Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924
(1981)–Jacob Israël de Haan, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Het lieve LoofhuttenfeestGa naar eindnoot1Jeruzalem, 19-22 Oct. Het is voorbij. Hoe rustig valt het te schrijven over mooie dagen, die voorbij zijn. Herfst. Maar overdag is het nog zomer. Soms waait de wind door de hitte heen. Geregend heeft het van 't jaar nog niet. Maar wij zeggen reeds de bede: ‘Hij, die den wind laat waaien en den regen laat dalen’. Wanneer de regen dit jaar vroeg komt en ruim, zullen wij allen gelukkig zijn. Want Jeruzalem heeft groot gebrek aan water, van 't jaar. Zelden is het, dat het reeds op het Loofhuttenfeest regent. En dat is maar goed ook. Want de loofhutten zijn hier zoo luchtig en zóó licht. Gebouwd buiten in allerlei hoekjes. Of boven op allerlei daken of balkons. Als daarmee de wind komt spelen in buien, of de regen zou er razen doorheen. Wat bleef er over van het echte, levende, loof, dat de Arabieren in lange, slepende, vrachten aanbrengen van Aïn Fara en van de Wadi el Kilt, o, de Wadi el Kilt, waar het levende water is? Maar als Allah wil, zal het niet regenen. | |
IIBinnen de Poorten der Gerechtigheid zijn mooie loofhutten. Eén voor het ‘bersonaal’, gelijk SalgaGa naar eindnoot2 zegt. En gij zegt dwaselijk ‘personeel’. Eén voor den dokter. Daarvoor heeft Salga gezorgd. Dat wil zeggen: de timmerman heeft de houten hut gebouwd met de open dakbedekking. Maar Salga heeft de mooie doeken voor de binnenbekleeding voor den dag gehaald. Ze heeft ze alle nagezien, gelijk ieder jaar, reeds jaren lang. Zoo mooie doeken kan men nu niet meer koopen te Jeruzalem, dat nog altijd El KudsGa naar eindnoot3 heet. Salga heeft ook gezorgd voor de appels, de granaten en het bonteloof, waarmee de hut versierd is. De dokter, die een ‘chacham’Ga naar voetnoot* is en een ‘tsaddik’Ga naar voetnoot**, slaapt in de Loofhut. Ook daarvoor heeft Salga gezorgd. Geen wonder, dat zij moede is. Zij rust nu uit op een bank in de luwe middagzon. Haar moeder is ook gekomen. Zij is héél oud. En héél vroom. Zij vast alle vastendagen. Ook de dagen vóór het NieuwemaansfeestGa naar eindnoot4 en Maandag en Donderdag. Zij staat kraamvrouwen bij in moeilijke gevallen en berekent daarvoor toch niet meer dan één shilling, zijnde, als steeds, zestig cents. Zij is de dochter van eenen Priester,Ga naar eindnoot5 en Salga's vader, die al vele jaren dood is, heeft haar dan ook nooit geslagen. Want het is een groote zonde de dochter van een Priester te slaan. Vandaar, dat vele mannen de dochter van een Priester niet durven huwen. En vele dochters van Priesters zouden eigenlijk van haar onschendbaarheid wel | |
[pagina 179]
| |
afstand willen doen. Maar dat gaat niet. Iedereen moet dragen, wat hem is opgelegd. | |
IIIDe oude moeder van Salga is heengegaan. Is de dokter thuis? ‘Ya Salaäm’, roept Salga, denk ik, dat de dokter thuis is? Een chacham, een tsaddik! Ya Latief!Ga naar eindnoot6 Eerst van ochtend een ‘berieth’Ga naar voetnoot*, en alle bezoeken boven en in de kantine.Ga naar voetnoot** De dokter heeft nog geen tijd gehad om te eten. ‘Misschien zal de dokter eten in de stad’, zeg ik. ‘Van mijn leven niet’, roept Salga, ‘de dokter eet alleen thuis. Hier is alles “koscher” in de puntjes.’ ‘Gij hebt veel verstand’, prijs ik haar. ‘Meer dan Esther...Ga naar eindnoot7 zij kan lezen... maar zij kan niet koken... wat hebben de zieken daaraan? Haar eten was vandaag weer zeve riftGa naar voetnoot***... en mijn eten... ya Salaäm... mijn soep, mijn koessa, mijn rijst... gekookt in water en gebraden met olie en een uitje.’ Ik hoor nu ook, gevangen in de late, luwe zon, dat onze Salga nog geen vrede heeft gesloten met Esther. Integendeel. Zij hebben vandaag weder hartelijke woorden gewisseld over dien plas water in de gang. Wanneer twee kijven, heeft Esther schuld. ‘Gij zijt niet bang voor haar?’ vraag ik goedhartig en schijnheilig. ‘Neen’, zegt Salga kort en kwaad, en zij kapt haar hoofddoek: ‘ik ga rechte wegen, en ik vrees Allah... en ik ben bang voor geen mensch’. Inderdaad. Het eenige menschelijke wezen, waarvoor Salga vreest, is de mooie, groote slang in een flesch sterk water in de apotheek. Als de nood héél hoog is gestegen, roepen wij soms: ‘Salga, Salga, pas op... de slang is uit de flesch gekropen’. De dokter komt thuis. Heel moe. Twee en dertig dienstjaren. Ya Salaäm! | |
IVHet is Zaterdag, de eerste dag van het Loofhuttenfeest. Maar de Palmentak met den Cederappel, de Beekwilgen en de Myrtentakken worden des Zaterdags niet gebruikt.Ga naar eindnoot8 Toch is het geen gewone Zaterdag. Wij lezen alle PiutiemGa naar eindnoot9 achter elkander aan het einde van het Ochtendgebed. De Wilnaer Gaon.Ga naar eindnoot10 Wij lezen den Prediker. Het is wel mooi. Maar het geeft een moede ziel geen rust. En dan gaan wij op stap naar den Klaagmuur. | |
[pagina 180]
| |
Alle Feestdagen zeker gaat de oude dokter naar den klaagmuur. Hij brengt geen bezoeken onderweg. Wij loopen dus het huis van den ouden Rabbijn Diskin vlak voorbij. De heele wereld is heet vandaag. De laatste hitte van het jaar. Maar ongenadig. Wij komen den ouden Opperrabbijn R. Chaïm Sonnenfeld tegen. Hij komt heelemaal diep uit de oude stad, voor een bezoek aan den rabbijn Diskin, den zoon van zijn gestorven leermeester, den Brisker Rov.Ga naar eindnoot11 Wij blijven staan, en wij spreken even. Daarna gaan wij verder. Maar is de wereld niet veranderd? Er zijn nog wel Gods heiligen te Jeruzalem. Het is héél druk bij den Klaagmuur. Bedelaars zijn er heden natuurlijk niet. En men kan ook geen zielelichtje laten ontsteken voor lieve gestorvenen. Oude vrouwen zitten er met zware kannen water, waaruit zij de dorstenden laven. Zoo maar, uit Gods liefde, voor niets. Zij hebben geurige vruchten, waaraan wij mogen ruiken, en spreken eene heilige bede uit. Langs héél den Muur staan de groepen, vereenigd, verbroken, in een druk, bewogen, gebed. Wij verliezen ons in de Psalmen. Maar de ziel kijkt telkens op: naar den Eeuwigen Muur. Naar den Hemel en den Wind. | |
VEr ligt een Ban van de Rabbijnen op de Tempelplaats met de Moskee van Omar.Ga naar eindnoot12 Maar dokter Wallach weet een huis, van het dak waarvan men de geheele Heilige Stede overziet. Iederen Feestdag gaan wij daarheen. En iederen Feestdag ergert de dokter zich over den lichtzinnigen bewoner van dat Huis, die nog altijd geen borstwering heeft gemaakt om het Dak en dus zeker ook de daarbij behoorende lofzegging niet heeft uitgesproken. Maar het heilige uitzicht. Wij zien de geheele Tempelplaats, zoo open als een Boek. En de belegering door de Romeinen. Hier. Daar. De troepen. De brand. De vlucht. Hier zijn nog de brokstukken van de steenen brug, waarover de laatste ZelotenGa naar eindnoot13 zich hebben teruggetrokken, toen de Tempelberg onhoudbaar was geworden. ‘Kom,’ zegt de dokter schreiend: ‘wij moeten naar huis... anders zal Salga boos zijn.’ Wij dalen dus af van dat dak. (Zonder borstwering!) En de dokter weet den weg door al die wirwarring van steegjes en steegjes. Hij is hier twaalf jaar armendokter geweest voor de Amsterdamsche Pekidiem en Amarcaliem, vóór de Poorten der Gerechtigheid werden gebouwd. Dáár twintig jaar. Maakt twee en dertig. Geen wonder, dat wij in vele Loofhutten worden binnen gevraagd. Wij eten overal een Jeruzalemsch koekje. En wij drinken overal een glaasje wijn. Overal zeggen wij de voorgeschreven gebeden en dan stappen wij weder een Loofhut verder. Het is over tweeën, wanneer wij weder voor de Poorten der Gerechtigheid staan. Ik vind, dat zij verzakt zijn, sinds wij ze dezen morgen ver- | |
[pagina 181]
| |
laten hebben. Maar de dokter zegt, dat het niet waar is. En dat geloof ik dan maar weer. Salga wacht ons van twaalf uur af met het eten. Ya Salaäm!Ga naar voetnoot* | |
VIDe Tusschendagen van het Feest. Vroeg opstaan iederen morgen. Gelijk mei den Dag. De mooie gebeden spreken en daarbij zwaaien met den Palmentak, gelijk dit is voorgeschreven. Later de Ommegangen, ieder met zijn Palm, zijn Ceder, Myrten en Wilgetakken. Palestina is Holland niet. Holland is Palestina niet. En men moet dragen, wat is opgelegd. De palmentakken hier zijn mooi, wuivend en zwaar. Mooier dan in Holland. Maar de beekwilgentakken zijn in Holland weer mooier, met hun blaadjes van donzig zilver. Rondom Jeruzalem, uren wijd, is geen water in den zomer. Men moet gaan tot de bronnen van Aïn Fara. Of tot de Wadi el Kilt. O, doe dat zeker! De dokter krijgt natuurlijk vele bezoeken in de Loofhut. Alle bezoekers zijn welkom. Het meest welkom zijn zij, die zelf geen Loofhut hebben en er ook niet om geven. Zij zouden dus zonder den dokter de lofzegging over de Loofhut niet eens uitspreken. Met een heilige vreugde geeft de dokter hun koekjes en wijn. Daar hebt ge bijvoorbeeld professor Pierebobbelebofsky, wiens naam ik vroeger ten onrechte eenmaal als Pierelebofsky heb vermeld. Zóó eenvoudig is het leven nu ook weer niet. Ofschoon zijne vrouw eene geborene Poess is. Van de bekende familie Poess uit Krementsjoeg. De Pieretriebelebobbelebofskys komen doodeenvoudig uit Nove-Likmenevitz in het Gouvernement van Charkov.Ga naar eindnoot14 Zij hebben geen Loofhut. Zij geven daar niet om. Maar de dokter vangt ze: professor Pierelebofsky en mevrouw geboren Poess. Dr. Engel,Ga naar eindnoot15 die vroeger in Holland heeft gewoond, komt met zijn kleinen, dikken jongen. Hij leert al in de Mischnah.Ga naar eindnoot16 Geen wonder, dat de dokter hem moeilijke, toepasselijke vragen doet. Bijvoorbeeld: als men in een Loofhut een appel krijgt en een dadel, waarover moet men dan de lofzegging uitspreken? En als men een appel krijgt, een peer, dadels, vijgen en granaatappelen? De kleine, dikke jongen weet alles. Ik weet niets. Generaal Storrs is gekomen, de Gouverneur van Jeruzalem. ‘De Pascha,’ zegt Salga in een grooten eerbied. Hij drinkt een glas geurige thee van Salga. Hij eet een koekje van Salga. ‘Komt de Mandoeb es Sami ook?’Ga naar voetnoot** vraagt zij begeerig. ‘Neen,’ zeg ik, ‘die gaat bij anderen.’ ‘En chawadja Samuel?’Ga naar eindnoot17 vraagt Salga. ‘Ook niet,’ zeg ik, ‘die gaat alleen waar de Mandoeb es Sami gaat.’ | |
[pagina 182]
| |
VIIVoorbij. Voorbij. In de tusschendagen van het Loofhuttenfeest vieren wij hier de Vreugde van het Waterscheppen,Ga naar eindnoot18 ter herinnering aan het Blijde Feest toen de Heilige Tempel nog bestond. Toen was Jeruzalem zóó groot verlicht, dat eene vrouw een draad kon steken in hare naald bij de glorie van de illuminatie. Nu zijn de dokter en ik op het Feest gevraagd in de Loofhut van R. Chaim. Maar wij kunnen niet gaan, omdat de kwade koorts ons beiden beet heeft gekregen. Voorbij. Voorbij. De groote gebeden om Gods heilige hulp op den laatste van de tusschendagen. Wij slaan de kleine wilgetakken stuk tegen den grond. Zóó moet het. De kleine jongens in de synagoge slaan, dat het stof opstuift en vliegt, zilver en grijs goud, in de zon van den morgen. Zij mogen. Voorbij het Slotfeest en de Vreugde der Wet, die hier saamvallen op éénen dag, een Zaterdag.Ga naar eindnoot19 Het gebed om Regen wordt uitgesproken. En de Ommegangen worden voor het laatst gehouden, waarbij ook de kleine jongens op hunne beurt een wetsrol mogen dragen. Zelfs de kleine meisjes worden toegelaten. Maar zij dragen slechts de Profeten. | |
VIIIVoorbij. In het Huis de Poorten der Gerechtigheid herdenk ik den sterfdag van onze Moeder.Ga naar eindnoot20 Er wordt één lichtje aangestoken. Des avonds, angstig, ga ik kijken in de synagoge. Maar er is niets. Er is nooit iets. Gisteren heeft het zoowaar reeds voor het eerst geregend. Maar 't hindert niet. De Loofhutten zijn afgebroken. Salga heeft de mooie doeken weder opgeborgen tot aan het naaste jaar. En, (eind goed, al goed!) vandaag staat de oude stad weder onder sterke bewaking. De één zegt, omdat er een opstand is te Nabloes (= Sechem). De ander, omdat er een aantal aanzienlijke Arabieren zal worden gevangen gezet.Ga naar voetnoot* Maar die het weten (en wie weet het niet?) zeggen, omdat Lloyd George is afgetreden.Ga naar eindnoot21 En niemand, die het zich aantrekt.
[8 november 1922, avondblad, p. 13] |
|