Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd166A. 1609 juli 16. Aan A. Miraeus.Ga naar voetnoot1Bene sit istis induciis,Ga naar voetnoot2 doctissime Miraee, quae de nobis optime merentur, quorum studia a bello sunt aliena, ipsumque ius fruendae amicitiae, rem inter humanas sanctissimam, ereptum diu restituunt. Audebo prior te provocare, non beneficio, sed beneficii flagitatione. Intelligo esse Lovanii theologos praestantes et, quod in eo genere professionis satis rarum est, animi moderati, qui publice privatimque doceant homines catholicos, viventes aut sub hoc nostro aut sub alio quovis secus in religione sentientis imperio, debere magistratibus suis, sub quibus vivunt, morem περὶ τὰ πολίτικα gerere et in summa ita vivere, ut Augustus olim censebat, cum diceret eos qui praesentem rempublicam tuerentur, et cives et viros bonos esse.Ga naar voetnoot3 Quae sententia cum iudicio meo pia atque honesta est, tum eo pertinet, ut nata ἐκ τη̂ς ἑτεροδοξίας odia paullatim restinguat atque eos qui hic et alibi rerum potiuntur, catholicis vestris aequiores faciat. Quocirca oro te, siquid aut libri aut responsi eam in rem haberi potest, eius exemplum ut per te nanciscar; deinde, ut siquid hic vicissim tuam in gratiam fieri potest, certo credas habere te hic hominem et amantem et observantem tui. Vale, et me Woverio,Ga naar voetnoot4 si commodum est, commenda, Suscriptum erat: tui nominis studiosissimus,
| |
Postridie Idus Iulii 1609. | |
Bovenaan de copie staat: Exemplar epistolae ab Hugone Grotio, advocato fiscali Hollandiae ad Aub. Miraeum, canonicum Antverpiensem scriptae. En in een andere hand: 1609, 16 Iulii. Onderaan de copie staat: Docte domine. | |
Docte domine, Quandoquidem super quibusdam tibi ex Haga-Comitis perscriptisGa naar voetnoot6 meum iudicium exquiris, deliberatione habita si mihi respondendum foret, responderem in hunc modum, inprimis iuxta elogium caesaris, licere unicuique republica in qua degit frui.Ga naar voetnoot7 Cum enim frui is dicatur qui re quapiam suo commodo utitur, nemo umquam negarit, quin unicuique sub tyrannide constituto semper licuerit publica ipsius auctoritate uti ad firmandos suarum negotiationum contractus: tribunali, ad terminandas civilium rerum controversias et lites; praesidiis, ad arcendum latrunculos et fures. Non solum autem, sed unicuique sub tyrannide constituto licet eidem in civilibus morem gerere et tributa praestare. Id enim nolle est rempublicam in qua degit, cuius auctoritate fruitur et quam deserere non tenetur, privatis tantummodo dissentionibus et seditionibus inquietare. Et tametsi teneatur collaborare, ut respublica tyrannice occupata suo legitimo domino recuperetur, id cum praecepti tantum affirmativi sit, agendum ipsi est officiis opportunis et ad id conducibilibus, secus enim diceret illi sapiens: huic non proderis et te ipsum pessumdabis.Ga naar voetnoot8 Nec ita agendo legitimo principi facit iniuriam, sed se tantum reddit odii, poenarum, suppliciorum indemnem, iniuria relicta penes illos qui rempublicam occupaverunt et detinent violenter. Et eo minus, quod principes ad praedicta in bonorum subditorum suorum gratiam facile conniveant. Si vero princeps cum iis qui rempublicam occupaverunt, inducias pactus sit, ab omni traditionis metu securus degere poterit occupatae reipublicae magistratus. Nam praeterquam quod talis reipublicae homines ea frui possint et in iis quae dixi morem gerere atque etiam tributa praestare, pro tempore induciarum soluti sunt obligatione qua prius tenebantur, mediis opportunis rempublicam legitimo domino etiam invitam recuperare. Principe enim ab armis ex pacto cessante, nemo subditorum ullo, ne quidem religionis praetextu, poterit quidpiam contra pacta movere. Haec ab uno ex doctoribus diligenter excussa probata sunt. Poterit prudentia tua de cetero agere quod sibi visum fuerit, quam opto in Domino valere. Lovanio, 20 Augusti 1609. | |
Bovenaan de brief staat: Ad dubia H. Grotii sic Aub. Miraeo respondet Jac. Jansonius S[acrae] T[heologiae] Lovanii Doctor. | |
Bijlage 2:Eer moet het Bestand hebben, zeer geleerde Le Mire, hetwelke aan ons, die geenzins met het oorlogen gediend zijn, zoo wel te passe komt en hetwelke het regt van de vriendschap te genieten en te oeffenen, 'twelke de geheiligste onder alle menschelijke zaaken is en ons zoolang benomen is geweest, wederom herstelt. Ik zal de vrijheit neemen van u allereerst uyt te daagen, niet door het bewijzen, maar door het eisschen van een weldaad. Ik ben verwittigt dat 'er te Loven deftige godgeleerden zijn en, 'twelk in zulk een soort van beroepinge vrij zeldzaam is, van een gematigden inborst; dewelke zoowel in 't openbaar als in 't bijzonder leeren dat katolyke menschen onder ons gebied of onder het gebied van andere onkatolyke overigheit levende verpligt zijn haare overigheden, daar zij onder leeven, in wereldlijke zaaken te gehoorzaamen en zich zoodaanig te gedraagen gelijk Augustus het eertijds bevatte, als hij verklaarde dat degeenen die het gemeene beste daar zij onder woonen voorstaan, goede burgers en degelijke menschen zijn. Welke spreuk mijns oordeels niet alleen godvrugtig en eerlijk is, maar ook dient om de afkeerigheden die uyt de verdeeltheit der gezindheden ontstaan allengskens te verminderen en om degeenen die het oppergezag zoo hier als elders voeren beter genegen tot uwe katolyken te maaken. Daarom bid ik u, indien 'er eenig boek of geschrift dienaangaande te bekoomen is, dat gij | |
mij een of meer afdrukzels van 'tzelve wilt bezorgen, verzekerd zijnde dat gij, indien hier ietwes van uwen dienst is, hier iemand hebt - te weten mij - die u zeer genegen is en die bereidwillig is tot uwen dienst. Vaarwel, en indien 't u gelegen komt, doet mijne gebiedenis aan Woverius, H. de Groot. | |
Den 16 July 1609. | |
Bovenaan de brief staat: Kopy van een brief door Hugo de Groot, pensionaris van Holland, geschreeven aan Aubertus Le Mire, kanonnik te Antwerpen. | |
Bijlage 3:Geleerde heer, Nademaal gij mijn oordeel verzoekt over eenige vragen die u uyt Den Haag door een brief zijn voorgestelt, zouw ik de zaak overwoogen hebbende, indien ik daarop moest antwoorden, het volgende antwoord geeven. Vooreerst dat iedereen volgens de spreuk van Cesar de republyk daar hij onder woont mag genieten. Want nademaal zoo een gezegt word zekere zaak te genieten die dezelve tot zijn voordeel gebruikt, zal niemand lochenen dat het eenieder die onder dwingelandij gestelt is, altijd geoorloft is geweest zich van het openbaar gezag derzelve - dwingelandije - te bedienen om de kontracten van zijnen koophandel te verzekeren, bijvoorbeeld van haare vierschaar, om de verschillen en processen in burgerlijke zaaken opkomende te beslegten; van haare bezettingen, om de roovers en dieven af te weeren. En dit niet alleen, maar eenieder die onder dwingelandij gestelt is, mag dezelve in burgerlijke zaaken gehoorzaamen en schattingen opbrengen. Want zulks te weigeren is niet anders als het gemeene best daar hij onder woont, wiens gezag hij geniet en 'twelke hij niet gehouden is te verlaaten, door bijzondere tweedragten en oproerigheden te ontrusten. En hoewel hij gehouden is mede te werken om de republyk die door geweldenarij bezeten word, wederom tot haaren regten heer te doen wederkeeren, dewijl egter zulks maar in een gebiedend bevel bestaat, moet hij het maar betrachten door bequaame en daartoe dienende middelen. Anders zouw de wijze man hem zeggen: Deezen zult gij niet helpen en uzelven zult gij in 't verdriet brengen. En dus te werk gaande doet hij geen ongelijk aan zijnen wettigen vorst, maar hij bevrijdt zich maar van haat en straffen en hij laat hen voor de belediging instaan die de republyk met geweldenarije verovert hebben en in bezit houden. Te meer omdat de vorsten al het gezeide ten gevalle van hunne onderdaanen ligtelijk door de vingeren zien. Doch bijaldien de vorst met degeenen die de republyk aldus geweldiger hand in bezit houden een bestand heeft gesloten, zal de majestraat van zoo een overheersche republyk gerust mogen zijn van alle vrees van verraderije. Want behalven dat de menschen van zoo een republyk dezelve mogen genieten en de majestraat in 't gezeide mogen gehoorzaamen en ook schattingen betaalen, zoo zijn zij, staande het bestand, ontheven van hun voorigen pligt van de republyk ook tegen haaren dank wederom door bequaame middelen onder de gehoorzaamheit van haren wettigen heer te brengen. Want als de vorst uyt kragte van een verdrag zijne wapenen schorst, zal geen onderdaan onder eenig voorwendzel, zelfs niet van den godsdienst, ietwes tegen het geslooten verdrag mogen onderneemen. Dit alles is van een leeraar - in de godheit - met groote oplettendheit onderzogt en goedgekeurt. Uwe voorzigtigheit zal daar vorders in konnen doen hetgeene zij dienstig zal oordeelen. Ik wensche dat gij in den Heere wel moogt vaaren. Te Loven, den 20 Augusti 1609. | |
Bovenaan de brief staat: Op de voorstellingen van Hugo de Groot heeft Jacobus Jansonius, leeraar in de godheit te Loven, aldus geandwoordt aan Aubertus Le Mire. |
|