Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 11 Langs vele wegenGa naar margenoot+De trein, die voortsnelt. Tusschen de twee groote steden. Heel den langen winterdag is het niet licht geworden. Maar nu avond. En de volle maan maakt het licht. Hij heeft al de misten naar zich toegetrokken, opgerold en weggedaan. Heel de hemel is nu leeg en blauw. Vol sterren. Maar de maan heerscht. De boomen bouwen zwart en stil in het roerlooze maanlicht. De maan verzilvert den slaap van de huizen. En van de donkere dorpen maakt de maan wonderen van zilver. Het water, het water in het maanlicht. Waar het water stil is, bloeit een andere maan in het water zoo wonderlijk en zoo groot als aan den hemel. Waar de wind het water beweegt, breekt het maanlicht in golven van goud en zilver, die glijden, die spelen en wisselen met de donkere watergolven. Dit is de schoonheid van Holland. Zoo wijd als de blikken maar gaan, is alles eerlijk, goud en open. Het land, het water, de lucht. Scheidend gevoel ik, hoezeer ik Holland liefheb. Maar ik vrees toch het heengaan niet. Ook het nieuwe Land zal vol schoonheid zijn. Maar toch: hier is de stad. Hier is Amsterdam. Een sein onveilig. Wij staan. Wij blijven staan. En nu, ademloos zie ik het wonder van het open IJ in den maanavond. De wind is opgekomen uit den hemel, die helder is gebleven. Overal breekt het licht van de maan in het water. En het licht breekt van vele kleine schepenlichtjes. De meeste schepen liggen stil in den stroom. Enkele zeilen. Kleine stoombooten komen op en af. Hun lichtjes bewegen snel tegen het decor van land en hemel. Dan rijdt de trein weer op. |
|