Arbeidersvereeniging te Frankfort aan de Main, waarvan Dr. Schweizer lid was, hem van de ledenlijst te schrappen. Toen schreef Lassalle, die den veroordeelde goed kende, eenen brief aan het bestuur van de genoemde vereeniging, en daarin keurde hij deze onverdragelijke bekrompenheid onvoorwaardelijk af. En hij betuigde den man, gebogen onder het juk van een onrechtvaardig recht, zijne hoogachting en zijne sympathie.
‘Zoo eene houding tegenover iemand van uw verstand,’ schreef Lassalle aan zijnen strijdmakker, ‘is alleen een bewijs, hoe bekrompen en valschaardig de meeningen van ons volk zijn, wanneer de politiek daaraan te pas komt.’
In ‘Pathologieën’, zijn nieuwe boek, beschrijft de heer De Haan ons hoofdzakelijk de levensverhoudingen van twee homosexueelen. Een van hen behoort misschien niet in ieder opzicht tot de élite tot hen, die men supérieure uranisten noemt, maar hij is toch een jongen van fijnen en kunstvollen aard, teeder en toegewijd voor hen, die hij liefheeft, hoewel zijne genegenheden al te sterk zijn, al blijven zij steeds zuiver.
Zijne homosexueele neigingen en zijne genegenheid brengen hem langzaam, maar met noodlottige zekerheid in geheele afhankelijkheid van eenen tweeden homosexueel. Deze, René, is een groot kunstenaar, maar verder een zuivere duivel, een zoeker naar nieuw genot, zooals men ook vindt bij hen, wier liefdeleven anders van aard is. De verlangens van René zijn bedorven en verscherpt door wreedheden van sadistischen aard en uiting.
Ten slotte kan de jongen Johan zijn leed, zijne mishandelingen en verfijnde kwellingen en zijne angsten niet langer verdragen. Zijn verstand, dat vroeger sterk genoeg was, vervalt, en hij eindigt met zelfmoord.
Het langzame verval van dien ongelukkigen jongen wordt ons verhaald op eene wijze, die bewijst, dat de heer De Haan sinds hij ‘Pijpelijntjes’ schreef als kunstenaar nog sterker is geworden. Hij heeft alles vermeden op te schrijven wat eene vuile en roestige pen in dat onderwerp zou hebben weten te vinden. Uitvoerig en met verfijnde zorgvuldigheid verhaalt de schrijver ons de verhouding van Johan met zijnen vader, en later met René Richell, de opofferingen van Johan, zijne onbaatzuchtige genegenheid, zijne pogingen om zijnen man tot eene minder martelzuchtige liefde te brengen, zijn onmacht om met hem te breken, de ondergang van zijne kunst-