Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 139 De ongestoorde bruiloftGa naar margenoot+Tegen de kolonie Rechoboth aan, tusschen de heuvelen, de buurt van de Jemenieten. Nu vijf en tachtig gezinnen, met driehonderd twintig zielen. Hun buurtje apart. Zij houden zich apart. Ze hebben hun eigen rabbijnen. Vele rabbijnen. Iedere Jemeniet is eigenlijk een rabbijn. Ze zijn eerst sinds een jaar of vijftien uit Arabië hier gekomen. In zeden en gewoonten nog vol Arabië. Maar overigens orthodox Joodsch, naar Thora en Talmud. Ze laten de hoeken van het hoofd haar groeien. Ze hebben magere, bruine, scherpzinnige gezichten. Vele jongeren zijn onder socialistische invloeden al veel minder orthodox en veel meer eischend. Wat hun levenswijze en hun loon betreft, staan zij ongeveer tusschen de ingeboren Arabieren en de ingekomen Europeesche Joden. Ze trouwen bijna alleen onder elkander. Zelden met inlandsche Sefardische Joden en nog veel minder met Aschkenasiem. En men zegt, dat zij groote dieven zijn. Hebben ze dan geen last van het achtste gebod? Maar matig. Ten eerste stelen zij vooral van de Aschkenasiem, die zelf vele van de geboden óók niet houden. En dus moeilijk mogen verwachten, dat men de geboden zal houden ten hunnen goede. Maar bovendien stelen zij binnen de perken van de leer. Bijvoorbeeld: Haham David wordt betrapt, wanneer hij eens anders wijngaard verlaat met een mand vol van eens anders druiven. Zoo een vroom man! Wel foei. Volstrekt niet. Deuteronomium 23 vers 25 zegt duidelijk: ‘in uw mand zult gij niets doen.’ Welnu deze mand is niet van hem. Hij, R. David, heeft die mand geleend van de vrouw van R. Joessef. Wat wil men van hem? | |
II.De vrouwen. De jongeren zijn gemoderniseerd. Zij werken bij de kolonisten en verdienen twee, drie pond per maand. Ze dragen Europeesche kleeren, modieus, witte en bonte blousjes. Een korte rok. Maar de ouderen zijn gekleed als Arabische vrouwen. Geen kousen. Maar onderbroeken van bonte stof, tot den enkel. De getrouwde vrouwen gaan niet gesluierd. Maar het hoofd bedekt met een kunstig gelegden zwarten doek. Die het voorhoofd verhult tot de oogen. En als kappen over de ooren en de wangen wordt gevoegd. Des Zaterdags dragen zij kappen van zijde met zilverdraad. En een voorhoofdsband van zilver met honderden rinkelende munten. Het is heel mooi. Alle Jemenieten kunnen lezen en schrijven. Ze achten zich heel ver boven de domme Arabieren. En de jongeren spreken Hebreeuwsch. Ze leeren het bij de kolonisten en in de scholen. Het is bijna beleedigend, wanneer men tegenwoordig Arabisch spreekt tegen eenen Jemeniet. Houd ik ze wellicht voor Arabieren? De vrouwen. Ze worden ten huwelijk gekocht en verkocht. De vader krijgt geld. Is de vader dood, dan de naaste mannelijke bloedverwant. Een goede Jemenietische vrouw kost tegenwoordig al gauw tien of twintig pond. Maar dan is 't ook een goede. Kadja is het dienstmeisje in ons hotel. Haar vader heeft vier vrouwen. Eén is weggeloopen. Daar is tegenwoordig niet veel aan te doen. Want ze is gaan werken bij eenen kolonist en die helpt haar nu tegen haar man. Maar 't is goed. Ze wil gaan trouwen. Kadja's vader wil haar nu wel eenen scheidsbrief geven, als zij hem dertig pond betaalt. Ze heeft hem achttien gekost. Maar alles is zoo duur heden ten dage. Intusschen: misschien laat Kadja's vader wel wat van den prijs vallen. De onderhandelingen daarover loopen nog. | |
III.De vrouwen. Kadja. Zij is zestien jaar oud. En verreweg het mooiste Jemenietenmeisje van allen. Ze weet dit zelve héél goed. Maar ze wil, dat ik het haar zeggen zal. En och, waarom zou ik, wanneer zij het zelve zoo goed weet? Een meisje. Maar ze is eigenlijk een gescheiden vrouw. Dat zit zoo. Op een dag heeft een listige Jemeniet haar in het bijzijn van twee getuigen in eenen boomgaard een appel gegeven. En daarbij de formule uitgesproken, waarmede een man eene vrouw tot de zijne neemt. Kadja's vader wist er niets van. En een bruidschat is niet betaald. Nu was de groote vraag: of dit een geldig huwelijk was. Alle Jemenietische rabbijnen zijn er aan te pas gekomen. Ook de Chacham Bashi van Jaffa. De meeningen liepen ten zeerste uiteen. Maar een paar kolonisten, die medelijden hadden met de schoone Kadja, hebben de zaak opgelost. Ze hebben den listigen Jemeniet een reusachtig pak ransel toegezegd, wanneer hij Kadja niet dadelijk eenen scheidsbrief gaf. Jammer hè? Zoo eene mooie en zoo eene goedkoope vrouw! Maar Kadja heeft de schrik beet. Ze gaat nog lang niet trouwen. | |
IV.De vrouwen. Deuteronomium 25 vers 5 tot elf. Een Joodsche man sterft zonder kinderen. Hij laat een vrouw na en een broer. Dan is de broer verplicht de vrouw te huwen. Wil hij dit niet, dan is hij verplicht dit ceremonieel te verklaren. Een van de ceremoniën is, dat de vrouw den schoen neemt van den voet van den weigerachtigen zwager. Zoolang dit niet heeft plaats gehad kan de vrouw niet met een ander huwen. De handeling heet: ‘Halitzah’. De zwager geeft halitzah. De vrouw neemt halitzah. Bij de Aschkenasiem wordt altijd halitzah gegeven. De Jemenieten daarentegen maken dikwijls van de gelegenheid gebruik gratis eene vrouw te bekomen. Al is het dan eene weduwe. Bijvoorbeeld: jaren geleden stierf hier een kinderloos, gehuwde Jemeniet. Zijn oudste broer was één jaar oud. Dus kon de weduwe niet hertrouwen vóór die jongen dertien jaar was. Want eerder kan over de halitzah niet worden beslist. Welnu, toen de jongen dertien was, en de vrouw diep dertig, verklaarde de jongen, dat hij zijn schoonzuster wel trouwen wilde. Een gratisse vrouw. En het geschiedde. Dat is natuurlijk eene uitzondering. Maar de Aschkenasiem vinden het ergerlijk, al hebben de kolonisten het trouwlustige Jemenietje ongemoeid gelaten. | |
V.Er zal een Jemenietenbruiloft zijn. Een mooie bruiloft, die zeker wel een week duren zal. Des daags werken. Alle avonden feest. De bruid is zeventien jaar oud. Zij is om zoo te zeggen een eigen nichtje van Kadja. Bovendien heeft zij gediend bij de Aharonis, den bekenden dierkundige, over wien ik nog wel eens schrijven zal. Ze is dus om zoo te zeggen familie. De bruidegom is twintig. Een gezeten man. Timmerman bij het groote wijnbedrijf te Rischon-le-Zion. Hij heeft een eigen huisje, meubelen en een koe. Wel is hij blind aan één oog. Een grove, grijze vlek. Maar dat is dan ook alles. Bovendien heeft de bruid hem niet lief. Haar vader is dood. Haar oudste broer krijgt dus het geld. Twintig pond. Alles is duur tegenwoordig. Ze heeft zich eerst wel verzet. Maar ten slotte heeft ze toch toegegeven. Wegens onze verdienstelijke betrekkingen tot de schoone Kadja worden wij uitgenoodigd. Eerst den avond te voren. Een dansfeest voor de vrouwen. Zij zitten stijf aaneengerijd langs de vier witte wanden van het uitgeruimde huisje. De bruidegom is nog in Rischon. De bruid, den geheelen avond, danst niet en zij zegt niets. Kadja is zeker de schoonste van alle meisjes, maar zij zelve weet dit zóó goed, dat ik het haar ook heden niet zeggen zal. Dansen. Twee vrouwen samen, zonder zinlijkheid. Zij kijken strak naar elkanders voeten. Zij wikken en nijgen in duizend hoeken. Muziek. Een gewelddadige pauk. De dochter van den opperrabbijn slaat met een hartbrekend lawaai. Wij zijn weggegaan. Maar zij hebben gedanst tot na drie uur. Den volgenden morgen zes is de schoone Kadja weder op haren post. En zij ziet er zóó goed-geconserveerd uit, dat ik bijna voor de verleiding bezwijk en het haar zeg. | |
VI.Des middags vier uur inzegening van het huwelijk. Het zal buiten zijn. Wij gaan op onzen tijd. Twee huisjes vol. Eén mannen. Eén vrouwen. Weer in stijve rijen op den grond langs de vier wanden. De mannen. De bruidegom in het midden achter een tafeltje: koffie, amandelen, gebrande doerra, suiker. Hij is afschuwelijk met dat ééne verblinde oog. Maar een vaste betrekking, een huisje, meubels en een koe. De huwelijksbrief is al geschreven, en alle vrienden lezen hem vol aandacht. Geen geheim. Ik mag hem óók zien. Dan op weg naar het huis der vrouwen. Zij zingen psalmen. Een oude man danst voor den bruidegom uit. Hij danst niet uit vreugde. Niet uit schoonheid. Hij danst omdat het een gewijd gebod is, te dansen op eene bruiloft voor den bruidegom uit. Hij springt op oude, onmachtige voeten. Hij gebaart met dorre, doode handen. De spotwind heeft zijn dwaze kleeren beetkregen. Hij danst. Tot bruid en bruidegom elkaar begroeten. De vrouwen gillen, hoog en hol, als op een fluit. Van vreugde. Arabisch. De bruid heeft een kleed van witte stof. Europeesch. Maar op het laatst heeft zij weder moeten toestemmen in het Arabisch roodverven van haar handen. Zij vindt dat vreeselijk. Maar wie den man neemt, moet ook de roode verf nemen. | |
VII.En des avonds weder dansen. Een mannenhuis. Een vrouwenhuis. Weer langs de vier wanden de stijve rijen. Dans in de middenruimte. Wij bezoeken het vrouwenhuis. De dochter van den opperrabbijn slaat haar pauk gewelddadig, alsof zij nooit weg is geweest. Twee meisjes dansen een droomdans van zacht-glijdende bewegingen. De schoone Kadja zit naast de bruid, wonderlijk met hare bloedroode handen. Ditmaal hebben zij gedanst tot zeven uur des morgens. En toen is de schoone Kadja maar meteen aan het werk gegaan. Vrijdag. Veel werk en maar weinig tijd. Want om tien uur zal het geheele gezelschap op stap gaan naar de kolonie. Rischon-le-Zion, waar de waarde bruidegom woont met zijn huisje, zijn meubels en zijne mooie koe. En daar zal de ongestoorde bruiloft verder worden gevierd. De schoone Kadja is dus wel een beetje moe. Maar ze is toch nog in de dansende stemming. ‘Heer’ zegt zij: ‘er zijn bruiloften bij ons, die een week duren.’ |