Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd588C. 1619 [juni]. Aan de Staten-Generaal.Ga naar voetnoot1[Aan de hoge mogende heeren, mijnheeren de Staten-Generael der vrije Vereenichde Nederlanden]. Geven ootmoedelijck te kennen Rombout Hogerbeets ende Hugo de Groot, hoe dat zij, nu zijnde vergeselschapt met haer huysvrouwen, verhoopen uwer Hoog Mogenden intentie te zijn dat zij de twee camers op dewelcke sij supplianten zijn gelogeert, sullen mogen gebruycken tot de rustplaetse alleenlijck van hun supplianten ende de voorszegde hare huysvrouwen, tot welcken eynde oock op elck van de voorszegde camers maer één slaepplaets is geprepareert geweest. Ende dat midsdyen de dyenaers ende maegden van de supplianten, alsoock hare kinderen, die de supplianten tot noodige opsicht ende onderwijsinge bij haer hebben ontbooden ofte alsnoch souden mogen ontbyeden, van slaepplaetsen sullen werden geaccommodeert op de ledige camers van het huys. Ende alsoo bijwijlen de maeghden met de kinderen ofte andersints soude mogen sijn belet, dat de huysvrouwen van de supplianten vrij sal staen tot Gorcum, Worcum ofte daer sij haer andersints van nooddruft sullen moeten verzyen, der supplianten dyenaers met haer te neemen; dat oock der supplianten huysvrouwen sullen werden ingelaten ende uytgelaten in | |
ende uyt de camers van de supplianten, tot waerneeminghe van de huyshoudinghe ende kinderen. Alle 'twelcke hoewel de supplianten houden overeen te comen met uwer Hoog Mogenden intentie, soo hebben sij supplianten nochtans om de officiers alle twijffelinghe te beneemen, noodigh gevonden dese aen uwe Hoog Mogenden te presenteren, versoeckende derselve favorable apostille. | |
Bovenaan de gedrukte versie van de brief staat: Request van R. Hogerbeets en H. de Groot aan de Staten-Generaal. | |
Bijlage:Jacob Prouning aan de Staten-Generaal, 11 juni 1619Ga naar voetnoot2
Doorluchtige, hooch mogende heeren, Ick hebbe de instructie nopende de gevangenen door de bode van uwe Hooch Mogenden ontfangen ende sal mij ten beveele van uwe Hooch Mogenden daernaer geheelijck reguleeren, soo ick hoope tot genoegen van uwe Hooch Mogenden. Ick can niet laeten uwe Hooch Mogenden te verwittigen dat de knecht van Bernevelt hier is geweest, over de wal passerende, siende naer de camer van De Groot, gevangen alhier, ende met eenen bril naer de camer voorszegd siende. Ick daerontrent sijnde hebbe terstont deselve vandaer doen gaen, hem dreygende met apprehensie van sijnen persoon, die sich excuseerde, niet meynende daeraen misdaen te hebben, ende om dergelijcken te voorcomen, hebbe last gegeven aen de wacht dat niemant van buyten sonder voorweeten over de wal sal gaen. Ick hebbe noodich geacht dit aen uwe Hooch Mogenden te schrijven, overmits mogelijck eenich gerucht daeraff quaeme, uwe Hooch Mogenden mochten voorseecker weeten, wat van de saecke waere. Ick eygene mij in aller onderdaenicheyt ten dienste van uwe Hooch Mogenden ende bidde Godt almachtich, doorluchtige, hooch mogende heeren, uwe Hooch Mogenden te neemen in sijne volcomen bewaeringe ende te verleenen den geest der wijsheyt ende cloeckmoedicheyt, uwer doorluchtige Hooch Mogenden onderdaenigen dienaer,
| |
In Louvesteyn, desen 11 Juny 1619. | |
Adres: De doorluchtige, hooch mogende heeren, mijnheeren de Staeten-Generael der Vereenichde Provintiën. Bovenaan de brief staat in een onbekende hand: (11) Juny 1619. En: Reg. In dorso: Recept. den XIIIIn Juny 1619.Ga naar voetnoot3 Bovenaan de gedrukte versie van de brief staat: Missive van J. Prouning aan de Staten Generaal. |
|