Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd277A. 1613 september 3. Aan B. de Witte.Ga naar voetnoot1Mijnheere, Alsoo ick verstae dat in dese laetste daghvaert van de heeren Staten van Zeelant mentie is gemaeckt van de drye poincten dye de heeren van ter Goes haere kerckendyenaeren hadden belast,Ga naar voetnoot2 soo heb ick goedtgevonden uE. te adverteren dat in de ordonnantie van | |
keyser Carel van den jaere 1540 gevonden werden dese formele woorden: Insgelijcx om te verhoeden de questiën ende geschillen dye dagelijcx rijsen tusschen de geestelijcke rechteren en de onsen ende voorzyen tot de schandalizatie daeruyt spruytende, wij ordonneren ende statueren dat de voorszegde geestelijcke rechteren nyet en sullen mogen gebruycken van censure ofte van monitie comminatoir jegens onse officieren ende weerlijcke rechteren ter cause van haerluyden officie.Ga naar voetnoot3 Ick en hoope immers nyet dat yemant nu de geestelijckheyt meerder recht over de overheden sal willen toestaen als men gedaen heeft onder de pauselijcke tyrannie. 't Hoff van Hollant ende Zeelant in de annotatiën op het Concilie van Trente vermaenden den prins dat het capittel van hetselve concilie, waerbij de waerlijcke rechters verboden werdt eenighe interdictie te doen jegens de kerckelijcke censuren,Ga naar voetnoot4 was strijdende jegens 't recht en de oude coustumen van dese landen ende dat het Hoff in possessie was van mandamenten penael te verleenen jegens alle exorbiterende censuren. Ick verstae dat anderen haer hyer soozeer nyet aen en stooten als daeraen dat de predicanten het schelden jegens d'overheden verboden werdt, 'twelck mij dunckt een groote onbeschaemtheyt te zijn, insonderheyt als men considereert dat de gemeente nyet toe en staet eenighe abuysen van de overheyt te corrigeren; ende oversulcx deselve abuysen tevergeefs ende met groot peryckel den gemeenen man bekentgemaeckt werden, behalven nu dat de predicanten dickmaelen voor abuys sullen schelden 'twelck gheen abuys en is. 't Hoort haer genoech te zijn parcere personis, dicere de vitiis,Ga naar voetnoot5 insonderheyt in 't regard van deghenen dye sij alle eer ende respect schuldigh zijn ende dye bij de gemeente nyet en connen in verachtinghe gebracht werden sonder groot peryckel van de gemeene saecke. Ick en twijffel nyet off d'heeren sullen een soo rechtvaerdighe saecke nae behooren mainteneren. Hyermede, mijnheere, sal mij aen uE. zeer dyenstelijck gebyeden, uE. dyenstwillighe,
| |
Den IIIen September 1613. | |
Adres: Erntfeste, hoochgeleerde, wijse, zeer voorzyenige heere, Mr. Baudewijn de (Wit)te, secretaris der stadt Goes. Loont den boden. In dorso staat in een onbekende hand: R[ecept]ae VIIIae Septembris 1613. |
|