Verzamelde gedichten(1943)–Blanka Gyselen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] [Zoo mocht gij steeds mij algeheel ontvangen] ZOO mocht gij steeds mij algeheel ontvangen, verzadigd aan d'oasis van mijn schoot... toen wijdde d'eeuwigheid ons rijp verlangen en kiemde, diep in mij, haar roode levensloot... doch eer mijn vleesch, van weeker teederheid dooraderd, beschroomd en woordeloos in dezen droom bewoog, is mij 't gelaat van mijnen Dood genaderd, het oud-vertrouwde, met het felle oog... gij vondt mij plots verstild in ondoorgronde vrees, bestarend 't vreemde beeld dat naast mijn spiegel rees... maar weet: hoe zwaar mij woog dit mateloos verzaken, ik mat der nachten glans, de morgenden, doorzond... de ongeschapen zang, als klanken juichend naken... de uren ver van u en 't proeven van uw mond... en toen - o jubelkreet uit afgrond van genaden - begon ons kind zijn drang doorheen mijn angst te waden... mijn man... feilloos verloren in uw oogenblauw wist ik mij, blij-bereid, voor eeuwig uwe vrouw... Vorige Volgende