Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 188 Langzaam voorwaartsGa naar margenoot+Sir Herbert heeft het eerste gedeelte van zijn werkplan voltooid. De administratie is omgevormd. De ambtenaren zijn benoemd. Er is rust en regel. Verleden week is Sir Herbert naar Egypte gegaan om zijne familie af te halen. Jeruzalem heeft weder een hof. Aanstaanden Dinsdag komt de tweede vergadering van den Palestina-staatsraad bijeen. Het groote probleem is hier de duurte. Dit jaar is nog een goed jaar geweest. En de immigratie heeft het aantal inwoners nog niet merkbaar opgezet. Toch moet de Regeering al goedkoop Australisch meel gaan invoeren. En moet probeeren vee te koopen in Soedan. Maar Palestina en Egypte zijn nu gescheiden. Egypte werkt niet meer mee. De duurte. De menschen kreunen eronder. In de laatste zes maanden zijn de prijzen weder gestegen. Huizen dertig percent. Brood vijftien. Vleesch vijf-en-twintig. Boter zeventig. Melk vijf-en-tachtig. Eieren dertig. Brandstoffen veertig percent. Een huis, dat vóór den oorlog in Tel-Aviv twaalfhonderd pond kostte, kost nu vierduizend. En van dat hooge bedrag moet nog een veel grooter percent worden gemaakt. Iedereen profiteert hier. En het meest de kleine, schele, kruimeltjes-kooplieden in de Jaffastraat. De Regeering heeft geen voldoende maatregelen genomen. En al die prachtige coöperatieplannen van onze Zionistische vrienden zijn weer op niets uitgelopen. Het zal een zware winter worden. Het Amerikaansche Distribution Joint Committee heeft geldgebrek. Zijn vertegenwoordigers zullen in Weenen vergaderen. De vertegenwoordiger in Palestina, die pas maandenlang in Europa en Amerika is geweest, gaat weer naar Weenen. Onze menschen zijn dol op congressen en op reizen. Maar schuw van geregeld werk. Duurte eveneens in Syrië. En een crisis in Egypte. Men heeft daar gedurende den oorlog schatten verdiend aan Engelsche legers voor wie Egypte oefenplaats en rustplaats was. Eveneens met wegenwerk in de woestijn. Dat is nu uit. Een katoencrisis. De banken geven geen crediet. En wij gevoelen dat hier terug. Het Palestina-gouvernement heeft geen overvloed van geld. Sir Herbert wil een leening plaatsen. Men zegt half in Engeland, half in Amerika. De een zegt: twee-en-een-half millioen pond. De ander zegt: bedrag nog onbekend. Van de rente hooren wij: zeven procent. En met dat geld moet men hypotheekbanken openen, credietbanken enz., die dan ook niet goedkoop zullen zijn. Er moet ook nog veel te veel geld worden uitgegeven voor den veiligheidsdienst. Geen wegen in dit land. Geen telegraaf of telefoon buiten de hoofdplaatsen. Dat maakt de politie wel heel moeilijk. En er wordt geducht geroofd. Ook al omdat de Engelschen rechtvaardiger zijn dan de Turken. Zij ranselen geen sjeikh af, in wiens dorp misschien dieven zijn. En zij veroordeelen niet op onvoldoend bewijs. Deze rechtvaardigheid begunstigt ook de boozen. Politiek is het rustig in het land. Nu de Joodsche bevolking zich organiseert, gaan de Arabieren dit ook doen. Wij hebben daartegen geen bezwaar. Integendeel. Het is een eerlijker en beter samenleven met een politiek geschoolde en goed georganiseerde burenbevolking. Wij zullen op den duur toch rekening moeten houden met een sterker Arabisch nationaal gevoel. Aan officieele vriendschapsbetuigingen moeten wij geen waarde hechten. Italië en Oostenrijk vóór den oorlog. Trouwens, de Arabische vereenigingen beginnen weder anti-Zionistische requesten in te dienen bij de Regeering. En een dezer dagen heeft de Regeering weder een Arabisch blad te Haïfa stopgezet. Haïfa is een moeilijke stad. De Regeering doet alles om de stad te winnen en te bevredigen. Sir Herbert is er geweest. En nu onlangs weder de staatssecretaris, generaal Deedes, met kapitein Harari, hoofd van Handel en Nijverheid. Gaat Sir Herbert niet te ver? Wij hooren, dat Aref el Aref, de bekende Arabische drijver uit de Paaschdagen, zal worden benoemd tot assistent-gouverneur van Jenin. Sir Herbert is een wijs man. En deze benoeming is wellicht zeer rechtvaardig. Maar Salomo was óók een wijs man. Nochtans is er geschreven dit: ‘Wees niet al te rechtvaardig. Waarom zoudt gij verwoesting over u brengen’. (Prediker VII: 16.) | |
II.En de grenzen van Eretz-Israël. Eerst de grens tusschen Engelsch en Fransch invloedsgebied in het Noorden en het Noord-Oosten. Het lijkt maar om een onbelangrijk strookje land te gaan. Maar dit bevat de waterwellen, die noodig zijn voor de drenking van Noord-Palestina en voor de nijverheid. Nu Engeland zich uit Egypte vrijwel terugtrekt, is een economisch sterk Palestina belangrijker geworden. De grenslijn van het Sykes-Picot-tractaat is niet mogelijk. Maar de grenslijn, die Frankrijk thans aanbiedt, berooft Palestina eveneens van zijn waterwellen. Robert de Caix, de Syrische specialist is hier geweest. Men zegt, dat de zaak spoedig beslist zal zijn. En de Oostgrens? Het Transjordaansche wordt wel Engelsche invloedsfeer, maar niet een deel van Palestina. Het gebied heeft zelfregeering. Er zijn een aantal Engelsche officieren als raadgevers. De officieele taal is Arabisch. Geld heeft Engeland tot dusver niet gegeven. | |
III.En binnen die grenzen? Wat men ons geven zal? Het Mandaat is gereed. Maar nog altijd weten wij er niets van. Geheime politiek. Geen vertrouwen op de Joodsche volkskracht, en dus ook geen steun. Plotseling hooren wij uit artikelen van Jabotinsky, dat Lord Curzon de termen van het mandaat voor ons benadeeld heeft. Een volkomen reactie op de Balfourdeclaratie en op San Remo. Geschreven rechten geeft het mandaat ons niet. Alles hangt van den persoon van den Hoogen Commissaris af. Een vergissing zou ons noodlottig kunnen worden. Jabotinsky vraagt om minstens een recht voor de Zionistische Organisatie een voordracht of eene aanbeveling te mogen opmaken voor Hoogen Commissaris. Men zegt, dat wij tot dusver wel eenigen invloed hebben gehad. Maar niet voldoende. In de ‘Haäretz’ lezen wij ineens een telegram. Met dikke zwarte letters: ‘Overeenstemming tusschen het Hoofdbestuur en de oppositie’: Jabotinsky heeft vrede gesloten op voorwaarden. Bijvoorbeeld: andere politiek betreffende het mandaat. Erkenning van het belang van het Joodsche Regiment. Beperking van de macht van de missie van Nehemiah de Lieme en Julius Simon. Reorganisatie van het Hoofdbestuur. Natuurlijk vliegt ‘Doar Hajom’ dadelijk op dit telegram aan. Wie heeft ooit van een oppositie gehoord onder leiding van Jabotinsky? Maar Israël Rosoff, zelf een van het Hoofdbestuur, moet komen verklaren, dat ook hij niets van dit telegram begrijpt. Zooveel is zeker, dat er bij ons een grenzelooze verwarring heerscht. Iedereen bemoeit zich met alles. Als wij sir Herbert niet hier hadden, kwamen de rampen. Onze machteloosheid zal werkelijk geen goeden invloed hebben op de termen van het mandaat. De zaak wordt ons nu uit de handen genomen. De groote vraag is: ‘Joodsche autonomie’ of, ‘een Palestina, dat hoe langer hoe meer verjoodscht, tot het zoo Joodsch is als bijvoorbeeld Polen Poolsch.’ Sir Herbert kan alleen werken aan het laatste. En dat doet hij dan ook. Jabotinsky wil het eerste. Zelfbestuur van den Jischhoeb. Joodsche scholen. Joodsch Recht. Maar wie zal het betalen? De Engelsche Regeering? De Amerikaansche Zionisten willen niet. Zij willen een algemeen Palestina, dat hoe langer hoe meer verjoodscht. Maar zonder behoorlijk mandaat is het gevaarlijk de Joodsche autonomie op te geven. De constituante en de daaruit gekozen Volksraad. Een sterke, Joodsche autonomie is alleen mogelijk wanneer de constituante het recht krijgt, besluiten te nemen, die voor alle Joden bindend zijn. Speciaal belastingen te heffen. Nu moet het noodige geld vriendelijk bijeen worden gevraagd. Wat nu de constituante betreft: Sir Herbert heeft aan de Volksraad een zeer belangrijk schrijven gericht. Hij verklaart zich daarin bereid de constituante te erkennen als vertegenwoordiger van den Joodschen Jischoeb in Palestina. Maar op zekere voorwaarden. Wij moeten het mandaat over Eretz-Israël erkennen. Geen voorstellen doen en geene besluiten nemen, die tegen het mandaat ingaan. Men moet zorgen, dat ook voor het vervolg de groote meerderheid van de kiezers aan de stemming deelneemt. De constituante mag zich niet bemoeien met algemeene Palestina-aangelegenheden, doch alleen met inwendige Joodsche. Deze erkenning berooft niemand van welk geloof ook, van het recht, om zich tot de regeering te wenden in zaken, die hem betreffen, ook niet namens anderen, en in vereeniging met anderen. Dit zijn de voorwaarden. Wel, wat zou er wel gezegd zijn, wanneer dit stuk eens afkomstig was van generaal Money of van generaal Bols? Nu zeggen wij maar niet veel. Het mandaat is ons nog altijd niet bekend. Maar wat beteekent dat: geen voorstellen en geen besluiten strijdig met het mandaat? Ik heb in opdracht van R. Chaïm Sonnefeld met Sir Herbert gesproken over de juridische beteekenis van de constituante. Ik heb toen opzettelijk het vage en gevaarlijke woord ‘erkennen’ vermeden. Ik heb gevraagd of de constituante besluiten kon nemen, bindend voor alle Joden. Sir Herbert heeft daarop geantwoord: ‘Neen’. Het punt wordt in zijnen brief niet eens meer aangeroerd. Het spreekt bijna vanzelf. De laatste zin laat aan de vergadering maar zeer weinig autoriteit over. Ieder kan zich rechtstreeks tot de Regeering wenden. Een aparte vergadering van orthodoxen is zelfs niet uitgesloten. Bovendien: de linksche partijen zijn heel heel gematigd geweest de eerste zitting. Men heeft alles gedaan om schandalen te vermijden. Maar op den duur zullen de principieele quaesties toch wel weer naar boven komen. De tegenstellingen tusschen orthodoxie en niet-orthodoxie, en tusschen de oude, gezeten kolonisten en de jonge, ongezeten immigranten. Welnu, het is al telkens voorgekomen, dat eene minderheid dreigde zich uit de vergadering te zullen terugtrekken, als dit of dat werd gedaan. Aan dat gevaar staat de constituante voortdurend bloot. Het zal de linksche elementen natuurlijk wel matigen. Maar op den duur vergaat het gezag van de vergadering. | |
IV.En de crisis? O, dat is al lang geen crisis meer. We zijn er aan gewend. Ik heb het al twee jaren zien aankomen: de crisis van voosheid, machteloosheid en valsche propaganda. Wij zien het in al dat reizen en trekken. Iedereen is bang voor verantwoording, en daarom is iedereen op reis. Gisteren is de nieuwe delegatie aangekomen: Nehemiah de Lieme, Julius Simon en Robert Szold. Weizmann gaat met Jabotinsky en anderen naar Amerika. De secretaris, Landman, reist Oost-Europa af. Wie is er eigenlijk op zijn plaats? Nog altijd is hier de heer Weinstein, een van de meest-vooraanstaande Amerikaansche Zionisten, die voor de Amerikaansche organisatie een rapport zal opmaken. Hij heeft zich in een interview al eenigszins uitgelaten. Natuurlijk tegen de Zionistische Commissie. Ze doen hun best. Maar ze zijn zwak en onbekwaam. En verkwistend. Ook de Amerikaansche gedelegeerden, waarvan Robert Szold er één was, hebben fouten gemaakt. Het is een beschamend schouwspel. Wij, die voor alle vreemde volken zooveel hebben gedaan, staan machteloos voor onze eigen zaak. Alleen Sir Herbert maakt eene uitzondering. Wat willen de Amerikanen? Brandeis heeft dat uiteengezet in een lang memorandum. Doel, een groote, zelfonderhoudende Joodsche bevolking hier te brengen. Gaat dat? De Joodsche kolonisatie bestaat al veertig jaar en heeft verschillende organisaties en personen schatten gekost. En de coöperatieve arbeidersgroepen? Eveneens een kostbare kasplanterij. Wij zien geen geschikten economischen opbouwingvorm voor een Joodsch Palestina in de gegeven wereldomstandigheden en den gegeven toestand van het Joodsche Volk. De Amerikanen willen die geweldige noodige sommen niet geven. Het Distribution Joint Committee heeft geld tekort. En liefdadigheid spreekt altijd gemakkelijker aan dan de verre, schoone Zionistische Idee. Het memorandum van Brandeis is heel mooi. Wat hij zegt over een zelfonderhoudende bevolking. Over den demoraliseerenden invloed van te veel geldelijke hulp. Maar het past niet bij den aard van de bevolking. Niet bij den aard van de immigranten ook. Er is geen sprake van, dat Palestina een belangrijk gedeelte van de Joodsche emigranten der eerste jaren opnemen kan. Er wordt nu over Brandeis heel wat geschreven. ‘Doar Hajom’ brengt een interview met Sylvain Lévy, den voorzitter van de Alliance. Het onderwijs in Palestina zal de Alliance niet loslaten. Men wil een Joodsche Kweekschool voor Onderwijzers te Jeruzalem openen. Er zijn er anders al twee: een algemeene en een orthodoxe. Brandeis? Hij wil de Amerikaansche Joden Amerikaniseeren en het Joodsch-Nationalisme beperken tot Palestina. Hij wil daarheen de meest-nationaal-voelende Joden afleiden, die in Amerika een hinder voor de ver-Amerikanisering zijn. | |
V.De atmosfeer is hier benauwd. Eenerzijds Oessiskin met de Achad-Haämisten, gesteund door het dagblad ‘Haäretz’. Anderzijds ‘Doar Hajom’, gesteund door twee opstandige Russen: Ben Jehoedah en prof. Nachum Schlousz. En de gaande en de komende man. Dr. Schoenfeld aangekomen, de onderwijs-inspecteur van de Mizrachie. Veel verwachten wij niet van hem. Onze betaalde propagandist, Fischmann, zet zijn geldverspilling voort. Dure bureaux en een onbegrijpelijk aantal ambtenaren. Werk zoo goed als niets. Bijvoorbeeld: de socialistische arbeiders hebben hier, geheel met eigen middelen, een voortreffelijk gevoerde keuken. Bijna vierhonderd eters per dag. Maar het eten is er niet ritueel en de Sabbath wordt er ontwijd. Waarom begint Mizrachie hier niet een keuken? Een jaarvergadering is er niet geweest. Rekening en verantwoording is niet gedaan. De Hollandsche Mizrachie staan ver boven dit alles uit. Maar zij hebben de geldmacht niet. Prof. Jehoeda is aangekomen, de Joodsche hoogleeraar uit Madrid. En Davis Triesch, de Duitsche landeconoom, tegenstander van Ettinger in zoo menig opzicht. Prof. Geddes gaat naar Bombay terug. Een beste man. Maar hij moet niet de Joodsche Universiteit bouwen. Trouwens, daar is voorloopig het geld toch niet voor. Gelukkig, laat er eerst maar de geestelijke atmosfeer zijn. Wij hebben Geddes aardig uitgefuifd en de Zionistische Commissie heeft hem een stuk land op den Carmel cadeau gedaan. Toch hebben wij hier wel eens het gevoe1 dat wij hier te veel gaande en komende lieden hebben. Jabotinsky heeft in een van zijn artikelen geducht uitgepakt tegen de Zionistische Commissie: ‘alwetende touristen’, zegt hij niet ten onrechte. En hij gaat zelf op reis. Verleden jaar was hij een goede kracht bij de organisatie van ons hooger juridisch onderwijs. Nu heeft de regeering dat overgenomen. Heel simpel begonnen met law-classes. Als het goed gaat, het volgend jaar een law-school. De Balfour-dag is dit jaar stil voorbijgegaan. Een extra-uitgave van ‘Doar Hajom’ en artikelen in ‘Haäretz’. Maar van volksvreugd geen sprake. Balfour-declaratie en San Remo zijn gelijk twee volstrekt-noodige studieboeken. Men kan er niet buiten. Maar het enkele feit van hun bezit beteekent ten slotte niets voor wie ze niet gebruiken kan. Men voelt hier de crisis. En men vraagt: ‘waar is het geld van de Verlossingsweek’. De vraag is officieel in den Volksraad gesteld. Wat zal het antwoord wezen? Als wij iets willen bereiken, moeten er ineens groote sommen worden gegeven, die iets opbrengen. Alle voortdurende kleine sommen gaan aan de administratie op, en zij helpen ons niet. Het vraagstuk van de Joodsche Politiek is nog niet opgelost. Er komt nu een nieuwe oproep voor het Joodsche regiment. Men zegt een zeshonderd man op goede finantieele voorwaarden. Wie betaalt dat? Best kans, dat de Arabieren nu een Arabiersch regiment gaan vragen op dezelfde voorwaarden. Dat is hun stelsel: alles vragen, wat wij ook hebben. Een constituante, een regiment. Het postkantoor is hier gesloten op Zaterdag en Zondagmiddag. Goed, zeggen de Mohammedanen, maar dan op Vrijdag ook. Af en toe eene emotie. Kardinaal Dubois, die eenigen tijd geleden Palestina heeft bezocht, heeft in een interview verklaard, dat de Opperrabbijn van Jeruzalem hem had gezegd, dat hij tegen het Zionisme was. Wie is dat? De opperrabbijn van Jeruzalem? Die is er niet. Elke gemeente heeft hier haar eigen rabbijn. De rabbijn Kuk komt alvast verklaren, dat hij het niet is geweest. Hij schrijft: ‘ik acht mij verplicht te verklaren, dat ik zeker weet, dat er niemand is in Jeruzalem, die het recht heeft zich Rabbijn te noemen en die ook maar in het minst tegen het Zionisme is en tegen zijn pogingen ten gunste van een nationaal Israël.’ | |
VI.Terugzien op de dagen. Verzet van de Syrische couranten tegen de verbrokkeling van Syrië door de Franschen. De Palestina-Mohammedanen gaan weer het Vrijdaggebed uitspreken voor den Sultan als hoofd der geloovigen. Oessiskin en L. Jaffe hebben de ruïnen bezocht van Metullah en de andere Joodsche nederzettingen in Noord-Galilea, die in de lente door de Bedouïnen werden verwoest. Het is een landsgedeelte, waarop ook Frankrijk aanspraak maakt. De Joodsche Boeren zijn ook naar Metullah wedergekeerd. De Franschen bouwen den staat Groot-Libanon verder op. Officieele talen: Arabisch en Fransch. Emir Feisoel heeft een gedenkschrift uitgegeven, waarin hij de Franschen beschuldigt van intrigues en de Engelschen van woordbreuk. Er is een commissie benoemd om het finantie-wezen der gemeenten te bestudeeren. Voor het eerst zijn een aantal Duitsch-Joodsche studenten en gymnasiasten als Pionieren in het Land aangekomen. Wij hooren, dat Venizelos hier zal komen, om de twisten te regelen tusschen de Grieken en hunnen Patriarch. Wij hooren ook, dat dr. Bogan hier komt, om het werk van het Distribution Joint Committee te onderzoeken. Verleden jaar is daarvoor de Rabbijn Teitelbaum al geweest. Dit jaar is hun vertegenwoordiger, dr Da Sola Pool, naar Amerika en naar Europa gegaan. Aan reizigers geen gebrek. Het werk aan de kolonie Rama, niet ver van Jeruzalem, kan wegens geldgebrek niet worden voortgezet. Het was een bezit van Jeruzalemmers. Jaren verlaten. Maar men had hoop het nu weer op te nemen. Wij hooren ook van een groep van honderdtwintig Mizrachistische Chaloetziem aan eenen weg, niet ver van Tiberias. Het is haast te mooi om waar te zijn. En is het eigenlijk wel waar? En de tabaks-regie houdt op. Gisteren kreeg ik het bezoek van een ondernemend heer. Men mag nu tabak gaan planten in Palestina. Hij wil daarvoor een groote maatschappij oprichten. Als ik eens commissaris werd? Het Jordaanda1 is een goede plaats. Wij gaan dan een groote fabriek beginnen te Jeruzalem. Kan niet meer dan dertig, veertigduizend pond kosten. Maar in trouwe: is er voor Hollandsche kooplieden niets te doen, nu de régie ophoudt te bestaan? Jammer, dat Nederland in Palestina geen vertegenwoordigers heeft. De Spaansche consuls nemen dat meestal waar. Ik geloof wel, dat hier een goede markt verloren gaat. Ten slotte: Correspondentie. Aan velen. De Palestina-postzegels met drietaligen overdruk blijven voorloopig nog in gebruik. Ze zijn in groote massa herdrukt en worden weer onbeperkt verkocht. Een compleet stel kost bijna een half pond. Ik kan mij niet met koop of ruil daarvan belasten. |