Bo: Dag To. (naampje van mij, van ‘Tobias’, idiote gewoonte van Bo)
Ik: Ik heb een nieuwe tekst, Bo. Een nieuw lied.
Bo: Hggn... (trekt aan zijn neus, krabt, hoest, snuift, neemt thee en koek tot zich, schraapt de keel en staart uit raam)
Ik: Hier is het. Lees maar. 't Is een soort van liefdeslied, maar 't is ook wel komiek. Ik dacht er een niet te zwaar muziekje bij, stukje driekwartsmaat desnoods, maar niet te zwaar.
Bo: (staart uit raam.)
Anneke komt binnen en spreekt Marcel toe.
Bo staart uit raam.
Ik: 't Gaat over een verhouding tussen een man en een vrouw, en die vrouw...
Bo: Welke vrouw?
Ik: Nou, die vrouw in dat liedje.
Stilte. Bo staart uit raam.
Bo: Welk liedje?
Boudewijn neemt alsdan de tekst en houdt die enige tijd voor zijn gezicht. Men zou denken dat hij las. Maar zo eenvoudig gaat het allemaal niet in deze wereld. Terwijl de tekstschrijver als een aanstaande vader in toenemende wanhoop afwacht, verloopt er een kwartier, toch wel voldoende om ‘Beneden alle peil’ naar waarde te schatten. Dan kijkt Boudewijn de Groot, Neêrlands protestzanger no 1, op en spreekt, zeggende: “Anneke, heb je het ziekenfonds al betaald?” Anneke zegt, dat ze dat nog niet gedaan heeft, maar het morgen hoopt te doen en het anders overmorgen zeer zeker zal doen, Marcel zegt dat het heden pipi-pu is en de tekstschrijver wil het raam uit. Driehoog.
Heeft Boudewijn de tekst tot zich genomen, dan velt hij zijn oordeel. Of hij zegt: ‘Ja, zozo. Zeer zeker.’, of: ‘dit zing ik niet.’ Is het laatste het geval, dan ontspint zich een verhit debat tussen de tekstschrijver en de zanger, meestal in deze geest:
Bo: Dit kan niet, To. Zoiets doet een vrouw niet.
Ik: Maar Joke deed het bij mij wel.
Bo: Joke is een trut.