Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 328 Leven en doodGa naar margenoot+Wanneer ik boosaardig was, dan zou ik schrijven ‘Pest en onrust’. Maar ik ben niet boosaardig. De pest beperkt zich tot dusver tot enkele buurten van Jaffa. En de onrust is tot nu toe rustig gebleven. Dus schrijf ik: ‘Leven en Dood’. Het is hetzelfde. | |
II.Wij hooren dit het eerst van onzen buurman Tuwfik Effendi Aboe Hassan, die veearts is. Hij behandelt trouwens ook menschen. En hij verzekert ons, dat er geen wezenlijk verschil bestaat tusschen menschen en ezels. De ezeltjes zijn hier mooi grijs en mooi wit. Zij gaan op snelle, sterke pootjes. Juist als Arabische jongentjes gaan, die bruin zijn. Tuwfik Effendi is naar Jaffa geweest. En hij vertelt ons, waar wij allen te samen zitten op lage koffiestoeltjes voor het bureau van Abdoel Salaäm. Achmad rookt een waterpijp. Er is pest te Jaffa uitgebroken. ‘Allah verwoeste zijn huis’, roept Hassan Effendi boosaardig. Nu dat weer! Morgen, overmorgen te El-Kuds. Want kwade zaken draven snel. En dan de toeristen, die niet willen komen. Tuwfik Effendi, héél geleerd, drinkt kopjes koffie en houdt een verhandeling over de pest, omdat er toch feitelijk geen verschil tusschen menschen en dieren bestaat. Leven en Dood. | |
III.'s Avonds staat het in de courant. De Regeering zegt het: er is geen gevaar. Weinig gevallen, goedaardig en beperkt binnen enkele buurten. Iedereen weet het. Maar men denkt meer aan de onrust dan aan de pest. Het verkeer met Jaffa gaat door. Trein en automobiel. Alleen de zieke buurten staan onder toezicht. Sroer weet het ook. Hij weet ook, waar de pest vandaan is gekomen. De ‘nieuwen’ hebben haar uit Rusland meegebracht. Ze willen ook de Omar-moskee nemen. Verwoest worde hun huis! ‘Sroer’, zeg ik: ‘is de pest niet van Allah?’ ‘Ja’. antwoordt Sroer héél vroom: ‘alles is van Allah’. 's Nachts lig ik wakker. Leven en Dood. En ik denk over het woord ‘pest’. Ik denk over het Woord: zijn logisch element, zijn klank-element, zijn gevoels-element. Als ‘pest’ eens de naam was voor heel iets anders. Bijvoorbeeld voor water, dat schuimt in de Wadi el Kilt. Of voor de wilde, lieve rozen in het ravijn van Katamon. Of voor de granaten, die al rijpen in onzen tuin. Of voor de sterren, van God, voor een fijn soort brood. Zou het woord dan ook die hartbrekende klankwaarde hebben? Ik zeg het angstig: pest, pest, pest. Maar men moet zoo gevaarlijke woorden niet spreken. Sroer, die veel verstandiger is dan de Vriend zijns Meesters, doet dat niet. Hij spreekt eenvoudig van ‘de ziekte’. Het is ‘min Allah’ en de ‘nieuwen’ hebben het uit Rusland meegebracht. Daarom ligt Sroer ook niet wakker in den nacht in den wind. Hij slaapt rustig op den regenbak, omdat het heel heet is. | |
IV.En de onrust? De Arabische leiders hebben besloten Donderdag en Vrijdag het zakenleven zooveel mogelijk stil te zetten over geheel Palestina heen. Een protest tegen het laatste pro-Zionistische besluit van het Lagerhuis en tegen de aanstaande ratificatie van het mandaat. Aanstaande Maandag. Of later. Er komt nu dadelijk spanning in de lucht. Zullen deze twee dagen in vrede doorgaan? Of zal er een algemeene opstand komen in geheel Palestina? De Joodsche leiders wenden zich tot de regeering. En de regeering verzekert, dat alle maatregelen genomen zijn. Er zijn militairen. De Arabische leiders geven beloften en borgtocht. Zij schijnen werkelijk geen onrust te willen, die hunne politiek in Europa bezwaren kan. Ze hopen nog altijd. Uitstel van het mandaat. Nieuwe onrust in de geheele Mohammedaansche wereld. Nieuwe onderhandelingen. Nog een beetje water in de Balfour-declaratie. Wie weet. Eerst wanneer alles hopeloos voorbij is. Het mandaat geratificeerd. De delegatie uit Londen hopeloos terug. Dan. Wie weet. En dan nog. De regeering en de Joden beiden zijn gewaarschuwd en voorbereid. Er zijn vele geruchten. En vele maatregelen. Er rijden bewapende wagens langs de hoofdwegen. Een waarschuwing. De soldaten trekken telkens met vol muziek door de straten. Troepjes Black and Tans gaan. Groote, stoute jongens. Men kan het zien: sterk en goed uitgezocht. Woensdag komt een Indische wacht in het postkantoor. De donkere mannen staan, waarachtig streng, bajonetten geveld in de hall. Uit de oude stad trekken de Joden heen, tijdelijk naar buiten. Ook vele Arabieren zenden hunne vrouwen weg. Men is bang voor elkander. Leven of dood. | |
V.Vele geruchten. Bijvoorbeeld, dat de Transjordaniërs Palestina zullen overvallen en dat de Palestinensers opstand zullen maken, wanneer de soldaten met de Transjordaniërs bezig zijn. Een héél mooi plan. Het is niet van Sroer afkomstig. Maar hij gelooft er wel aan. Trouwens er zijn vele mooie plannen in de Moslemsche Wereld. De Palestina-Arabieren hebben een delegatie naar Mekka gezonden om propaganda te maken onder de pelgrims zonder onderscheid van ras en geloof. Zij beweren, dat de Zionisten de heilige plaatsen van de Mohammedanen willen in bezit nemen. En zij verspreiden foto's van de Omar-moskee met de Zionistische vlag op den mooien, grooten koepel. De Mekka-delegatie heeft een bede om hulp gezonden aan alle Mohammedaansche vorsten van Marokko tot Bockhara en Indië. Koning Hussein van Mekka heeft de delegatie hulp toegezegd. Eenheid is er in de Mohammedaansche grootwereld nog niet. Er is de tegenstelling tusschen de Arabische nationale beweging en de pro-Turksche godsdienstige beweging. De Indische Mohammedanen zijn pro-Turksch. De Afrikaansche Mohammedanen, ook de Arabisch sprekenden, eveneens. De Arabieren willen het Khalifaat terugbrengen aan een Arabier, liefst aan den koning van Mekka, afstammeling van den profeet. Maar 't is volstrekt niet onmogelijk, dat de Turken en de Arabieren het weder eens worden. Geruchten genoeg. Men zegt, dat koning Hussein van Mekka zijn zoon, den Emir Abdoellah van Transjordanië telegrafisch naar Mekka heeft geroepen. Anderen zeggen, dat de Emir Transjordanië wil verlaten als protest tegen de pro-Zionistische politiek der Engelsche regeering. Van de week is Riza Pasja el Rikaby, de groot-vizier van Transjordanië, weder eenige dagen hier geweest. Hij was de gast van de regeering. En er is veel gesproken. Leven en dood. | |
VI.Sroer heeft veel verstand. Hij heeft voor vier dagen brood gekocht. Versche eieren en groenten, die het houden. Geen tomaten en ook geen vleesch. Maar wel weder groote, groene meloenen. En zóó wachten wij. Donderdag is de groote Joodse vastendag van zeventien Tammoez. Vasten is hier een wreed gedrag. Niet door den honger. Maar door den dorst. Men voelt het sidderende lijf uitdrogen, reeds dadelijk van af den heeten morgen. En de dorre dag ligt als brandende zandwoestijn wreed open tot den avond. Ik ga eens kijken in de stad. In de groote buitenstraten, Mamilla-straat en Jaffastraat, gaat het leven tamelijk. Er staan minder wagentjes op hunne vaste plaatsen. De Banken, waar de beide straten samenkomen, zijn open. De Joodsche winkels eveneens. Het is stiller op straat. In de oude stad zijn de meeste winkels dicht. Een winkel is niet een huis. Maar een gewelf. Hij heeft geen ramen. Maar deuren, die des daags worden uitgeklapt en samengevouwen. 's Avonds gaan de deuren toe met stang en hangslot. Ook de Joodsche winkels zijn gesloten. Men is bang in deze nauwe straten. Koopers komen er toch niet. Alleen grage praters, die zichzelf en anderen zenuwachtig maken. Overal waken de politie-agenten. Bij den ingang van de Joodsche straat legeren de groote jongens van de Black en Tan onder een heerlijk, koel gewelf. Zij liggen lui. Gebeurt er iets? Gebeurt er niets? Leven en Dood. Het slagersstraatje staakt. Men kan van zoo een wreede straat niet anders verwachten. Als het tot bloed komt, zullen de slagers gaarne meedoen. Maar ook het specerijenstraatje staakt. De winkeldeuren met stang en slot gesloten. De fijne geuren wolken er. En men vraagt zich angstig af, waar de kooplieden gebleven zijn, met de stille, spitse oogen, die anders waardig, uren zitten voor hunne geurende winkeltjes en wachten tot de koopers komen. Ik zou naar den klaagmuur willen gaan. Maar ik durf niet. Ik heb een doodsangst in mijn keel. Misschien is het dorst. Misschien is het pest. Min Allah. De ‘nieuwen’ hebben ze uit Rusland medegebracht. Sroer weet dat. Ik weet niets meer. De wereld wankelt. 's Middags lezen wij in de Joodsche bladen, dat alles in het Land rustig is gebleven. En dat de deelneming aan de staking niet zeer groot is geweest. De pest in Jaffa breidt zich uit. Ik ga voor de gebeden naar het Ziekenhuis ‘de Poorten der Gerechtigheid’, het laatste huis van de Stad aan den weg naar Jaffa. Alle buurten zijn hier Joodsch. Het leven gaat en dwaalt er onbekommerd. Heerlijk de nachtwind. | |
VII.Vrijdag kon wel een lastige dag worden. De bevolking van de omliggende dorpen komt naar El-Kuds om te bidden in de Omar-moskee. Zal het rustig blijven? Mijne Arabische vrienden verzekeren het. De tijd voor onrust is nog niet gekomen. De stad is als gisteren. Buiten de Jaffa-poort is het leven wel wat smaller, maar het gaat toch. In de nauwe straten, die dalen naar de Omar-moskee, staat alles dood, gesloten. Niemand mag een zijstraatje in, die daar niet woont of noodig is. De toegang tot de Joodsche Straat is afgezet. Ik wil naar den Klaagmuur gaan. Maar het mag niet. Op de dalende trappen, waar anders de bonte bedelaars zitten, staat politie gestreng. Niemand mag binnen. De groote soldaten liggen weder lui onder 't koele gewelf. Het Specerijen-straatje staakt. En dat het gemeene slagersstraatje meedoet, verbaast natuurlijk niemand. Vanmiddag komen de couranten. | |
VIII.Vrijdagmiddag. Geheel rustig is de onrust toch niet gebleven. Men heeft een poging gedaan de de graanschuur van de kolonie Ekron in brand te steken. Haïfa en Hebron waren onrustig. Maar in de andere steden is niets gebeurd. En in de meeste koloniën zijn de Arabische arbeiders te werk gekomen. De pest breidt zich zachtmoedig uit. Maar angst is er niet. En zooeven is Sroer thuisgekomen met mooie rijpe tomaten en twee geurende watermeloenen. Er is dus weer leven in de wereld. En zal aanstaanden Maandag het Mandaat worden geratificeerd? En zal de onrust dan nog rustig blijven? Er zijn vragen, waarop zelfs onze oude Sroer geen antwoord weet. |