Mati
(2008)–Soecy Gummels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Mati]Zij kwamen mij halen, ik ging weg...
weg van mijn bigi-bobi-moe-moe ‘Lobi’ die zegt: ‘Liefde alleen is niet altijd genoeg, het kan vaak niet op tegen armoe.’
weg van broer ‘Tori’ - hij had altijd een heleboel praatjes
weg van zusje ‘Bari’ - zij huilde aldoor, ik denk van de honger, maar ook van de koorts en medicijnen die er niet waren. Moe-moe kon de dokter niet meer betalen. | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Een vader? Nee, die heb ik niet gekend. Wel die van Tori, hij kwam lang geleden weleens langs. Ik weet ook niet waar Bari vandaan komt. Iemand, ‘tante Siene’, had haar bij moe-moe gedumpt. Naar Holland ging zij, om geld te verdienen en mama voor de moeite te belonen, maar daar was nooit iets van terechtgekomen.
Armoe, dat is de ergste boe-boe. Het maakt alles kapot. Zelfs de lobi van mijn eigen, lieve moe-moe. Ze schreeuwde op het laatst altijd zo, niets kon ik meer goed doen. | |
[pagina 8]
| |
Ze was zo vaak boos, pakslaag met de houten klerenhanger, dat hoorde er gewoon bij. Moe-moe kon niets meer verdragen, niet eens de grapjes die wij vroeger wel mochten maken. En toch, ja, soms was ze ook weer vrolijk en lachten haar ogen, zo mooi en glanzend bruin; als ze uitging met rood gestifte lippen en haar goeie kleren, strak en passend om haar lijf. Het maakte ons ook blij, want ze kwam daarna altijd met wat geld en eten thuis. | |
[pagina 9]
| |
Ik weet, ik heb het goed hier, waar ik nu ben. Bij een nieuwe moeder en een lieve man, die ik vader noemen mag, een thuis. | |
[pagina 10]
| |
Ik heb werkjes, bedtijd en allerlei vaste regels, maar daar heb ik niets op tegen. Het is best wel een leuk en gezellig leven, nu ik eraan gewend ben. Niet meer bang, lig ik 's avonds ook niet steeds in het grote bed voor mij alleen, stilletjes en angstig te beven.
Vorige week, ik was jarig weet je... en ik had zelfs mijn eerste, echte verjaardagsfeestje. Toen, ik kon het gewoon niet helpen, begon ik plotseling zo verschrikkelijk te huilen. | |
[pagina 11]
| |
Ja, ze zijn me komen halen, en ik ging weg. Weg van Abra-Broki, helemaal naar Paramaribo-Noord.
Dat is nu twee jaar geleden. Bari was naar het ziekenhuis gebracht en later ook aan een nieuwe familie gegeven. Tori mocht blijven, hij was zestien en had bij een aannemer werk gekregen. Ze hebben me na de eerste week verteld, dat moe-moe naar Holland was vertrokken... om te werken. Ze had beloofd te schrijven. Die brief moet ik nog krijgen. | |
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
Soms, als ik niet kan slapen, denk ik aan ons klein krottenhuisje. Ik voel de kou van de vloer waar wij met z'n drieën op het dunne matras lagen om te slapen. De prettige warmte van onze fris gewassen, tegen elkaar aangedrukte lichamen. Moe-moe, die met haar handen over mijn rug streelt terwijl ze, zogenaamd voor Bari, een verhaaltje in rijmpjes leest. Verhaaltjes, die zij vlot bedacht en graag opschreef. En Tori, die zo hinderlijk aan mijn oor trekt, tot ik me omdraai en hem een schop geef. | |
[pagina 14]
| |
Ik hoor haar stem, op die laatste dag, toen ze mij in een knellende brasa stevig tegen haar ‘bigi bobies’ gedrukt had. Ik ruik de geur van sunlight zeep, die als parfum om haar heen hangt. Ik voel haar tranen op mijn wang. ‘Ai mi pikin Mati, ef yu kan sab' fa mi sari. No du lawlaw sani, no las' yu ede, no gi mi syen. Sorgu tak' altijd yu sa tan a switi pikin fu moe-moe Djingting. Prakseri altijd, altijd, altijd, tak mi lobi yu. Yu na mi gudu.’Ga naar voetnoot* De druk van haar armen knelde nog steviger. Ze wachtte op antwoord. | |
[pagina 15]
| |
Ik knikte traag en verdoofd door de pijn van binnen, met mijn hoofd tegen de troost van haar lichaam. Toen zei ze wat ze altijd deed als ze soms voor een paar dagen met een meneer wegging. Haar stem, schalks omschakelend naar het Nederlands: ‘Wees gerust, de wil van het leven geschiedt. Mis me niet.’
In het donker tast mijn hand onder het kussen. Elke maand legt mijn pleegmoeder daar een nieuw blokje sunlight zeep, zodat de geur altijd lekker scherp en fris is. Dit doet ze al vanaf de tweede week dat ik bij haar in huis ben. | |
[pagina 16]
| |
[pagina 17]
| |
Ik was toen samen met haar boodschappen gaan halen en bij de zeepafdeling had ik daar gestaan, met de vertrouwde verpakking van het blokje tegen mijn neus gedrukt en wilde niet meer weggaan. Ze hurkte naast mij neer. Het voelde zo vreemd, te zien hoe dikke tranen over haar wangen kwamen gerold, terwijl ik daar zo koppig en stijf in de geur van de zeep verzonken stond. Ik veegde met mijn ene hand de tranen weg en legde met de andere het blokje troostend tegen haar gezicht. | |
[pagina 18]
| |
Ik lig hier in de stilte van de donkere nacht en houd het geurende blokje strelend tegen mijn wang gedrukt. Ik hoor de zucht van mijn gefluister als een zacht geruis in de lucht. ‘Moe-moe, wees gerust. De wil van het leven geschiedt. Ik mis je...soms...niet.’ | |
[pagina 19]
| |
|