Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924
(1981)–Jacob Israël de Haan, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
De stad in opstandJeruzalem, 8 April. Zondagmorgen. Zóó: alleen te huis zijn, want alle huisgenooten naar hun geboorteland: Rechoboth. Vroeg naar de post geweest, en u mijnen laatsten brief gezonden over het Nebi Moussa-feest.Ga naar eindnoot1 Tien uur. Er wordt geweldig op de ijzeren deur geklopt. Een Joodsche vriend. Verwilderd, gehavend. Hij roept ‘Laat mij hier blijven. De Arabieren van Hebron hebben de stad overvallen. Ze slaan alle Joden dood.’ Ik weet niet meer wat. Naar buiten gaan. De straat afkijken naar de Jaffapoort. Maar 't lijkt alles zóó rustig. Heeft hij ze zien vliegen? Hij zweet en hij beeft. Maar ook een geweldige bult op zijn hoofd. Een stokslag. Ik loop naar buiten. Maar de straat is afgezet. Wij wonen buiten den muur. Niemand mag in of uit. De auto's razen met hun mitrailleuses. Een troep jonge Joden wordt in de straat opgesteld. Ze willen hulp gaan brengen in de oude stad. Afgesloten. De Zionistische Commissie is gesloten wegens de Tusschendagen van het Paaschfeest. Geen courant. Niemand weet iets. Iedereen heeft dooden gezien en gewonden. In den laten middag wordt de weg naar de stad vrij. Naar het hôtel Amdursky. De HadassahGa naar eindnoot2 heeft er een post ingericht. Meer dan honderd gewonden zijn dien eenen dag binnengebracht. Er is niemand gedood. Maar er zullen sterven. Het is zóó gebeurd: de Arabieren van Hebron zijn gekomen om naar Nebi-Moussa te gaan. Aan den ingang van de stad zijn ze toegesproken door verschillende nationale leiders. Aref el Aref,Ga naar eindnoot3 over wien ik u vroeger reeds schreef, heeft ze tegen de Joden opgehitst. En de overval is begonnen. Winkels geplunderd. Gestoken. Geslagen. De Arabische politieagenten hebben deels medegedaan, deels niets gedaan. Ze zullen ontslagen worden. Het heeft eenige uren geduurd vóór militaire hulp kwam. Toen heeft men de binnenstad afgesloten. De Joden buiten den muur belet te hulp te komen, en zelf niet veel gedaan. Niemand weet iets. Iedereen weet alles. JabotinskyGa naar eindnoot4 gearresteerd. Dr. da Sola PoolGa naar eindnoot5 van de Commissie gearresteerd. Een wilde verwarring. En een groote bitterheid tegen de Engelsche Regeering. | |
IIMaandagochtend. Het is niet rustig in de stad geworden. En weder afgesloten. De jonge Joden bewaken de buitenbuurten tegen overval van de dorpen. In de stad mogen zij niet. Over ons wordt een huis bestormd. Arabieren hebben met steenen gegooid. En de Joden er tegenin. Op de balcons de menschen schreeuwend. Het golft voort tot de Poort van Jaffa. Een auto raast naar beneden. Militairen. Een kluit arrestanten jaagt voorbij. Arabieren en Joden. Het lee- | |
[pagina 89]
| |
ge huis wordt voor alle zekerheid onder mitrailleurvuur gezet. 's Middags wordt de staat van beleg afgekondigd. Niemand zonder pas stad in of stad uit. Na zessen niemand meer op straat. De jonge mannen van ons huis komen terug uit Rechoboth. In de koloniën heet het reeds, dat Jeruzalem in levensgevaar is. Zij komen helpen. Rondom de koloniën is het alles nog rustig. Galilea daarentegen onrustig. 's Avonds zes uur. De lichtblauwe maanschemering. De eerste teedere sterren. Kan het zijn? De stad in opstand? Van de Jaffapoort ruischt de auto met militairen naar beneden. Wegjagen, wie nog buiten is. Van het balcon af en de ramen gesloten. | |
IIIDinsdagochtend. Naar den gouverneurGa naar eindnoot6 gaan voor den Raad der Aschkenazische Joden. Een aantal oude, zwakke Joden uit de binnenstad wil weg. Ze worden voortdurend bedreigd door benden dolle Arabieren. In de binnenstad wonen betrekkelijk weinig Joden. De Hebronstraat is onveilig. De gouverneur raadt aan niet uit de stad te trekken. Hij waarborgt ons: het wordt beter. Het is een zware slag voor hem. Valt daar niet zijn geheele politiek van voorzichtigheid en van verzoening? 's Middags worden in de Hebronstraat bij vergissing twee oude Joodsche mannen door Indische soldaten doodgeschoten. Ik heb mij op het gouvernement een pas gevraagd om de stad in en uit te kunnen. Hotel Amdursky. Ook dezen derden dag zijn weder gewonden gebracht. Verbonden en naar het Hadassah-hospitaal. Joodsche vrouwen zijn onteerd. Geplunderd. Gebrand. Een LeerschoolGa naar eindnoot7 is in brand gestoken. De Heilige Wetsrollen zijn verscheurd. Te Jeruzalem. Op het Feest onzer Bevrijding. Twee en een half jaar na de Balfour-declaratie. | |
IVDe Klaagmuur. Ik wil naar den Klaagmuur gaan. Men zegt, dat niemand er komen kan, door de buurt van de beruchte MarokkanenGa naar eindnoot8 heen. Kan de Regeering dan onze eenige plaats niet vrijhouden? Ik wil toch gaan. De zachte, zoelwaaiende lente-middag. De Bazar leeg. Alle winkels weg achter doode, ijzeren, luiken. De soldaten overal op post. Een pas? Een pas, een pas. Tot de Jodenstraat. Daar geen soldaten meer. En de straat in naar de Omar-moskee. Het zit er vol Arabisch geweld-volk. Het wordt gevaarlijk. Maar toch doorzetten. Men kijkt verbaasd en verontwaardigd. Zet door. Rechts af, de trappenstraat. Links, rechts en links. De straatjes tusschen de hooge blinde huismuren. Vrouwen en mannen. Ze kijken wildzwijgend. Ze laten door, norsch, onwillig. Er beginnen scheldwoorden neer te vallen. De Muur. | |
[pagina 90]
| |
O, de Muur, op het Feest van de Bevrijding. Hoog. Vreemd, eenzaam. Het is hier doodstil. Er is geen mensch. De zoele, blauwe hemel. Scherende zwaluwen. En dadelijk terug. Het is doodgevaarlijk. Schelden. En ik terugschelden, snauwen, loopen. De straat uit. Soldaten. Het hôtel. Ik hoor, dat wij zes dooden hebben. Eén is een Jemenieten-jongetje van dertien jaar. De twee anderen zijn hier gekomen uit liefde voor het Land. Er zijn tweehonderd gewonden. De begrafenis zal zijn des avonds na zes uur, opdat niemand er bij zal kunnen zijn. En de maan is nog licht genoeg. Naar huis. Van de huisgenooten komt niemand. Den volgenden dag hooren, dat zij gearresteerd zijn. | |
VDe couranten zijn verschenen. Maar weder onder censuur. Witte plekken. Toch genoeg over, om te laten zien, dat onze schrijvers niet zoo héél ingenomen zijn met de maatregelen van de Regeering. Eerst te lang gedraald. Toen niet flink aangepakt. Bij wie de schuld ligt, is duidelijk. Geen enkele Arabische winkel is geplunderd. Waar zijn de onteerde Arabische vrouwen? En toch behandelt de Regeering de Arabische plunderaars en de Joodsche geplunderden als twee gelijke partijen, tusschen wie zij nu eens kalm en rechtvaardig berechten kan. Vandaag is nog een kritieke dag. De bedevaartgangers komen van Nebi Moussa terug. Maar er zijn maatregelen. Die uit de dorpen moeten dadelijk, zonder de Stad binnen te gaan, naar huis. Slechts weinigen zullen in de moskee worden gelaten met de heilige vlaggen. En daar gaat juist het gerucht door de stad, dat de Groot-Mufti is afgetreden wegens huiszoeking bij hem gedaan. Ik geloof dat niet. Gisteren heb ik den Groot-Mufti en den BurgemeesterGa naar eindnoot9 op het gouvernoraat gezien ter ‘vredesconferentie’ gelijk één hoonend zei. Maar zulke geruchten gaan en zij worden geloofd. Of het in het land rustig blijven zal, wanneer de gehitste pelgrims naar hun dorpen komen? Hebron bijvoorbeeld. Galilea is onrustig. Van Ludd reisde ik naar huis met prof. Worell van het Amerikaansche Oudheidkundig Gezelschap. Hij had een gevecht gezien tusschen benden van Bedouïenen en Joodsche boeren van Merchawja,Ga naar eindnoot10 waarbij de Bedouïenen na twee uren gedwongen waren terug te trekken. En gestolen wordt er in de koloniën geweldig. Voor een land als Palestina zonder telefoon, telegraaf, snelle verkeersmiddelen is een leger noodig, grooter dan hier thans is. | |
VIDe oorzaak? Algemeene beweging in alle Mohammedaansche landen. Misschien ook invloed van den Emir Feisul. En de gevolgen voor de alge- | |
[pagina 91]
| |
meene joodsche politiek? Zal er nu eindelijk eens eene beslissing komen! Leedvermaak in deze zwarte dagen heb ik niet. Maar wel mag ik mijne Zionistische vrienden eens herinneren aan de brieven van mr. Van VrieslandGa naar eindnoot11 en van Nahum Sokolov, dat alles zoo goed was tusschen ons en de Arabieren en dat die geen vin zouden verroeren. Mijn pessimisme heette ongegrond. Dat was toen niet waar. En dat is nu ook niet waar. Wij hebben al onze krachten noodig, al onze eenheid en al onzen wil. En de constituante. Er rust geen zegen op. Ook hier geven de gebeurtenissen mij gelijk. Men had nooit het vrouwenkiesrecht moeten doordrijven. Daardoor moet men de verkiezingen nu weder uitstellen. Of men moet ze houden onder omstandigheden, die slecht zijn voor ons prestige tegenover Engelschen en Arabieren. Er wordt geklopt. Morgen feestdag. Wij moeten maar den gouverneur vragen de Joodsche gevangenen in vrijheid te stellen. Feest der Bevrijding! Pogrom te Jeruzalem.
[28 april 1920, ochtendblad, p. 5] |
|