Verzamelde gedichten(1943)–Blanka Gyselen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] De deerne GELATEN als een eindeloos-vermoeide, beleeft zij d'uren van de vale dagen... zij weet, hoe zij zich-zelf ontgroeide en pijnt zich niet om uitkomstlooze vragen. héél even toch, zal soms haar blik verstarren, - zij dompelt dan in vreemd en ver gebeuren: en kind, een moederhand, en bloemengeuren... dan komt een korte smart haar hart verwarren. maar als het donker lokt naar avondstraat, zal zij zich haastig van den droom bevrijden, boetseert den lach, waarmee zij wil verleiden, en schildert keurig het vereischt gelaat... de half-geloken wimpers luifelen, bedwelmend de gekozen prooi... terwijl haar lippen vaag een schlager schuifelen berekent zij haar trieste fooi... zoo lonkt en lacht zij, wenkt en volgt gedwee... maar als haar kruist een jong geliefden-paar heeft zij het onderdrukte smeekgebaar, de strakke oogen der gekwetste ree... Vorige Volgende