Visies op Vondel na 300 jaar
(1979)–E.K. Grootes, S.F. Witstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
Vondel en de antithese klassiek-romantisch
| |
[pagina 307]
| |
deze periode tegenover elkaar staan. Tenslotte zal ik trachten, uit het besprokene enige conclusies te trekken, en wegen voor verder onderzoek aan te geven. | |
De antithese klassiek-romantischGa naar eind6De literairhistorische betekenis van de term romantisch, zoals die door A.W. Schlegel in zijn Weense Vorlesungen werd geïntroduceerd, bereikt het Nederlands taalgebied door een partiële vertaling van dat werk door N.G. van Kampen in 1810Ga naar eind7. Schlegel gebruikt de term om een literaire traditie aan te duiden die begint in de middeleeuwen en die in het Engelse en Spaanse toneel van de zestiende en zeventiende eeuw een nadere uitwerking krijgt (Shakespeare, Calderon). Deze letterkunde, typologisch onderscheiden van de klassieke literatuur, zal, volgens Schlegel, wanneer men zich los weet te maken van (Frans) klassicistische vooroordelen, ook in de toekomst weer tot bloei kunnen komen. Veel indruk maken deze ideeën in Nederland aanvankelijk nog niet, ook niet wanneer zij door een vertaling van Mme de Staëls De l'Allemagne (1818-1820), nóg eens in ons vaderland doordringenGa naar eind8. Pas na 1820 krijgt de antithese een ruimere verspreiding. Men propageert echter een synthese van romantische stoffen en klassieke vormen, en is niet bereid ook de Nederlandse literatuur binnen dit perspectief te plaatsen. De middeleeuwen - in deze jaren nog een vrijwel unaniem geminachte periode - worden nauwelijks met de term romantisch in verband gebracht. Wel associeert men bepaalde vertegenwoordigers van het zeventiende-eeuws toneel, die zich niet aan de klassieke voorschriften voor dit genre houden, zoals Bredero, Vos en Rodenburgh, met het Engelse en Spaanse romantische drama. In de jaren na 1830 pas groeit het besef, dat de Romantiek, nu ook als eigentijdse stroming onderkend, een internationaal karakter vertoont, al blijft men de nationale verschijningsvormen benadrukken. Het optreden van de Franse romantische school oogst weinig waardering. De jeugddrama's van Goethe en Schiller worden romantisch genoemd, de romantische richting van de Schlegels en Novalis krijgt nauwelijks aandacht. Meer belangstelling bestaat er voor het werk van Engelse romantici als Byron en Scott. In de Nederlandse literatuur worden bepaalde auteurs (bijvoorbeeld Van der Hoop, Beets, Van Lennep en Drost) nu eens wél, en dan weer niet romantisch genoemd. Vooral door het optreden van de Franse romantische school krijgt men oog voor de verschillen die zich binnen de Romantiek kunnen voordoen. Daardoor ontstaan bedenkingen tegen de bruikbaarheid van de antithese, die men op losse schroeven probeert te zetten (bijvoorbeeld door bij de klassieken ook romantische trekjes aan te wijzen). In veel gevallen verliest men het geloof in een compromis tussen de beide richtingen, en wordt er | |
[pagina 308]
| |
partij gekozen tegen de romantische stroming als geheel. Dat moet ook invloed gehad hebben op de gewoonte om bepaalde vormen van ons zeventiende-eeuws toneel romantisch te noemen. | |
Vondel en de antitheseEen der eersten die, in een verhandeling over het nationale toneel (1823), uitvoerig op de relatie tussen de antithese en het treurspel ingaat, is P. van Limburg BrouwerGa naar eind9. Zijn invloedrijke beschouwing schept een kader waarbinnen uitspraken over het drama bij Vondel geanalyseerd kunnen worden. Hij maakt onderscheid tussen een drietal tradities: de klassieke, de Fransklassieke en de romantische. Aan de eerste geeft hij verre de voorkeur, omdat daarin het best aan zijn omschrijving van het ware treurspel wordt voldaan: ‘een ernstig dramatisch dichtstuk, 't welk in eene belangrijke gebeurtenis het menschelijk lijden voorstelt, met oogmerk om ons medelijden met anderen, en het bewust zijn van onze eigene afhankelijkheid van diergelijke of andere ongelukken, doelmatig te wijzigen’Ga naar eind10. Het Frans-klassieke toneel is in zijn ogen te weinig dichtstuk. De eenheden van tijd, plaats en handeling mogen dan stipt gevolgd worden, de rei ontbreekt, en de intrige is veelal te ingewikkeld. Onder het romantische toneel verstaat hij de Engels-Spaans-Duitse school van Shakespeare, Calderon, Goethe, Schiller en Müllner. Ook dit wordt als voorbeeld ter navolging van de hand gewezen, vooral omdat het een gebrek aan eenheid vertoont (een té ruime interpretatie van de eenheid van handeling, verwaarlozing van de eenheden van tijd en plaats). Shakespeare's werk mag dan zijn verdiensten hebben (in de karakteruitbeelding, de schildering van de hartstochten en het tragische), als model voor een nationaal toneel voldoet het toch zeker niet. De betekenis die Van Limburg Brouwer aan de term romantisch geeft, laat zich volgens Van den Berg omschrijven als: onregelmatig, gebrekkig, onvolmaakt, zondigend tegen de eeuwige wetten van het schone en van de goede smaak, inferieur aan de klassieken, een betekenisbeperking die exemplarisch genoemd wordt voor de wijze, waarop veel klassicistisch georiënteerde tijdgenoten met de term omgaanGa naar eind11. Het adjectief wordt - volgens Van den Berg misschien wel voor het eerst in NederlandGa naar eind12 - gebruikt in verband met zeventiende-eeuwse toneelstukken die niet aan de eenheid van tijd en plaats voldoen (Bredero, De Koningh) of waarin een vermenging van het kluchtspel met het tragische voorkomt. Rodenburgh is misschien nog wel het meest romantisch. In dit verband gaat Vondel als klassieke tegenhanger functioneren: Voorts bevatten stukken van dezen tijd meer eene opeenvolging van daden dan eene enkele gebeurtenis. Ook hierin naderen zij meer 't Romantische of historiespel. Het best kan men dit zien, wanneer men b.v. den Jephta van de kooningh met dien van vondel vergelijktGa naar eind13. | |
[pagina 309]
| |
Dan komt de relatie tussen Vondel en het klassieke toneel ter sprake: vondel heeft, volgens het getuigenis van den grooten bilderdijk, het Grieksche treurspel soms voortreffelijk als in een' spiegel terug gekaatst, doch kende het ongelukkig niet grondig genoeg, om het geheel te herstellen. [...] Hij erkende den schrik en het mededoogen als de voornaamste uitwerkselen van het treurspel [...] en geloofde ook met aristoteles, dat het doel van 't treurspel was, deze gewaarwordingen te zuiveren en den aanschouweren te leeren, de rampen dezes levens gelijkmoediger te dragen. [...] De zoogenaamde eenheden kende hij, en zocht naar dezelve zijne stukken in te rigten; hoezeer hij de eenheid van tijd veel gestrenger bewaart, dan de eenheid van plaats [...]Ga naar eind14. Ook wat de rei betreft heeft Vondel zich dikwijls aan de Griekse regels gehoudenGa naar eind15. En bovendien: Zijn treurspel is wezenlijk een dichtstuk [...]Ga naar eind16. Bij Van Limburg Brouwer blijkt er dus over Vondels plaats in de antithese niet de minste twijfel te bestaan; we zullen zien dat zijn opvattingen in later jaren door anderen worden overgenomen. In datzelfde jaar 1823 verschijnt nog een tweede verhandeling die voor ons onderwerp van belang is: de beschouwing van N.G. van Kampen over het verschil tussen de klassische en romantische poëzieGa naar eind17. Anders dan Van Limburg Brouwer is Van Kampen geïnteresseerd in de historische ontwikkeling van beide begrippen. De oorsprong van het klassieke zoekt hij (uiteraard) in Griekenland, en de wortels van de Romantiek volgt hij tot in de middeleeuwen. Mysteriespelen en moraliteiten worden romantisch genoemd, evenals het Engels-Spaanse toneel uit de zestiende en zeventiende eeuw, en het latere Duitse drama. Van Kampens ideaal is een synthese van beide tradities: romantische stof in een klassieke vorm. Over het vaderlands toneel merkt hij op: ‘Het Nederlandsche Treurspel, hoewel het kind der Rederijkers, was, na de eerste ongeregelde spelen van sinne, moralisatiën enz. geheel en al klassisch, zelfs met behoud van den Rei’Ga naar eind18. Wanneer dan Vondel ter sprake komt, wordt een enkele nuance aangebracht: Nergens echter hield vondel zich zoo strengelijk aan alle de tooneelwetten dan in den Jephta, hetwelk tevens een zijner uitmuntendste treurspelen is [...] In zijn andere Treurspelen hield vondel zich niet zoo gestreng aan de regels van aristoteles en horatius, doch noch altijd te veel om onder de Romantische Dichters te behoren [...]Ga naar eind19. En tegen het eind van zijn betoog is nog eens sprake van klassische vormen, sedert Dr. koster, hooft en vondel aan onze poëzij eigen [...]Ga naar eind20. Ook Van Kampens oordeel over Vondel is duidelijk: hij is een klassiek dichter, zij het dan niet altijd voor honderd procent. | |
[pagina 310]
| |
In het vierde decennium wordt Vondel eveneens vaak in het klassieke kamp geplaatst. Enige voorbeelden om dit te illustreren. In een recensie van Jose, een Spaansch verhaal (Beets) merkt de criticus naar aanleiding van de strijd tussen klassieke en romantische dichtsoorten op: [...] de kritiek van den tegenwoordigen tijd behoort zich op een hooger standpunt te plaatsen, en ook andere Goden in den dichtershemel naast homerus, virgilius, racine en vondel op te nemen; of wie er nog mogt blijven volharden om te veroordeelen, wat niet streng klassiek ware, dien zouden wij, met zekeren geestigen schrijver toevoegen dat, sinds dante, shakespeare, lope de vega, calderon, goethe, schiller, byron, walter scott enz. dit lot trof, het geene schande meer is zich te verklaren voor de partij van de galg, tegen den RegterGa naar eind21. Dan nog eens Van Kampen, die in zijn letterkundig handboek (1834-1836) Vondel meermalen ter sprake brengt: De volkomen klassieke manier werd eerst in Frankrijk door corneille, in Holland door vondel, de geheel romantische in Engeland, na een worsteling met ben johnson, door shakespear's onweêrstaanbaar Genie beslistGa naar eind22. En wanneer de drama's van Jan Vos behandeld worden, heet het daarover: Met dat alles bevatten zijne treurspelen, die ook gedeeltelijk naar Italiaansche en Fransche stukken gevolgd zijn, grooten rijkdom aan handeling, en naderen daardoor, meer dan die van Vondel, het romantische toneel [...]Ga naar eind23 In deze laatste uitspraak wordt Vondel wederom niet als volstrekt klassiek amateur geïnterpreteerd. Sterker nog wordt Vondels afwijken van het klassieke benadrukt in Kinkers voorlezing over het romantische (1836), wanneer deze het Frans-klassieke treurspel in relatie tot de eigentijdse Franse Romantiek bespreekt: Het is waar, dit Fransche klassische, hetwelk ook wij in onze treurspelen (met verwerping van het meer Romantische van hooft en vondel) gevolgd hebben, verschilt zeer veel van hunne tegenwoordige romantische kunstbewerkingGa naar eind24. Wat bedoelt Kinker hier precies? Ziet hij Hooft en Vondel als romantische dichters, of wil hij slechts wijzen op enkele romantische kenmerken in hun treurspelen? In elk geval past een dergelijke opmerking geheel in Kinkers opzet, de antithese te ontkrachten door ook in de ‘klassieke’ letterkunde | |
[pagina 311]
| |
romantische trekken aan te wijzenGa naar eind25. Deze tendens is ook te vinden in de toelichtingen die B.H. Lulofs geeft in een bloemlezing uit Vondels poëzie: shakspeare's Dramatische Muze is wat men tegenwoordig Romantisch gelieft te noemen, die van vondel, hoewel niet geheel van neiging tot het Romantische ontbloot, is over het geheel in hare vormen meer zoogenaamd Klassiek [...]Ga naar eind26 Tot nu toe hebben we - met uitzondering van Lulofs - steeds auteurs besproken die in een beschouwing over een ander onderwerp, ook iets over Vondel te berde brengen. Het lijkt zinvol om eens na te gaan hoe Vondel binnen dit kader geplaatst wordt in verhandelingen waarin hij zélf centraal staat. | |
G. Lauts' Vondel en den Lucifer (1832)Begin 1822 droeg G. Lauts (1787-1865) in het Letterkundig Genootschap Concordia te Brussel zijn verhandeling Over Joost van den Vondel en den Lucifer voor. Hij was sinds 1821 leraar in de Nederlandse taal- en letterkunde aldaar, en zou dat blijven tot 1830, toen de Belgische Opstand hem dwong, naar het noorden uit te wijken. Vanaf 1827 hield hij in het Museum voor Wetenschappen en Letteren, eveneens te Brussel, twaalf lezingen over de Nederlandse literatuur, waarvan er drie in druk verschenenGa naar eind27. Hierin legt hij vooral de nadruk op de oorspronkelijkheid van onze letterkunde. De lezing over Vondel en de Lucifer werd pas in 1832 gepubliceerd, ‘geheel in denkbeelden en vorm onveranderd gebleven’Ga naar eind28. Na een inleidende beschouwing over de eeuw van Frederik Hendrik, ‘deze zoo glansrijke tijd voor Nederland’Ga naar eind29, wordt er scherpe kritiek geuit op het toetsen van letterkundige voortbrengselen aan de aan de Grieken ontleende vormvoorschriften: ‘Is zulks in het algemeen te misprijzen, het is inzonderheid te wraken bij ons, die, wars van slaafsche navolging, verschillende voortreffelijke gewrochten onder onzen dichtschat bezitten, waarvan èn ontwerp en vorm geheel den stempel dragen van opregt Germaansche of echt Nederlandsche afkomst’Ga naar eind30. Vervolgens wordt de vorm van een literair product in het algemeen besproken: ‘Wat is, ten andere, bij dichtwerken de vorm? Immers niets anders dan een kleed, en geenszins het wezen zelf’Ga naar eind31. De vorm moet overeenkomen met de geest van het volk, waarvoor het werk bestemd is, en verder is het alleen de inhoud, die telt: ‘Het is, uit dien hoofde, geheel onverschillig voor de waarde of onwaarde van een dichtwerk, of de kunstregter zekere regels op het oog hebbe, waar naar hij, met wiskunstige naauwkeurigheid, de meerdere of mindere verdienste, naar den uiterlijken vorm, wille bepalen. - Bekommeren wij ons des geenszins; ja, wachten wij ons zorgvuldig, ons daardoor te laten leiden: het verlaagt, het | |
[pagina 312]
| |
vernietigt de kunst, die dochter der godheid. Vrijheid is haar leven, dwang haar graf! - Raadplegen wij bij de beoordeeling harer puikgewrochten ons onvervalscht gevoel; en laat ons, daardoor geleid, min angstig omtrent uitwendigen vorm, de inwendige voortreffelijkheid naar waarde schatten’Ga naar eind32. Ik heb deze passage in extenso geciteerd omdat hier toch wel een ander geluid in doorklinkt dan we tot nu toe gehoord hebben. De nadruk op het nationale is zeker niet nieuw; de opvatting dat ‘onvervalscht gevoel’ in de beoordeling van doorslaggevende betekenis is, kan men ook bij Bilderdijk aantreffen, maar deze zou, wat de minachting voor de vorm betreft, zeker niet zover met Lauts hebben willen meegaan. Juist in de combinatie van deze drie factoren, en zijn afwijzen van de vorm, toont Lauts zich een volbloed romanticus. Dan wordt het (Frans) klassieke toneel nog eens op de korrel genomen, waarbij ook sterk in twijfel wordt getrokken, of dat nog wel op één lijn ligt met het Griekse toneel. Dit ‘vermeende klassische’ mag dan in de achttiende eeuw bij ons vele voorstanders gevonden hebben, het kan de algemene goedkeuring van onze landaard in genen dele wegdragen. Waarom zou men dan een dergelijke gewaande navolging van het Griekse toneel slaafs overnemen, vraagt Lauts zich af. Vondel heeft aan die regels niet voldaan; juist hij had de aanzet kunnen geven tot een ‘nationaal treurtooneel’. Om he volledig recht te doen zou men de invloed van zijn tijd en de stand der beschaving van zijn eeuw moeten nagaan. Pas dan kan men vaststellen, wat aan zijn scheppend vernuft alléén te danken is. Uitgaande van het Griekse toneel zou men ook het Engelse, Spaanse en Franse toneel in de beschouwing moeten betrekken, om uit te maken waarmee Vondels toneelstukken nu de meeste overeenkomst hebben. De term romantisch is in Lauts' verhandeling nog niet gevallen, maar daar is zij dan toch: Zoodanig onderzoek zoude, verbeeld ik mij, als van zelven, tot de overtuiging voeren dat vondel, even zoo zeer als zijn tijdgenoot shakespear tot het romantische meer dan tot het zoogenaamde klassische tooneel overhelt. Natuurlijk ware dan ook de gevolgtrekking, dat men vondels tooneelarbeid geheel verkeerd beoordeelt, wanneer men daarop wil toepassen de kunstregelen, welk, vooral bij de Franschen, nopens het wezen en den vorm van het Grieksche treurspel zijn opgevat. Integendeel zou, geloof ik, eene dusdanige uitkomst, de eer van vondel in allen deele vrijpleiten van de hem aangewreven smet, als hadde hij in zijne tooneelgewrochten zich aan eene verkeerd begrepene opvatting van wezen en vorm schuldig gemaakt, - ja, den valschen smaak gehuldigd. De romantische beginselen zouden dan over zijne verdiensten beslissen; en welligt zoude dan zijne verhevene grootheid op eene zegepralende wijze ten toon gespreid worden, evenals zulks, tot roem onzer eeuw, reeds algemeen het geval is, ten aanzien van calderone de la barca en shakespear, waar omtrent (wat ook een afgunstig vitter, des aangaande, moge beweerd hebben) niemand meer zal twijfelen, of hunne stukken zijn | |
[pagina 313]
| |
geheel in den echt romantischen geest, en moeten dien overeenkomstig beoordeeld wordenGa naar eind33. Lauts, die zich ontpopt heeft als warm voorstander van het romantische, laat hier dus ook wat Vondel betreft de balans naar die zijde doorslaan. Wat hij nu precies onder eigenschappen van het romantische toneel verstaat, is niet geëxpliciteerd, maar zeker is, dat het aan geheel eigen regels gehoorzaamt, die geheel los staan van de klassieke (of vermeend-klassieke) voorschriften.
Het zou interessant zijn te weten wat Lauts in dit opzicht vond van de romantische school, zoals die zich in het Frankrijk van rond 1830 ontwikkelde; op het moment dat hij zijn voorlezing hield, kon hij daar natuurlijk nog geen kennis van dragen. Tien jaar later, toen hij zijn beschouwing in het licht gaf, was hij wel in die gelegenheid, maar zag hij kennelijk geen aanleiding, een en ander in zijn verhandeling op te nemen. | |
K. Sybrandi's Vondel en Shakespeare (1841)Shakespeare wordt, zoals we zagen, in de hele discussie steevast opgevoerd als de kroongetuige van het romantische drama. Iedereen schijnt het daar wel over eens te zijnGa naar eind34. Dan - het kon ook bijna niet uitblijven - schrijven de leden van Teylers Tweede Genootschap een prijsvraag uit over het onderwerp:
Eene aesthetisch-critisch vergelijkende beschouwing van shakspeare en vondel als Treurspeldichters, zoo ten aanzien van oorspronkelijkheid, als van gepaste navolging der oude TragiciGa naar eind35. Er kwam slechts één inzending binnen, die echter van zulk een kwaliteit werd geacht, dat zij met goud bekroond kon wordenGa naar eind36. De auteur was Klaas Sybrandi (1807-1872), letterkundige en predikant, en zijn verhandeling werd in 1841 gepubliceerdGa naar eind37. Sybrandi opent zijn betoog met de vaststelling, dat de vergelijking tussen Shakespeare en Vondel problemen zal opleveren, omdat de verschillen groter zijn dan de overeenkomsten. En daarmee dringt al dadelijk de term romantisch de verhandeling binnen: Beide staan op een geheel verschillend standpunt; zij zijn vertegenwoordigers van geheel tegenstrijdige letterkundige stelsels. De voorstanders van de romantische school verheffen den Engelschen dichter tot in de hoogste hemelen, willen van geene gebreken, geenen wansmaak, geene vlekken zelfs bij hem weten, en zien met minachting neder op datgene, wat zij de klassische stijfheid, koudheid, onbehagelijkheid, het gemis van oorspronkelijk genie bij vondel noemen. Hunne tegenpartijders erkennen bij den laatsten niets, dan hooge voortreffelijkheid, en geven breed op van al het ongerijmde, smakelooze, wat zij op iedere bladzijde bij shakspeare meenen te ontdekkenGa naar eind38. | |
[pagina 314]
| |
Misschien bestaan deze twee extreem van elkaar verschillende kampen slechts in Sybrandi's verbeelding; uitspraken waarin tegelijk Shakespeare verheven, en Vondel geminacht wordt, of omgekeerd, zijn mij in elk geval niet bekend. Iemand als Lauts bijvoorbeeld zagen we beide dichters aanprijzen als kampioenen van het romantische, terwijl anderen die hen meer als tegenpolen zien, ieder zijn verdiensten op zich best wel wil erkennen, wat het eigen standpunt ten opzichte van de antithese ook moge zijn. Op grond van dit citaat kan men intussen al vermoeden, dat Sybrandi de indeling Shakespeare romantisch - Vondel klassiek als zodanig niet ter discussie zal gaan stellen. Voordat hij tot de behandeling van beider werk overgaat, wil hij eerst over een ‘onpartijdige’ definitie van het treurspel beschikken, vooral omdat er op dit punt nogal eigenaardige opvattingen gehuldigd worden: ‘wilde men al de zotternijen in aanmerking nemen, die in de laatste tijden, onder anderen door de nieuwste Fransche zoogenoemde Treurspeldichters, op hoogen toon zijn verkondigd, men zou zich al zeer zonderlinge denkbeelden van het Treurspel kunnen vormen’Ga naar eind39. En dan voert hij de ons reeds bekende definitie van P. van Limburg Brouwer ten tonele, wiens omschrijving volgens Sybrandi zowel voor het klassieke als het romantische drama bruikbaar kan zijn. Om Vondels treurspelen op hun juiste waarde te schatten, moet eerst aandacht aan het werk van zijn voorgangers worden besteed. Na de spelen van sinne der rederijkers begon er in ons land een ander soort toneel te ontstaan: ‘Het waren romantische of historiespelen, die het licht aanschouwden, en waarin zekere navolging van de Grieken gepaard ging met eene vrijere wijze van behandeling, die zich om de wetten en regelen niet bekommerde, welk het voorbeeld der meesterstukken van de oudheid had doen vaststellen’Ga naar eind40. Sybrandi noemt hier geen namen, maar hij zal hier zeker aan Bredero en Rodenburgh gedacht hebben. Voor hem begint pas met Hooft en Vondel de klassieke periode in de literatuur. Net als Van Limburg Brouwer komt Sybrandi tot de conclusie, dat het Griekse treurspel nog het meest aan de ‘onpartijdige’ definitie beantwoordt. Ook Vondel zag in de Griekse tragedie het volmaakte model. Hij heeft getracht dit zo getrouw mogelijk na te volgen, maar is daarin niet altijd geslaagd. Soms hechtte hij teveel waarde aan de uiterlijke vorm, zonder het innerlijk wezen te doorzien, dat daarmee samenhing. Afwijkingen van het ideaal zijn dus niet opzettelijk, maar komen voort uit een gebrek aan kennis en inzicht van de klassieke oudheid. Toch kan Sybrandi na een uitvoerige beschouwing over Vondel vaststellen: Hij trachtte in ons vaderland de hersteller des klassischen treurspels te worden, en kenmerkte zich door eene naauwgezette opvolging van de regelen, door aristoteles vastgesteldGa naar eind41. Shakespeare was door zijn gebrekkige opleiding geheel onkundig van die | |
[pagina 315]
| |
regelen. Juist daarom werd hij de schepper van een nieuw soort treurspel. Hij hoefde zich geen beperkingen op te leggen, en kon daarbij geheel de geest van zijn tijd en volk uitdrukken: ruw, onbeschaafd, krachtig, vrij en onbeteugeld. Hij weet aan dat ongeregelde [...] eene voortreffelijkheid te geven, die het tot de volgende geslachten met denzelfden roem overbrengt. Hij wordt zoo voor zijne natie de schepper van het romantische treurspelGa naar eind42. Shakespeare wint het van Vondel qua oorspronkelijkheid, maar deze overtreft de Engelse dichter op zijn beurt weer in de vorm, die immers aan de ouden ontleend is. Het tragische, de uitbeelding der karakters en de voorstelling van menselijke hartstochten zijn bij Shakespeare het meest geslaagd, maar Vondel is sterker in het poëtische. Geen van beiden heeft de volmaaktheid bereikt, maar elk voor zich was een treurspeldichter die ijverige bestudering verdient. In deze verhandeling valt op meerdere plaatsen een echo van Van Limburg Brouwer te beluisteren. Shakespeare heeft zijn verdiensten, ook al omdat hij de geest van zijn tijd en volk uitdrukt. Het is alleen te betreuren, vindt Sybrandi, dat hij de Griekse voorschriften niet kende; had hij die wel kunnen toepassen, hij zou een nog groter treurspeldichter geworden zijn. Die kennis was Vondel wel gegeven, zij het niet tot in de details. Daarom kan Vondel, wat de vorm van zijn drama's betreft, een klassiek dichter worden genoemd. | |
BesluitHet is duidelijk dat er geen communis opinio bestaat over Vondels plaats in de antithese. Bovendien is het niet mogelijk uit bovenstaande gegevens vérstrekkende conclusies te trekken. Mijn onderzoek had slechts een oriënterend karakter; ik heb mij in de keuze van het materiaal zoveel mogelijk beperkt tot Vondel als treurspeldichter. Maar dan nog: is het mogelijk om Vondels dramatisch oeuvre in het kader van dit probleem als een eenheid op te vatten? De meeste verhandelaars houden enige slagen om de arm, of brengen nuances aan, in de trant van: Vondel mag dan in de Jeptha het klassieke ideaal zeer dicht genaderd zijn, in andere werken houdt hij zich weer veel minder aan de voorschriften der ouden (Van Kampen). Veel problematischer nog is de toepassing van de term romantisch in dit verband. De beruchte polysemie van de term, waar Van den Berg op gewezen heeft, komt ook uit dit onderzoek duidelijk naar voren. Wanneer we ons tot de literairhistorische aspecten beperken: nu eens blijkt men met een romantisch drama een toneelstuk te bedoelen dat niet aan de klassieke regels voldoet, dan weer wordt het gelijkgeschakeld met ‘historiespel’, of krijgt het, geheel los van het klassieke, een waarde op zichzelf. Daarbij komt nog dat | |
[pagina 316]
| |
over het klassieke veelal ook geen duidelijkheid bestaat. Zo is bijvoorbeeld niet altijd uit te maken, of men het Griekse of het Franse treurspel bedoelt, of een soort combinatie van beide. Wanneer Vondel niet geheel aan de klassieke regels blijkt te voldoen, kan men dit op verschillende manieren interpreteren (afgezien van het probleem: Grieks-klassiek of Frans-klassiek?): hij tracht het klassieke ideaal na te volgen, maar slaagt daar, door gebrek aan kennis en inzicht, niet altijd in, óf: hij houdt zich niet aan de regels, om onverschillig welke redenen. In het eerste geval zal men hem vaak toch een klassiek dichter noemen, in het tweede geval kan men zeggen, dat hij een neiging tot het romantische heeft. Dan is er nog de derde mogelijkheid: hij houdt zich niet aan de regels, omdat hij zo oorspronkelijk is, wars van iedere vormdwang, en omdat hij een nationaal toneel wil doen ontstaan. In dit laatste geval kan men hem dan zonder veel bezwaar als romantisch dichter bestempelen. Het zal duidelijk zijn, dat de keuze die men maakt mede afhankelijk is van het standpunt dat de beschouwer zélf ten opzicht van de antithese inneemt. Onder al dit voorbehoud kunnen we misschien tóch het volgende concluderen: Vondel wordt vaker met het klassieke dan met het romantische drama in verband gebracht; hij wordt vaker met het Grieks-klassieke dan met het Frans-klassieke in verband gebracht. Ook lijkt het erop, dat auteurs als Bredero, De Koningh, Vos en Rodenburgh vaker romantisch worden genoemd dan Vondel. Een nader onderzoek van tijdschriften, verhandelingen, literatuurgeschiedenissen, voorredes van tekstuitgaven, niet alleen van het derde en vierde decennium, maar van de hele negentiende (én twintigste) eeuw zou in al deze kwesties uitsluitsel moeten gevenGa naar eind43. Onze voorlopige conclusie wordt misschien nog het best onder woorden gebracht door Lulofs, met zijn opmerking over de Dramatische Muze: ‘[...] die van vondel, hoewel niet geheel van neiging tot het Romantische ontbloot, is over het geheel in hare vormen meer zoogenaamd Klassiek’.
Amsterdam Peter A.W. van Zonneveld |
|