËL min of meer plotseling tevoorschijn komt, is veel eerder vastgesteld. Tegen de achtergrond van De Haans latere, zionistische, orthodox-joodse evolutie is dit alles gemakkelijk te plaatsen. Daarbij valt op, dat de Jacob de Haan van 1904/1905 nog zeer ambivalent stond tegenover het geloof van zijn vaderen, en speciaal van zijn vader. Zoals binnen afzienbare tijd zal blijken uit de heruitgave van zijn vroege, joodse pennevruchten.
In dit verband verwijzen wij naar een brief van Jacob aan Frederik van Eeden d.d. Haarlem, 6 november '99. Met de aanhef: Beste Mijnheer!
| |
| |
‘Vincent Haman en Jeanne Collette, schone werken. Ik zou graag meer van Paap lezen, maar ik ben bang, dat hij, zijne woede tegen van Deijssel en de Joden gelucht hebbende, op is....
Een standbeeld voor Willem Paap, en voor zijn heldhaftige wijze van schelden...
Dan heb ik Ghetto gelezen voor de derde of vierde keer. Ik vind 't heel anders dan eerst, maar ik kan er niet over oordeelen voor ik zou weten, waarom Heijermans 't schreef. Als hij 't doet om de Joden bespottelijk te maken, vind ik 't laf. Een Jood is niet slecht of niet goed, of niet eerlijk omdat hij Jood is. Als U van mij minder houdt omdat ik Jood ben, maar dat is niet waar, dat kan niet waar zijn...’
Er is geen diepzinnige analyse voor nodig om De Haans geciteerde stellingname als uiterst problematisch aan te merken. Het nevenschikkend schelden van Paap op Van Deijssel en A.C. Wertheim is veelzeggend. Van enige solidariteit met de joodse parnas is bij deze zoon van de gesjochten rebbe geen sprake. Jacob de Haan denkt daarover niet anders dan menig ander socialist uit de buurt der Amsterdamse joden.
En er liepen van dezulken nogal wat rond in de toenmalige SDAP. Als in de Jeugdrubriek een serie namen opduikt is het altijd raak. Van de twintig uit een willekeurige serie noemen wij: ‘Hartog Mok; V. Swaap; Rebecca Emmering; Sara en Schoontje Springer; Eva Pekel; Isaac Blitz; Sientje Pesaro etc. etc.’
Het leek waarachtig wel een socialistisch ghetto. Hij was niet eens zo heel ver van huis geraakt. Maar tóch, dat van Heijermans bracht hem blijkbaar in verwarring. Hij vindt het bij herlezing ‘anders dan eerst’. Een minderwaardigheidscomplex maakt zich van de jonge onderwijzer meester. ‘Als U van mij minder houdt omdat ik Jood ben...’ Het valt niet mis te verstaan.
| |
Naturalisme
Om nu tot de inhoud en de stijl van het bundeltje te komen!
‘KANALJE’ behoort - zoals PIJPELIJNTJES - tot die stroming in het Europese geestesleven, die wij NATURALISME noemen.
Dit naturalisme zag de mens als een product van erfelijkheid en milieu, als de gevangene van dieper liggende krachten die zijn levensgang bepaalden. Dit literaire beweging ontstond in West-Europa onder invloed van het filosofische positivisme, dat uitging van het zintuiglijk waarneembare. Alleen observaties zijn relevant. Ingevingen, ideeën, die ‘zomaar’ in de geest kunnen opkomen, zijn onbetrouwbaar en moeten als wetenschappelijk waardeloos worden verworpen.
Zola, de vader van het naturalisme, demonstreert dit duidelijk in zijn LE ROMAN EXPERIMENTAL, in Nederland bekend geworden door de
| |
| |
Vroegst bekende foto van Jacob de Haan (links) - met zijn vriend Ferdinand (zoon van de socialistische voorman W.H.) Vliegen. Ontleend aan het Zondagsblad van 14 juni 1903.
| |
| |
vertaling van Frans Netscher, in 1885 in het tijdschrift NEDERLAND. Dat onder de Nederlandse naturalisten van naam naar verhouding nogal wat joden voorkwamen (Heijermans noemden we al) is aantoonbaar. Wij denken ook aan Is. Querido. Hun emancipatie had in de literaire sector zich sedert Tachtig gestadig voortgezet en wel tot in De Haans onmiddellijke omgeving. Arnold Aletrino vooral openbaarde de jonge onderwijzer de geheimen van het letterkundig handwerk in de nieuwe stijl. De sefardische arts droeg aan Jacob de Haan ZOMERAVOND op, dat - gedateerd: ‘December 1903’ - in het Tweemaandelijksch Tijdschrift verscheen. Een geste van vertrouwelijke vriendschap, die de auteur van PIJPELIJNTJES met een opdracht van zijn kant zou reciproceren. Maar dat laatste werd niet op prijs gesteld. Tot Jacobs eerlijke verwondering. Aletrino behoorde tot die auteurs uit de periode van het naturalisme, die zich vooral toelegden op het produceren van ‘schetsen’. In dag- en weekbladen, dan wel gebundeld. Arij Prins (UIT HET LEVEN), Frans Coenen (ZONDAGSRUST) en de jood Henri Hartog (SJOFELEN) kunnen hiertoe worden gerekend. In vele van hun geschriften wordt de vierde stand ten tonele gevoerd. Mét alle ‘vunzigheden’, zoals de burgerlijke recensenten dat typeerden.
Deze laatstgenoemde belangstelling hangt alweer samen met de kentering in de maatschappij als gevolg van het opkomende socialisme. De beweging die in HET VOLK (1902) zijn eigen dagblad verkreeg en in het ZONDAGSBLAD een forum apart, met literaire franje. Waarvoor de beschrijving van het droeve arbeidersmilieu zich ‘naturalistisch’ uitstekend leende. Waarmee de ontstaansgeschiedenis van ‘KANALJE’ het brede reliëf verkrijgt, waarop dit smalle bundeltje recht heeft; gesitueerd binnen het kader van de De Haan-biografie. Ontstaan als het is - mét PIJPELIJNTJES - in het sobere krantenmilieu van de opgroeiende arbeidersbeweging. In het gulzige brein van een letterkundige in spe, die zichzelf wilde observeren, en herkennen. Als jood (die het joodse vraagstuk toen nog diep onderging) - als homofiel (die decennia vóór Gerard Reve zich daar literair rekenschap van gaf tot in het sadistische - PATHOLOGIEËN) - als socialist (die de gemeenschap der mensen wilde dienen). Kortom als de strijder voor menselijke waardigheid, die hij tot zijn vreselijke einde zou blijven. Hij, die met zijn vijanden wel raad wist, maar al te dikwijls zijn naaste ‘vrienden’ niet doorzag.
| |
Socialistisch journalist
Dat de originele De Haan ook in ‘KANALJE’ een eigen geluid liet horen, zal niemand verbazen. Men zoeke in dit in oorsprong journalistieke leesvoer uiteraard geen literatuur, doch evenmin nietszeggende stukjes proza. In al deze schetsen wordt de harde realiteit van het arbeidersleven getekend; door een jongeman van even twintig jaar.
| |
| |
In zijn verhaaltjes wordt de werkelijkheid van het proletariaat niet weggemoffeld in een esthetisch jasje, zoals (om een voorbeeld uit de tijd te noemen) Frans Netscher dat zo ‘fraai’ kon doen. De Haan verliest nimmer uit het oog, dat het zijn taak is als socialistisch krantenschrijver de keiharde zaak van het socialisme te dienen. In de bres te springen voor het ‘kanailje’.
Gij zijt kanailje, heeft men ons verweten!
Gegroet, ô naam die zooveel grootsch bevat...
Aldus het, ook destijds populaire ‘kanailjelied’, waarmee de affectieve titel van het boekje is verklaard, mèt de aanhalingstekens.
Uitmuntend observator, wil de journalist ‘mensen’ beschrijven, doodgewone producten van een verfoeilijke maatschappij die aan ingrijpende wijziging toe is. De Spoorwegstakingen demonstreerden de actuele klassenstrijd. Dezelfde Albert Hahn, die mede Jacob de Haans kinderrubriek illustreerde (‘En op 't oogenblik heb ik teekeningen van Albert Hahn...’ aan Saalborn, p. 26), schiep beroemd geworden platen voor het ZONDAGSBLAD. Met als topper de machtige illustratie van 8 februari 1903, voorzien van de aan Herwegh ontleende regels:
Gansch het raderwerk staat stil
Als uw machtige arm het wil...
Of om nog eenmaal ‘Het kanailjelied’ te citeren:
Kanailje zwoeg, uw meesters moeten eten,
Als gij niet werkt, dan staakt het levensrad.
Blijft de vraag: Hebben deze schetsen tot de verbeelding van een arbeiderspubliek gesproken. Het kán niet anders. Dat ze regelmatig in het ZONDAGSBLAD werden opgenomen vormt het doorslaggevend bewijs. Anders staat het natuurlijk met het succes van de gebundelde versie. Hoe groot was de oplaag? Dat deze niet verkocht werd, bewijst de ‘heruitgave’ van 1911 onder de titel ‘ARBEIDERSVREUGD’. De (blijkbaar onverkoopbare) tekst is ongewijzigd gebleven. Een ander jasje dek- | |
| |
te de oude lading. Een rode kaft verving de beige van 1905. Op omslag en titelblad, dat (mèt de reclame voor PIJPELIJNTJES) eveneens ongewijzigd bleef, figureert nu een ons overigens geheel onbekende uitgever, D. Pach te Amsterdam, die (curieus) als verschijningsdatum laat afdrukken: Juli 1911. Waarom juist toen? Wat bewoog die man? Wat bewoog De Haan, die al lang op andere wegen zoekende was?
Gansch het raderwerk staat stil
Als uw machtige arm het wil......
Uit de bronnen blijkt niets over beide edities. Is het te gewaagd om te stellen, dat de gehele rel om PIJPELIJNTJES Jacob de Haan èn zijn ge-
| |
| |
| |
| |
schriften op afstand had gebracht van het oorspronkelijke publiek, waarvoor ‘KANALJE’ was bestemd? Was hijzelf niet op grote gevoelsdistantie geraakt van de beweging en van het klimaat, waaruit deze schetsen waren geboren?
Als hij op 16 februari 1909 aan Van Eeden schrijft over De Tribune en het royement van de communisten, heet het: ‘Troelstra heeft over de geheele linie getriomfeerd. Het was een débâcle voor de Marxisten. Van nu af aan is de S.D.A.P. niets meer dan een gewone burgerlijke partij. Het Vaderland vroeg dan ook zeer terecht of de heeren de S. er nu maar niet af zouden laten...’
Zijn socialistische periode - buiten zijn schuld afgesneden - kon in latere jaren dan ook gemakshalve helemaal worden vergeten. Naar ons oordeel volstrekt ten onrechte. Waarvan acte.
Kees Joosse/Jaap Meijer
|
|